Kamerbrief over aanbevelingen en aanbieding OECD/DAC-rapport inzake Nederlands Ontwikkelingsexamen 2006
Graag bied ik u hierbij het definitieve rapport aan van het Ontwikkelingscomité van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD/DAC) met daarin de bevindingen van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In totaal zijn er 14 beleidsaanbevelingen opgesteld door het DAC waarmee het comité beoogt de kwaliteit van het Nederlandse OS-beleid verder te versterken.
Nederland werd vorig jaar onderworpen aan een OS-examen. Deze exercitie wordt elke vier jaar herhaald voor alle 23 DAC-leden. Ter voorbereiding hierop worden het OS-beleid en de implementatie ervan onder de loep genomen door vertegenwoordigers van twee DAC-leden en het DAC-secretariaat. In de huidige cyclus van het Peer Review-onderzoek wordt specifieke aandacht besteed aan humanitaire hulp. Als examinatoren van Nederland traden Zweden en Japan op. Veldbezoeken werden hierbij gebracht aan Den Haag, Bangladesh en Uganda. Tijdens het bezoek aan Den Haag werd ook een gesprek gevoerd met de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken en vond tevens een consultatieronde met het maatschappelijk middenveld plaats.
Het Nederlandse examen vond plaats in Parijs op 12 september 2006 onder leiding van de DAC-examinatoren dhr. B. Westman en dhr. H. Shibata, afkomstig uit respectievelijk Zweden en Japan. De Nederlandse delegatie werd aangevoerd door Directeur Generaal Internationale Samenwerking, dhr. R. Treffers.
Er bestaat veel waardering voor het Nederlandse beleid. De discussie concentreerde zich vooral op de opgestelde beleidsaanbevelingen.
Nederland krijgt veel lof voor het in het algemeen uitstekende OS-beleid, de constante ODA-volume prestatie van 0.8% van het Bruto Nationaal Product, waarmee Nederland zich als één van de weinige landen houdt aan de internationaal overeengekomen ODA-norm van 0,7% van het Bruto Nationaal Product, de aandacht voor kwaliteitsvraagstukken binnen OS, het gebruik van innovatieve benaderinge n, de aanpak van het Nederlandse coherentiebeleid voor ontwikkeling en de wijze waarop Nederland omgaat met humanitaire hulp. De examinatoren geven aan dat de input doelstellingen als een complicerende factor in het OS-proces worden gezien. Zij verstoren niet alleen het interne proces, maar vooral het ownership in de partnerlanden.
Tijdens een publieke terugkoppelingsdag op het departement op 31 oktober 2006 zijn de bevindingen vervolgens gepresenteerd door de voorzitter van het DAC, de heer R. Manning.
U treft hieronder de 14 beleidsaanbevelingen aan, met in cursief de wijze waarop ik reageer op die beleidsaanbevelingen.
1. Nederland dient er op toe te zien dat door input-doelstellingen vast te leggen de
effectiviteit van de hulp niet op het spel wordt gezet en dat het dit compenseert met een
sterke nadruk op resultaten.
Ik hecht groot belang aan de realisatie van de Millenniumdoelstellingen. Ook bij de inzet van aan inputdoelstellingen verbonden middelen geldt dat de uitgangspunten voor effectieve hulp, zoals die zijn vastgelegd in de Parijs Verklaring (2005), onverminderd worden toegepast. Dit betekent dat maximaal wordt aangesloten bij de nationale en/of sectorale ontwikkelingsstrategie van de partnerlanden, hetzij direct in de bilaterale samenwerking, hetzij door daarover heldere afspraken te maken met andere (multilaterale, particuliere) organisaties die met de uitvoering van dit deel van de Nederlandse hulp zijn belast. Kern van de inspanningen is daarbij ook de gerichtheid op resultaten. Een realistische inschatting van de absorptie capaciteit van partnerlanden is daarbij het uitgangspunt.
2. Opzetten van een meer gestructureerde dialoog in Nederland met alle betrokken partijen.
Beleidsdialogen worden in 2007gestructureerd, zowel de brede beleidsdialoog, de individuele beleidsoverleggen als de thematische dialogen. De inhoudelijke verdieping van deze dialogen staat in 2007 centraal.
3. Vergroten hulpaandeel ten behoeve van 36 partnerlanden en sterkere focus op sectoren in het
bilaterale programma.
De Nederlandse steun aan de partnerlanden is in de laatste jaren aanzienlijk gegroeid. Het relatieve aandeel van deze landen in het budget voor Ontwikkelingssamenwerking zal dan ook stijgen van 17,3% van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking in 2005 tot 24,1% in 2007. In absolute termen betekent dit een stijging van EUR 731 mln. in 2005 naar EUR 1,12 mld. in 2007. Eventuele verdere concentratie van de bilaterale hulp zal afhangen van overwegingen van de effeciviteit van de hulp, zoals voortschrijdende afspraken over harmonisatie en alignment in het kader van de implementatie van de Parijs Verklaring.
