Klink wil zorgbouwnormen niet meer wettelijk vastleggen

Dit zei minister Klink op het mini-symposium “Zorgbouw (z)onder toezicht?” in Den Haag op 15 december 2009.

Dames en heren,

Jarenlang heeft u een uitermate belangrijke rol vervuld in het beleid van VWS. Het sturen op aanbod was tot 2006 één van belangrijkste pijlers van dat beleid. U was daarin onze steun en toeverlaat, u allen maakte de realisering van dat beleid mede mogelijk. Ik ben dan ook blij dat zo velen van u een nieuwe werkplek hebben gevonden bij het Centrum Zorg en Bouw van TNO. Zo weten we zeker dat uw expertise en ervaring niet verloren gaan en dat we daar van kunnen blijven profiteren in het nieuwe zorgstelsel, waarbij niet langer het aanbod, maar de vraag centraal staat.

Ik kan me voorstellen dat er, nu de werkzaamheden van het College Bouw worden beëindigd, ook zorgen bij u leven. Hoe handhaven we de kwaliteit en veiligheid in de instellingen na afschaffing van het bouwregime? Want ik deel met de schrijvers het uitgangspunt dat kwaliteit en veiligheid van zorg van groot belang is en dat daar normen voor beschikbaar moeten zijn.

In het advies dat u daarover heeft uitgebracht komt u tot een sombere conclusie: U vindt dat de bouwkwaliteit in het gewijzigde stelsel van zorgregulering onvoldoende wordt gewaarborgd. Het ontwikkelen van duidelijk herkenbare veldnormen komt, zo lees ik in dit rapport, te langzaam van de grond. De Inspectie zou daardoor haar werk niet goed kunnen doen.

Uw voorstel is om de vervallen prestatie-eisen van het College Bouw een nieuwe status te verlenen door ze als Besluit Zorgbouwnormen onder te brengen in de nieuwe Wet Cliënten rechten zorg. Alleen zo zou, zo stelt u, onomkeerbaar verlies aan kwaliteit voorkomen kunnen worden.

Dames en heren, ik ben daar nog niet van overtuigd. Ik denk dat ons nieuwe beleid zo sterk prikkelt tot kwalitatief, veilig en patiëntvriendelijk bouwen, dat het niet meer nodig is de zorgbouwnormen wettelijk vast te leggen. Sterker: dat is nu juist precies waar we vanaf wilden. We streven vooral naar zelfregulering. We willen af van regulering bovenaf.

Vanuit de puur juridische blik waarmee dit rapport is geschreven, kan wellicht de indruk ontstaan dat niemand zich nog bekommert om zorgbouwnormen. Maar zo is het natuurlijk niet. De staatssecretaris en ik willen dat de veldpartijen zelf in eerste instantie de normen voor verantwoorde zorg ontwikkelen en vaststellen. We verwachten dat bouwnormen die direct gerelateerd zijn aan de veiligheid onderdeel zijn van de set normen voor verantwoorde zorg. Vervolgens kan de Inspectie deze als handhavingsnormen hanteren. Slechts bij het uitblijven van essentiëlen normen, stel ik zelf – op advies van de IGZ – normen vast. Ik ben er geen voorstander van om op voorhand normen al wettelijk vast te leggen. Als ze zelf niet met normen komen, zal ik ze zelf moeten benoemen.

Wat de schrijvers over het hoofd lijken te zien, is dat zorginstellingen - naast dat zij zich uiteraard aan het Bouwbesluit van het ministerie van VROM moeten houden - nu zelf de investeringen in een gebouw moeten zien terug te verdienen. En dat zij zelf de financiële risico’s dragen bij leegstand. Kosteneffectiviteit, veiligheid, kwaliteit en patiëntvriendelijkheid zijn dan vereisten voor goede bedrijfsvoering.

Laten we ook eens kijken naar de rol van banken en andere financiers in deze nieuwe situatie. Voorheen vroegen zij niet naar businessplannen. Ook de vraag of patiënten of cliënten nu echt op een voorziening zaten te wachten, werd niet gesteld. Waarom zouden ze die vraag stellen? De financiering was geregeld, vijftig jaar afschrijving gegarandeerd. Ook als een gebouw in de praktijk maar voor de helft in gebruik was.

We hebben nu een compleet andere situatie. Behalve de zorginstelling zal de financier niet alleen kijken of een investering kan worden terugverdiend, maar ook of die veilig, doelmatig en patiëntvriendelijk is. Dat operatiekamers in ziekenhuizen niet plots gesloten moeten worden door een haperende luchtzuivering. Dat woonruimte in de langdurige zorg niet leegblijft omdat mensen er niet willen wonen. Dat soort zaken leidt immers tot omzetverlies en tot het risico dat de lening niet kan worden terugbetaald.

