Fiscale nieuwsflits 7 februari 2007
LH: Doorbetaaldloonregeling; jaren 2006 en 2007
• Dit besluit biedt werkgevers tot 1 januari 2008 de mogelijkheid om zich in te stellen op wijzigingen van de zogenoemde doorbetaaldloonregeling en het vervallen van de inhoudingsplicht voor de loonheffing van BV’s met de DGA als enig werknemer.
Sinds begin 2006 is de Belastingdienst kritischer over de toepassing van de zogenoemde doorbetaaldloonregeling (zie art. 87 URLB), in het geval dat de werknemer bij de doorbetalende werkgever verzekerd blijft voor de werknemersverzekeringen. Dit heeft in de uitvoeringspraktijk tot discussies geleid, ook over de pensioenopbouw. Daarbij zijn signalen ontvangen dat veel van de betrokken werkgevers meer tijd nodig hebben om zich op de nieuwe situatie in te stellen. Dit hangt ook samen met wijzigingen van de relevante wettelijke regeling.
In verband hiermee geeft de minister van Financiën in dit besluit aan dat de Belastingdienst in een aantal gevallen de bestaande praktijk, zoals die in ieder geval tot en met 2005 gold, tot 1 januari 2008 ongemoeid laat. Dit biedt de betrokken werkgevers de mogelijkheid om zich in te stellen op de wijzigingen van de doorbetaaldloonregeling en het vervallen van de inhoudingsplicht voor de loonheffing van BV's met de DGA als enig werknemer.
Dit besluit werkt terug tot en met 1 januari 2006 en is geplaatst in de Staatscourant nr. 25. Het vervalt met ingang van 1 januari 2008.
Besluit van 29 januari 2007, CPP2007/72M, Uitv reg LB 2001 87
OB: Kleine ondernemersregeling
• In dit besluit zijn beleidsbesluiten op het terrein van de kleine ondernemersregeling samengevoegd. Een aantal passages uit die besluiten is niet overgenomen omdat zij een voorlichtend karakter hebben. De relevante passages zijn verwerkt op de website van de Belastingdienst.
De zogenoemde kleine ondernemersregeling houdt in dat een ondernemer, die in een kalenderjaar minder dan € 1 883 omzetbelasting verschuldigd is, in aanmerking komt voor een vermindering van omzetbelasting. De regeling geldt alleen voor natuurlijke personen. Daaronder wordt ook verstaan een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap (mits niet op aandelen) en soortgelijk samenwerkingsverbanden tussen natuurlijke personen.
De regeling geldt per ondernemer. Wanneer een ondernemer verschillende bedrijven uitoefent worden die bedrijven voor de toepassing van de regeling bij elkaar genomen. De Nederlandse regeling sluit toepassing van de regeling uit als een ondernemer in het buitenland is gevestigd en geen vaste inrichting heeft in Nederland. Als deze ondernemer echter uitsluitend prestaties in Nederland verricht, kan hij de regeling wel toepassen.
Dit besluit werkt terug tot en met 25 januari 2007 en is geplaatst in de Staatscourant nr. 25.
Besluit van 25 januari 2007, CPP2006/2469M, OB 1968 25
IB: Nederland verliest heffingsrecht nu ab-vervreemding na verdragsrechtelijke vijfjaarstermiijn is geschied
• De minister laat weten waarom hij afziet van cassatieberoep tegen het (feitelijke) oordeel van het verwijzingshof over het moment waarop belanghebbende Nederland metterwoon had verlaten.
A is aanmerkelijkbelangaandeelhouder van een Nederlandse bv. Hij verhuist naar België en vervreemd na verloop van tijd zijn ab-aandelen. De inspecteur gaat ervan uit dat dit in 1996 is gebeurd en neemt, gezien de vijfjaarstermijn als bedoeld in art. 13, 5 Verdrag België, de behaalde ab-winst in de aanslag IB 1996 op. Hof Den Bosch volgde de inspecteur in diens opvatting dat het tijdstip van de vervreemding van de aandelen was gelegen binnen de vijfjaarstermijn en verklaarde het beroep van A ongegrond. De Hoge Raad casseerde die beslissing wegens onbegrijpelijkheid en verwijst de zaak naar Hof Arnhem.
Dit verwijzingshof stelt allereerst vast dat de overeenkomst tot vervreemding van de aandelen niet vóór 20 december 1996 tot stand is gekomen. Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of A op 20 december 1991 niet meer als inwoner van Nederland kan worden aangemerkt en niet meer in Nederland beschikt over een duurzaam tehuis in de zin van art. 4 Verdrag. A slaagt er in feiten en omstandigheden aan te dragen en aannemelijk te maken op grond waarvan die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dit betekent dat Nederland geen heffingsrecht meer heeft ten aanzien van de door A gerealiseerde ab-winst.
De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik.
Toelichting minister van 25 januari 2007, nr. DGB 2007-170, naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak Hof Arnhem van 15 december 2006, 2005/00314, 1996, Verdr België 4 en 13 en AWR 4