Omzetbelasting. Kleine ondernemersregeling
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten
Besluit van 25 januari 2007, nr. CPP2006/2469M, Stcrt. nr. 25
De minister van Financiën heeft het volgende besloten.
In dit besluit zijn beleidsbesluiten op het terrein van de kleine ondernemersregeling samengevoegd. Een aantal passages uit die besluiten is niet overgenomen. Deze passages bevatten geen beleidsstandpunten, maar hebben meer een voorlichtend karakter. De relevante passages zijn verwerkt op de website van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl).
1. Inleiding
De zogenoemde kleine ondernemersregeling houdt in dat een ondernemer, die in een kalenderjaar minder dan € 1.883 omzetbelasting verschuldigd is, in aanmerking komt voor een vermindering van omzetbelasting (artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968).
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
wet |
Wet op de omzetbelasting 1968 |
uitvoeringsbesluit |
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 |
uitvoeringsbeschikking regeling |
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 kleine ondernemersregeling (artikel 25 van de wet) |
2. Voor wie geldt de regeling?
De regeling geldt alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen (BV’s, NV's, verenigingen, stichtingen enz.), niet-rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen en doelvermogens zijn dus van de vermindering uitgesloten. Onder natuurlijke personen wordt ook verstaan een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap (mits niet op aandelen) en soortgelijke samenwerkingsverbanden tussen natuurlijke personen.
De regeling geldt per ondernemer. Wanneer een ondernemer verschillende bedrijven uitoefent worden die bedrijven voor de toepassing van de regeling bij elkaar genomen.
De Nederlandse wetgeving sluit toepassing van de regeling uit als een ondernemer in het buitenland gevestigd is en geen vaste inrichting heeft in Nederland. Als deze ondernemer echter uitsluitend prestaties in Nederland verricht, kan hij de regeling wel toepassen.
3. Grondslag voor het berekenen van de vermindering
1. De vermindering is afhankelijk van de in een kalenderjaar verschuldigde belasting, na aftrek van de voorbelasting. Na afloop van een kalenderjaar nageheven of teruggegeven belasting moet worden toegerekend aan het jaar waarop deze belasting betrekking heeft.
Goedkeuring
Ik keur goed, dat bij de bepaling van de door de ondernemer in een jaar verschuldigde belasting, rekening wordt gehouden met de in dat jaar aan de ondernemer verleende teruggaven van belasting vanwege oninbare vorderingen (artikel 29 van de wet).
Als een afrekening aan het einde van een jaar, als gevolg van een wettelijke bepaling, in het volgende jaar leidt tot een bijbetaling of een teruggaaf van belasting (bijvoorbeeld artikel 16 van het uitvoeringsbesluit), kan de belasting ook worden toegerekend aan het jaar van afrekening. Van een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden afgeweken.
2. Het bedrag van de voorbelasting wordt bepaald aan de hand van de aan de ondernemer uitgereikte facturen.
Goedkeuring
Ik keur goed, dat de ondernemer die gebruik maakt van de regeling, de voorbelasting bepaalt aan de hand van de door hem verrichte betalingen. De ondernemer is gebonden aan zijn keuze. Dit betekent dat het hem niet vrijstaat om het bedrag van de voorbelasting nu eens aan de hand van de verrichte betalingen te bepalen en dan weer aan de hand van de aan hem uitgereikte facturen.
4. Voorlopige vermindering
1. De ondernemer kan per belastingtijdvak van het jaar waarover hij gebruik maakt van de regeling een voorlopige vermindering op de verschuldigde belasting toepassen (artikel 24, eerste lid, van de uitvoeringsbeschikking). Hij moet dan vóór de eerste aangifte van een jaar een schatting maken van de belasting die in dat jaar zal worden verschuldigd. Bij deze schatting moet rekening worden gehouden met de eerder gebleken gegevens over het eerste belastingtijdvak. Op basis van deze schatting past de ondernemer per belastingtijdvak van een kwartaal een vermindering van belasting toe. Als de schatting op redelijke wijze heeft plaatsgevonden, hoeft zij in de loop van het jaar niet te worden herzien.
