Toespraak Balkenende op jaarcongres IPO
De minister-president ziet 'in deze moeilijke economische tijd' een belangrijke en zichtbare rol voor de provincies weggelegd. Dat zei hij in een toespraak op het jaarcongres van het Interprovinciaal Overleg (IPO) in Utrecht.
Dames en heren,
Thorbecke, de architect en bouwer van het bestuurlijke huis waarin u woont, zei ooit:
'Behoud en verandering, beide goed en nodig, zoolang zij zamengaan; beide kwaad zo ze elkander uitsluiten.'
Ik wil deze wijze woorden vandaag graag als vertrekpunt gebruiken om een paar gedachten met u te delen over de toekomst van de provincies. Daar is ook aanleiding voor. Vorige week nog noemde het blad de provincies de 'betwiste bestuurslaag'. Ik zou bijna zeggen: dat kunt u niet over uw kant laten gaan. De huidige crisis dwingt ons om zonder taboes naar alles te kijken - ook naar het openbaar bestuur. Mij lijkt dat daarin meteen een kans ligt om een aantal veranderingen door te voeren en zo de vragen over het bestaansrecht van de provincies te beantwoorden. En dat bestaansrecht is er, als de bereidheid tot verandering er ook is. Dat is vandaag in het kort mijn boodschap aan u.
Voordat u nu denkt dat ik hier de bestuurlijke revolutie kom preken, dat is niet het geval. Ik was en ben geen voorstander van nieuwe alomvattende bestuurlijke blauwdrukken. Die leiden alleen maar tot jarenlange bestuurlijke onrust en niet tot het oplossen van problemen. Vandaar ook - u weet het - dat het kabinet aan het begin van deze periode heeft gezegd: vernieuwing prima, maar dan wel heel functioneel en doelgericht. Geen bestuurlijke navelstaarderij, maar binnen de bestaande structuren meteen aan de slag.
Het kabinet heeft vorig jaar niet voor niets nog een bestuursakkoord met u gesloten dat er juist op is gericht het profiel van de provincies te versterken. Daar staan we uiteraard voluit achter en de plooien die er in de uitvoering nog zijn, moeten we gladstrijken. Ik zie verder in deze moeilijke economische tijd ook een belangrijke en zichtbare rol weggelegd voor de provincies bij het aanpakken van de crisis. En die rol pakt u ook, getuige alle plannen voor provinciale stimuleringspakketten. Ik ben daar heel positief over en ik twijfel er niet aan dat u resultaten straks in de etalage zult zetten. Be good and tell it, zeggen de communicatiedeskundigen dan.
Tegelijkertijd begon ik mijn verhaal bewust met het citaat van Thorbecke. Behoud is goed en nodig, maar verandering ook. Er is immers wel wat aan de hand. Want waarom wordt het bestaansrecht van de andere verdiepingen in Thorbeckes huis - de gemeenten en het Rijk - niet of nauwelijks betwist en dat van de provincies wel?
Het antwoord op die vraag is natuurlijk uitermate complex, maar het element dat naar mijn overtuiging de grootste rol speelt, is het grote probleem van de bestuurlijke drukte. Daar bent u absoluut niet alleen schuldig aan, maar u hebt er wel het meeste last van. Feit is namelijk dat het de afgelopen decennia vooral erg bestuurlijk druk is geworden in het bovenlokale en regionale veld waarin u opereert. Dat maakt het steeds moeilijker om precies aan te geven waar nu precies de eigen rol en de toegevoegde waarde van de provincie zit ten opzichte van andere regionale bestuursverbanden.
Oud commissaris van de koningin Nijpels adviseerde u vorige week in Binnenlands Bestuur gewoon te accepteren 'dat burgers geen foto van een provinciebestuurder boven hun bed hangen'. Dat mag zo zijn, maar dat wil niet zeggen dat de provincies hun licht maar onder de korenmaat moet laten schijnen. In de basis is de provincie namelijk van grote betekenis voor mensen. Vergeet niet dat in veel provincies tot op de dag van vandaag zoiets bestaat als een positief provinciaal gevoel. Dat is, als je er even over nadenkt, een opvallend fenomeen in een tijd waarin grenzen in snel tempo vervagen.