Het peer review team constateert dat Nederlandse ambassades naast hun werk in twee of drie van de prioritaire sectoren veelal ook separaat aandacht besteden aan de dwarsdoorsnijdende thema's goed bestuur en ondernemingsklimaat.
In AEV zijn goed bestuur en een goed ondernemingsklimaat aangemerkt als dwarsdoorsnijdende thema's die niet los kunnen worden gezien van effectieve armoedebestrijding en daarvoor in belangrijke mate de voorwaarden scheppen. Zaken als democratisering, naleving van de mensenrechten, maar ook knelpunten op het gebied van effectieve dienstverlening kunnen niet altijd exclusief vanuit de sectorale programma's worden geadresseerd. Dit komt steeds duidelijker naar voren, juist ook met het toenemende aandeel van algemene begrotingssteun. Gerichte flankerende activiteiten van posten om geconstateerde knelpunten in bestuur te helpen aanpakken worden daarom aangemoedigd. Echter, het is zeker noodzakelijk om ook op dit gebied strategische keuzes te maken en te vermijden dat ambassades zelfstandig een veelheid aan activiteiten entameren. Ook m.b.t. goed bestuur en ondernemingsklimaat dient gezocht te worden naar een goede ta akverdeling met andere actoren in de partnerlanden. In een aantal landen, zoals Rwanda, is goed bestuur zo prioritair dat besloten is de Nederlandse steun juist op deze gebieden te concentreren, en niet op meer traditionele dienstverlenende sectoren zoals onderwijs of gezondheid.
4. Ontwikkelen van een samenhangende strategie voor private sector ontwikkeling en
economische groei gericht op de armen.
Op deze aanbeveling uit het OESO/DAC rapport zal worden ingegaan in de beleidsreactie op de evaluatie van het ORET/MILIEV-programma in China (de evaluatie werd de Tweede Kamer aangeboden per brief DDE-0564/2006 van 27 september 2006), de evaluatie van het ORET/MILIEV-programma 1999-2004 (brief DDE-1023a/2006 van 2 januari 2007) en, separaat, het AIV advies getiteld " Private sector ontwikkeling en armoedebestrijding" (brief SPL-233/06 van 8 december 2006).
5. Verbeteren van effectiviteit van samenwerkingsprogramma’s met NGO’s, daarbij
complementariteit garanderen en de risico’s verbonden aan grotere focus op resultaten
verdisconteren.
In 2007 worden werkafspraken gemaakt in alle 36 partnerlanden ten behoeve van meer complementariteit, in elk geval daar waar men actief is in dezelfde sectoren.
Het zogenaamde systeem van ‘maatgesneden monitoring’ is ingevoerd om zorg te dragen voor een balans tussen resultaatgericht werken en gecalculeerde risico’s nemen. In dit systeem is genoeg ruimte om context-specifieke factoren te adresseren.
6. Uitwerken multilaterale strategie en brug slaan tussen bilaterale doeleinden en de gevolgen
hiervan voor het aansturen van multilaterale organisaties.
Ik heb binnen het departement een aantal maatregelen genomen om een coherente Nederlandse input in multilaterale organisaties te bevorderen. De eerste ervaringen hiermee zijn positief.
Ik heb onlangs het initiatief genomen om binnen mijn departement een verkenning te laten starten naar de internationale hulparchitectuur, waaraan tijdens de komende kabinetsperiode verdere uitwerking gegeven zal worden.
7. Beleidscoherentie voor ontwikkeling op zowel nationaal als internationaal niveau verder
versterken en een meer systematische monitoring van de bereikte resultaten nastreven.
Kernpunten van de Nederlandse aanpak blijven in de komende periode: i. het systematisch screenen van EU-beleid op effecten voor ontwikkelingslanden in interdepartementaal overleg; ii. de nadruk op concrete dossiers met duidelijk benoemde resultaten en beslismomenten; iii. de tijdelijke inzet van extra en gecoördineerde capaciteit; iv. de belangenbehartiging en afstemming tot op het hoogste politieke niveau.
Er zal meer worden geïnvesteerd in de relaties met departementen en de tweezijdigheid van OS-beleidscoherentie. Intensieve samenwerking met NGO’s, reguliere rapportage over voortgang en resultaten en verbetering van ex-ante impactonderzoek kunnen het politieke debat en publieke bewustwording verder stimuleren.
BZ/OS zal de banden met de Europese Commissie als centrale speler aanhalen, overgaan tot strategische detacheringen van medewerkers en ook vaker inzetten op de dialoog met niet gelijkgezinde lidstaten. Dit uiteraard in nauwe samenwerking met betrokken vakdepartementen en ministers.
8. Zorg blijven dragen voor een goede personele mix (vaardigheden/capaciteiten) op ambassades
gezien ambitieuze beleidsagenda van Nederland.
De ambitieuze beleidsagenda, vooral geplaatst in de context van de Parijs Verklaring, blijft de leidraad vormen voor een zo optimaal mogelijke personele inzet met een grotere nadruk op kennismanagement, een intensievere interactie met andere actoren zoals universiteiten en maatschappelijke organisaties en een geactualiseerd cursusaanbod.