2. Als het bedrag van de voorlopige vermindering hoger is dan de in een tijdvak verschuldigde belasting, komt het verschil niet voor teruggaaf in aanmerking. Bij ondernemers met een sterk wisselende omzet in de verschillende tijdvakken van het jaar kan dit ertoe leiden, dat de voorlopige vermindering belangrijk achterblijft bij het bedrag van de vermindering waarop aanspraak bestaat (bijvoorbeeld seizoenbedrijven).
Goedkeuring
Ik keur goed, dat de inspecteur een bij het omzetverloop aangepaste voorlopige vermindering toestaat indien de aard van het bedrijf daartoe aanleiding geeft.
3. In gevallen waarin de belasting wordt voldaan over een maand worden de bedragen van de voorlopige vermindering (zoals vermeld in artikel 24, tweede lid, van de uitvoeringsbeschikking) verlaagd.
4. Als de ondernemer geen voorlopige vermindering heeft toegepast en na afloop van het jaar blijkt dat de regeling van toepassing is, kan hij een verzoek om teruggaaf doen. Het terug te ontvangen bedrag telt niet mee bij de bepaling van de in het nieuwe jaar verschuldigde belasting voor de toepassing van de regeling.
5. Afwijkend boekjaar
De regeling is van toepassing per kalenderjaar.
Goedkeuring
Ik keur echter goed, dat de ondernemer die een boekjaar voert dat afwijkt van het kalenderjaar, voor de toepassing van de regeling kan uitgaan van dat boekjaar.
6. Afwijkingen administratieve verplichtingen
De ondernemer die gebruik maakt van de regeling moet voldoen aan de administratieve verplichtingen (artikelen 34 en 35 van de wet). De inspecteur kan afwijkingen van de administratieve verplichtingen toestaan (artikel 31, zevende lid, van de uitvoeringsbeschikking). Indien de inspecteur afwijkingen toestaat, dient hij geen naheffingsaanslag op te leggen wegens het vervallen van de vermindering van belasting op de enkele grond, dat de ondernemer die afwijkingen al vóór de toestemming toepaste.
7. Ontheffing van administratieve verplichtingen
1. Als de ondernemer ontheffing van de administratieve verplichtingen heeft gekregen is hij niet verplicht facturen uit te reiken (artikel 25, derde lid van de wet). Reikt hij toch een factuur uit, dan mag hij daarop op geen enkele wijze melding maken van omzetbelasting. De afnemer kan ter zake van de aan hem verrichte levering of verleende dienst geen belasting in aftrek brengen. De inspecteur moet de ondernemer die ontheffing verzoekt uitdrukkelijk op dit gevolg wijzen. Vermeldt de ondernemer toch omzetbelasting op door hem uitgereikte facturen, dan vervalt de ontheffing voor het jaar waarin die uitreiking geschiedt. De vermindering van belasting wordt niet aan hem verleend. In voorkomende gevallen zal daardoor de verschuldigde belasting moeten worden nageheven. Doordat voor het bewuste jaar de grondslag aan de ontheffing is komen te vervallen, zal de ondernemer voor de rest van dat jaar de gewone administratieve verplichtingen moeten vervullen. In volgende jaren kan de ontheffing weer toepassing vinden zonder dat een nieuw verzoek om ontheffing wordt gedaan en voor zover aan de daarvoor gestelde eisen wordt voldaan.
2. De voldoening van belasting kan achterwege blijven als de ondernemer, die ontheffing heeft gekregen, goederen levert die hij als bedrijfsmiddel heeft gebruikt. De ondernemer mag dan geen belasting in rekening brengen. Dit geldt ook als door die levering de belasting na toepassing van de regeling boven € 1.345 zou stijgen. De ontheffing blijft dan in stand.
8. Ingetrokken regeling(en)
De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
- besluit van 23 april 1970, nr. B70/6486 en
- besluit van 10 december 2001, nr. CPP2001/2148M.
9. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 25 januari 2007,
de minister van Financiën,
namens deze
mr. J. Thunnissen,
de directeur-generaal Belastingdienst