Het antwoord op de vraag waar dat gevoel van een provinciale identiteit vandaan komt, laat ik graag aan de historici en antropologen. Maar Nederland is in de 16e en 17e eeuw natuurlijk niet voor niets ontstaan als een samenwerking van soevereine provincies. De provincies speelden in ons staatsbestel lange tijd een hoofdrol en hebben burgers eeuwenlang een sterk en zelfbewust gevoel gegeven - het gevoel ergens bij te horen. Over toegevoegde waarde gesproken!
Er zou de provincies er veel aan gelegen moeten zijn om dat eigen karakter niet alleen te koesteren, maar vooral bij de tijd te brengen. Ik pleit dus niet voor een nostalgische PR-actie voor de Friese Beerenburger, de Limburgse vlaai of de Zeeuwse bolus - al kan ik u die laatste van harte aanbevelen. Maar waar ik wel voor pleit is serieuze aandacht voor de vraag wat die provinciale eigenheid vandaag de dag inhoudt en hoe dat zichtbaar gemaakt kan worden in een herkenbaar ruimtelijk en sociaal-economisch profiel.
Mevrouw Maij, misschien mag ik op uw allerlaatste dag als Commissaris uw mooie provincie even als voorbeeld nemen. Noord-Brabant is al lang niet meer het land van de gastvrije koffietafels, de kapelletjes langs de weg en de vendels van de schuttersgilden. Het Noord-Brabant van nu is in de eerste plaats een verstedelijkte hi-tech provincie, waar oude en moderne steden en dorpen, intensieve landbouw en open ruimte naast elkaar bestaan. Dat beeld van Noord-Brabant, die 21e-eeuwse identiteit, hangt nauw samen met de keuzes die provinciale en gedeputeerde staten maken. Daarin liggen dus ook kansen voor een duidelijker profiel van de provincie als bestuurslaag.
Ik zeg dit ook vanuit een meer principiële opvatting over de relatie tussen de bestuurslagen. Die is in de loop van de tijd behoorlijk veranderd. Vroeger spraken we van 'lagere overheden', nu van 'medeoverheden'. Dat impliceert minder hiërarchie en meer een samenspel van bestuurlijke kringen met elk hun eigen plaats. Hun eigen 'soevereiniteit', zo u wilt. Onder invloed van de netwerksamenleving waarin we leven, zal het belang van een goede wisselwerking tussen de bestuurslagen alleen maar toenemen. Ook daarom zeg ik: laten we minder denken in bestuurlijke blauwdrukken en meer in termen van een juiste verantwoordelijkheidsverdeling, herkenbaarheid en zichtbare toegevoegde waarde.
Feitelijk zit ik daarmee meteen in het hart van de discussie over differentiatie van provinciale taken en bevoegdheden. Ik geloof dat we daar heel serieus naar moeten kijken. Want laat ik het zo formuleren: de artikelen 123 tot en met 132 van de Grondwet gelden zowel voor Drenthe als Zuid-Holland, en toch begrijpt iedereen dat de bestuurlijke agenda op de provinciehuizen van Den Haag en Assen totaal van elkaar verschilt. Dat heeft met heel veel dingen te maken: het aantal inwoners en gemeentes, oppervlakte, sociaal-economische structuur, de aanwezigheid van grote steden, stads- of plattelandsprovincie, financiële positie en zo kan ik nog even doorgaan. Maar waar het om gaat, is dat die verschillen reëel zijn en ook zichtbaar mogen worden in de taken die u als provinciale besturen krijgt en in de keuzes die u maakt.