Ook verzekeraars zullen geen zorg willen inkopen als die zorg niet veilig wordt aangeboden. Kleinschalige woonvoorzieningen voor gehandicapten, bewijzen al enige tijd dat dit beleid werkt. Afschaffing van het bouwregime heeft daar een heilzame werking gehad en geleid tot een heel andere bouw. Het aantal vierkante meters voor privéruimte in de gehandicaptenzorg schoot omhoog, dat heeft een onderzoek naar woonruimte op basis van het puntenwaarderingssysteem voor de reguliere woningbouw recent aangetoond. Dat is een concrete verbetering van de kwaliteit, en met name van de kwaliteit van leven voor de mensen die in deze instellingen wonen. Inmiddels is 40 procent van de bouw in de gehandicaptenzorg onder deze kleinschaligheidsregeling gerealiseerd.

In de sector Verpleging en Verzorging zijn instellingen nu ook in staat om - luisterend naar wensen van cliënten - nieuwbouwplannen te ontwikkelen waarbij veel meer gelijkenis met reguliere woonappartementen wordt nagestreefd. Dat was op grond van de bouwnormen onder het bouwregime niet mogelijk. Niet alleen de cliënt wordt beter van een dergelijke insteek, het is voor de instelling zelf ook beter. Immers de restwaarde van het gebouw is aanmerkelijk hoger door deze manier van handelen en bij eventueel niet te voorziene terugloop van cliënten is het gebouw eenvoudiger van bestemming te veranderen.

Ook in de ziekenhuiszorg zien we dat de focus op de vraag, op de behoefte van de patiënt tot verfrissende initiatieven heeft geleid. Patiënten voelen zich fijner in het nieuwe, kleurrijke Martini-ziekenhuis in Groningen dat eind 2007 in gebruik werd genomen. Het is ingericht volgens de beginselen van de ‘helende omgeving’. Met veel daglicht, weinig geluidsoverlast, een overzichtelijke indeling, ramen die open kunnen en kleuren die prettig aandoen bij patiënten. Ziek zijn is nooit leuk, maar ik kan me heel goed voorstellen dat patiënten de voorkeur geven aan zo’n healing environment boven een anonieme zorgfabriek waar je je een nummer kunt voelen.

Aspecten van een gebouw die direct met veiligheid te maken hebben, kunnen nu al heel goed door de Inspectie voor de Gezondheidszorg worden gehandhaafd. Zoals de eisen waaraan OK’s in ziekenhuizen moeten voldoen. En dat zal in de toekomst niet anders zijn. Voor alle overige normen geldt dat de partijen in het veld volop bezig zijn deze te ontwikkelen. U stelt in uw rapport dat dit te lang op zich laat wachten. Ik wil u erop wijzen dat juist de afgelopen twee jaar grote stappen zijn gezet door de partijen in het veld zelf. Mede door de inzet van het Bureau Zichtbare Zorg. Patiëntenorganisaties, verzekeraars en zorgaanbieders zijn al tot prestatie-indicatoren gekomen voor de sector Verpleging, Verzorging en Thuiszorg.

De basisset prestatie-indicatoren ziekenhuizen staan al op www.kiesbeter.nl. Mochten de veldpartijen toch niet verder komen, blijf ik natuurlijk niet werkeloos toezien. Ik zal dan advies inwinnen bij de Inspectie en zelf die normen vaststellen. En die worden weer door de Inspectie gehandhaafd.

Zoals ik ook zal toezien op versterking van de raden van bestuur van zorginstellingen in de WCZ. In het nieuwe stelsel wordt van hen veel meer toezicht op kwaliteit en veiligheid gevraagd en niet altijd zijn ze daarvoor al toegerust. Ook daarin zal ik hen veel intensiever aanspreken.

Dames en heren,

Maar één ding is zeker. Mede dank zij uw denkwerk en expertise weten instellingen in de zorg hoe zij hun gebouwen moeten vormgeven om te voldoen aan de eisen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Het is nu aan de spelers in het veld om deze normen met eigen prestatie-eisen tot uitvoer te brengen. Niet omdat de wet dat voorschrijft, maar vanuit goed maatschappelijk ondernemersschap en in het besef van hun eigen belang en eigen verantwoordelijkheid.

Ik dank u voor uw aandacht en wens u alle goeds voor de toekomst!