Toespraak minister Hoekstra bij Nationale Dodenherdenking Kamp Amersfoort

Toespraak van minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra tijdens de dodenherdenking bij het Nationaal Monument Kamp Amersfoort op 4 mei 2023.

19 is Rin, mijn goede trouwe vriend Rin, klein charmant, intelligent en evenwichtig.

659 is Maurits. […] We fantaseren over een autotocht door de Balkan naar Sofia.

80 is dr. Lazarus.

Hij is een Duitse Jood, lang, slank, met een fijn getekend gezicht en smalle handen.

En 1029 is...

Ik weet niet meer wie 1029 is, en wie vele anderen zijn, of waren.

Ik weet alleen dat ik zo bladzij na bladzij vol zou kunnen schrijven.

Vol met nummers, namen, bijnamen, karaktertrekken, feiten en bespiegelingen.

Vol met herinneringen die aan nummers verbonden zijn, aan nummers die voor mij meer ziel hebben dan de namen uit het normale leven.

Dames en heren,

De woorden die ik net citeerde zijn de woorden van Edmund Wellenstein, toen student, actief in het verzet, en nog maar 23 jaar oud. Bijna zeven maanden zat hij opgesloten in Kamp Amersfoort. Vlak daarna tekende hij zijn ervaringen op, het boek hierover verscheen zeventig jaar later: Nummers die een ziel hebben. Over hem is hier vaak gesproken en dat doe ik vandaag ook.

Iedere gevangene in het kamp had een nummer, zo schrijft Edmund. Zowel op zijn broek als zijn jas. Dat nummer was onderdeel van een systeem van ontmenselijking. Een systeem gericht ook op het kweken van onderlinge verdeeldheid en haat. Want iedere gevangene behoorde tot een categorie, herkenbaar aan een driehoek op de jas aangebracht, met de punt naar beneden. Rood stond voor politiek. Zwart voor zogenaamde criminelen. Paars voor Jehova Getuigen. Geel voor Joden. Elke groep werd bewust anders behandeld, de Joden het slechtst.

Toch vonden de gevangenen de kracht om zich niet tegen elkaar te laten uitspelen. ´Uit de vuilnishoop van het kampleven bloeiden de vriendschappen als schone bloemen op’, zo schreef Edmund. Bijvoorbeeld de diepe en unieke vriendschap tussen de Nijmeegse pater Titus Brandsma en de gereformeerde dominee Jo Kapteijn, die elkaar vanuit verschillende geloofsbelevingen wisten te vinden. Hun overtuiging van wat juist is, en menselijk, bleek sterker dan hun verschillen. Aan elkaar geketend werden zij afgevoerd naar Dachau, waar zij kort na elkaar stierven. 

Even bijzonder was de vriendschap tussen Edmund en Max Kohnstamm. Maar vijf weken zaten ze hier samen, het bleek genoeg voor een levenslange band. Samen vonden ze de kracht om elkaar te leren kennen, als mens. En om verder te kijken, over de vuilnishoop heen. Om hier te filosoferen over de toekomst, over wat er nodig zou zijn voor nooit meer oorlog en nooit meer honger, in de woorden van Max. 

En daar was naar hun overtuiging maar een antwoord op: samenwerken. Op basis van gedeelde waarden. Uiteindelijk, zo vonden zij, uiteindelijk ook met Duitsland. Zo groeide hier bij hen, midden tussen de haat, de gedachte over een gezamenlijk Europa. Na de oorlog bouwden Edmund en Max aan die toekomst. Een Europa van acceptatie: van grenzen, van soevereiniteit. En van de gedachte dat je samen verder komt. Zij bouwden aan een Europa dat voor het eerst in eeuwen vrede opleverde.

Dames en heren,

De Tweede Wereldoorlog is naar mijn overtuiging met niets in onze geschiedenis te vergelijken. Zes miljoen Joden werden vermoord door de Nazi’s. Drie op de vier Joden in Nederland overleefden de oorlog niet. Het zijn misdaden, zo groot en gruwelijk, dat je ze niet kunt bevatten. Zo groot en gruwelijk, dat we met elkaar hebben gezegd: nooit meer.

Toch woedt er opnieuw oorlog op ons continent. Beelden van verwoesting vullen ons netvlies, terwijl de herinnering aan vroeger langzaam vervaagt. Bijna niemand van ons hier vandaag aanwezig heeft oorlog zelf meegemaakt. Een steeds grotere groep Nederlanders kent Kamp Amersfoort niet, of kan überhaupt geen  kamp in Nederland noemen. Wij kunnen onze voorouders niet meer vragen hoe het is om niet vrij te zijn. Wat we wel kunnen doen, is leren van hun herinnering.

“Doen, of niet doen?” Zo begint het eerste hoofdstuk van Edmund’s boek, over de moeilijke keuzes die je moet maken in tijden van oorlog. Zijn verhaal eindigt ook met die vraag, als hij vertelt over het moment dat hij vrijgelaten wordt. “Opeens hadden wij zelf weer in de hand wat wij konden doen en niet doen… zo bood ‘doen, of niet doen’ in één klap weer een ruime keuze aan eigen beslissingen.”

Het is die vrijheid die wij al 78 jaar met elkaar hebben. En het is onze vrije keuze deze te beschermen. Door te kijken voorbij het nu, voorbij onszelf, voorbij onze verschillen, naar onze gedeelde wil om vrij te leven. Naar de toekomst, maar vandaag, vanavond, vooral ook naar toen.

Doen of niet doen? Daarop antwoordde Edmund resoluut: “Je kan in deze tijden van geweld en terreur toch niet op je handen blijven zitten… Je moet doen wat jouw hand te doen geeft.” Het is die instelling waarmee hij vlak na zijn vrijlating opnieuw het verzet in ging. En het is die instelling waarmee hij na de oorlog werkte aan een gezamenlijk Europa, aan onze toekomst. 

Zevenenveertigduizend mensen werden hier in Kamp Amersfoort gevangen gehouden. Ieder met een eigen geschiedenis, een eigen ziel, een eigen nummer. 63160 is het dossiernummer van een van de broers van mijn grootvader, Maarten Vrolijk, die samen met Otto, een andere broer, in het verzet zat. In december 1944 werden ze gearresteerd. Otto werd een paar weken later in de duinen gefusilleerd. Maarten werd gedeporteerd naar Kamp Amersfoort, waar hij maar een paar dagen bleef, onderweg naar concentratiekamp Neuengamme. Niet veel meer dan dat nummer is bewaard gebleven. Ik kan alleen maar gissen, naar de verschrikkingen die hij moest doorstaan, hier en in Duitsland, waar hij moest meelopen in een helse dodenmars en later in Sandborstel overleed, 22 jaar oud.

Zoals Maarten en Edmund zaten er hier duizenden. Met zijn boek wilde Edmund de geschiedenis vastleggen die zovelen van hen niet meer konden navertellen. Hij zorgde ervoor dat nummers een ziel kregen. Deze blijven enkel bij ons, als wij deze nieuw leven inblazen, elke keer opnieuw. Als wij met elkaar blijven herinneren. Niet alleen de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, maar ook wat daaruit voortkwam. En dat wat hier, op de vuilnishoop, groeide: ons antwoord op oorlog.

Dank u.