Vandaar dat ik zeg: provincies kies uw rol en stel duidelijke prioriteiten. Doe waar u goed in bent. Doe wat u waar kunt maken. Maar doe niet alles en doe vooral niet allemaal hetzelfde. En geen misverstand: het is in mijn beleving zeker niet zo dat de Randstadprovincies per definitie meer kunnen of moeten doen dan de provincies buiten de Randstad. Sterker nog, uw voorzitter en zijn college worden in Den Haag door zoveel bestuurskracht omgeven - de steden Rotterdam en Den Haag, de regio's Haaglanden en Rijnmond, de rijksoverheid - dat de bestuurlijke agenda voor de heer Tichelaar en de zijnen wel eens veel breder kan zijn.
En daarmee kom ik op mijn laatste punt: de bijzondere positie van de Randstad en de Randstadprovincies. Het is een feit dat de bestuurlijke opgave in dit gebied in veel opzichten op zichzelf staat. De ruimtedruk is er enorm, de mobiliteit een heel groot probleem, de grotestadsproblematiek het meest nijpend en de dreiging van een veranderend klimaat het grootst - om maar een paar dingen te noemen.
Tegelijkertijd is de bestuurlijke constellatie nergens ingewikkelder dan juist in de Randstad, waar Nederland zestig procent van zijn nationaal inkomen verdient. In geen enkel deel van Nederland is de samenloop tussen de bestuurslagen zo onmiskenbaar aanwezig en de besluitvorming zo ingewikkeld geworden. Om maar één voorbeeld te geven: na meer dan veertig jaar is er een paar weken geleden eindelijk een doorbraak bereikt in de besluitvorming over de A4 Delft-Schiedam. Veertig jaar over een paar kilometer weg! Veertig jaar juridische procedures van milieuorganisaties en andere maatschappelijke partijen. Maar ook: veertig jaar bestuurlijke impasses door over elkaar heen buitelende overheden! Dat is aan niemand meer uit te leggen.
Nogmaals, ik geloof niet in vernieuwing om de vernieuwing. Het gaat erom dat we het tempo in de besluitvorming opschroeven en de problemen aanpakken waar we voor staan. En dat doen we ook. Het advies van de commissie-Elverding en het Urgentieprogramma voor de Randstad zijn beide gericht op versnelling en minder bestuurlijk en juridisch getouwtrek. Met de Crisis- en herstelwet doen we daar nog een schepje bovenop - met uw steun en daar ben ik blij mee. Het geeft namelijk aan dat we in politiek-bestuurlijk Nederland samen de noodzaak van snellere procedures inzien. Dat is winst, maar het meer fundamentele bestuurlijke probleem in de Randstad vraagt om meer.
U, mijnheer Franssen, hebt een aantal jaren geleden al eens gepleit voor samenvoeging van de provincies Noord- en Zuid-Holland. Anderen hebben daarna ideeën geopperd voor een Randstadautoriteit en voor nieuwe vormen van middenbestuur voor de Noord- en Zuidvleugel. Ik denk zelf dat elke oplossing begint met de erkenning van het feit dat we geen behoefte hebben aan meer bestuursorganen. Geen oude wijn in nieuwe zakken. Geen groot opgetuigde staatscommissies. Geen rapporten met nieuwe bestuurlijke organogrammen. Maar wel een fundamentele discussie tussen alle bestuurslagen over een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden in de Randstad. Een discussie die wat mij betreft gaat over problemen en oplossingen in plaats van over bestuurlijke verhoudingen.
Dames en heren,
Behoud en verandering, beide goed en nodig (…). Met die woorden van Thorbecke begon ik mijn verhaal. 'Behoud', omdat ik geloof in de bestuurlijke kracht van provincies met een herkenbaar en samenbindend profiel. Maar ook 'verandering', omdat ik denk dat daarvoor keuzes nodig zijn in de rol die elke provincie op zich neemt. Differentiatie van taken en bevoegdheden is een serieuze optie om - zonder nieuwe alomvattende blauwdrukken - recht te doen aan de bestuurlijke vraagstukken waar we voor staan. Daar moeten we het over durven hebben, in de Randstad én daarbuiten.
Dank u wel.