9. Vereenvoudigen van het monitoring- en evaluatiesysteem, zo mogelijk door bepaalde
elementen uit beide te combineren. Met betrekking tot het opstellen van strategische plannen
wordt Nederland in overweging gegeven dit gezamenlijk met partnerlanden en andere
stakeholders te doen.
In oktober 2006 is een project gestart dat zich richt op de stroomlijning van het plannings-, monitorings- en evaluatie (PM&E)-instrumentarium van het DGIS. Het bredere doel van dit project is een Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gefundeerd op feiten en feedback. Het beoogt de onderlinge samenhang van het PM&E-instrumentarium te optimaliseren en de resultaatfocus te verscherpen. Voorts wordt gestreefd naar aansluiting bij nationale PM&E-instrumenten van partnerlanden en afstemming met instrumenten die in multidonorverband worden gebruikt (harmonisatie en alignment). Doel is om het project in de tweede helft van 2007 af te ronden.
10. Nederland wordt aangemoedigd de reeds geplande algehele aid effectiveness-strategie uit te
werken om de Parijs-agenda zowel binnenshuis als in partnerlanden beter te kunnen
uitdragen.
Op basis van de binnenkort door het OESO/DAC te finaliseren eerste monitoringsronde van de Parijs-agenda wordt een actieplan geformuleerd voor de Nederlandse inzet op het niveau van zowel partnerland, hoofdkwartier als de internationale arena.
11. Samen met andere donoren de conditionaliteiten-benadering verduidelijken. Deze dient helder
te maken dat budgetsteun op effectieve wijze bijdraagt aan ownership, voorspelbaarheid en
armoededoelstellingen, en daarbij voldoende aandacht besteedt aan governance issues.
Nederland zet zich actief in om met andere donoren de conditionaliteiten-benadering helder te maken, en waar nodig andere donoren te overtuigen. De Nederlandse conditionaliteiten-benadering is gestoeld op de OESO-DAC- beginselen van Management for Development Results. In de praktijk van de conditionaliteiten-benadering is er een pakket aan instrumenten die gericht zijn op verbetering van ownership, voorspelbaarheid, armoedebestrijding en goed bestuur. Nederland spant zich in om die instrumenten steeds meer en steeds beter in te zetten.
Het stellen van minimum voorwaarden voorafgaand aan de verlening van begrotingssteun (ex post conditionaliteiten) draagt daaraan ook bij. Is de uitkomst positief dan worden er geen additionele voorwaarden meer gesteld. Bij de toets krijgen armoedebeleid en goed bestuur grote aandacht. Dat laatste onderdeel zal in 2007/2008 nog verder worden verdiept via strategische bestuursanalyses voor alle partnerlanden, zo veel mogelijk in multidonorverband.
Monitoring van het gedrag van de donoren zelf tenslotte moet bevorderen dat donoren ernst maken met ownership, voorspelbaarheid, effectiviteit van de hulp. Daarom ijvert Nederland samen met andere donoren ervoor dat het partnerland de donoren langs de meetlat van de indicatoren van de Verklaring van Parijs legt.
12. Verzekeren dat de kwaliteit van evaluaties gewaarborgd blijft en dat IOB zelf verantwoordelijk
blijft voor het managen van het evaluatieproces en het bekendstellen van de resultaten.
Jaarlijks wordt in de MvT een geactualiseerd overzicht gegeven van op handen zijnde evaluaties. IOB adviseert de departementsleiding over de opstelling van deze BZ-evaluatieprogrammering. IOB voert een deel van het geprogrammeerde onderzoek onder eigen verantwoordelijkheid uit en adviseert directies over de opzet en uitvoering van evaluaties die niet door IOB worden gedaan.
Om verantwoorden en leren van evaluaties beter tot hun recht te laten komen zal de communicatie over IOB evaluaties, intern en extern, worden geï ntensiveerd.
13. Het wordt nuttig geacht een alomvattend humanitair beleidskader op te stellen door reeds op
schrift gestelde onderdelen samen te voegen en hieraan andere, nog uit te werken
onderdelen, toe te voegen.
Aan deze aanbeveling wordt geen gevolg gegeven. Opstellen van een dergelijk omvattend beleidskader was voorzien voor 2005/2006, maar werd niet geeffectueerd. Op basis van een gelijkluidende IOB aanbeveling in 2006 is de Kamer in oktober jl. meegedeeld dat zo'n beleidskader weliswaar wenselijk was, maar geen prioriteit had.
14. Bestaande financiële overeenkomsten ten behoeve van complexe en aanhoudende
noodsituaties tegen het licht houden met als doel een grotere voorspelbaarheid te
bewerkstelligen en de transactiekosten van operationele partners terug te brengen.
Nederland heeft reeds een hoge mate van voorspelbare, flexibele en efficiente financiering en dit is in belangrijke mate vertaald naar beleid en uitvoeringspraktijk. Een recent voorbeeld hiervan is de vastlegging van de vrijwillige, multilaterale bijdrage voor WFP voor een periode van 3 jaar.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven