Toespraak minister Kuipers bij opening van de expositie van het Artsenverzet in Kamp Amersfoort
het gesproken woord geldt
Beste allemaal,
Wat bijzonder dat we hier vandaag op deze plek samen zijn.
Als je niet weet wat zich hier heeft afgespeeld, dan is het alleen voor wie goed kijkt te raden.
Want wat is het hier mooi. De hoge bomen. Het geluid dat ze maken als de wind over hun takken glijdt. De kleuren – zelfs op een winterdag als vandaag.
Schuldig landschap, is hoe de cobra-kunstenaar Armando het hier noemde.
Want hier, op deze grond, hebben mensen onnoemelijk geleden.
47 duizend gevangenen verbleven hier tussen 1941 en 1945.
Elk iemands zoon. Vaak iemands vader. Een enkele keer ook iemands dochter.
En allemaal hadden ze de jaren ervoor gemerkt dat de wereld die voor hen lag, niet zou worden zoals ze die uit het verleden kenden.
Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog werd vrijheid en veiligheid stap voor stap van de mensen afgenomen.
Was je Joods, dan ging dat snel.
Was je een Roma, of een Sinto, dan gebeurde het ineens.
Voor iedere Nederlander gold: de rechten die je vandaag had, konden je morgen worden afgenomen.
En het duurde even voor het verzet daartegen vorm kreeg.
We kennen de verhalen over dat verzet. Van de communisten, het Geuzenverzet, van de studenten. Van al die moedige anderen.
Maar wat veel mensen niet weten, is dat in dat verzet ook artsen een belangrijke rol speelden.
Daarom zijn we hier vandaag.
Alle artsen hebben de eed van Hippokrates gezworen. Ook ik.
Het zit in het DNA van ons dagelijks werk. Luister maar:
“Ik zweer of beloof dat ik de geneeskunst zo goed als ik kan zal uitoefenen ten dienste van mijn medemens […]. Ik zal aan de patiënt geen schade doen”.
Naast alle protocollen waaraan artsen hun werk toetsen, is die eed misschien wel de belangrijkste leidraad.
Dat gold in ieder geval voor mij.
En het gold ook voor de artsen Geer Borst, Izak Wessel, Jan Roorda, Jean Brutel de la Rivière, Nicolaas van Nieuwenhuysen, Jan Klomp en Herman de la Parra.
Zij staan centraal in de tentoonstelling die we hier vandaag openen.
Als de Duitsers Nederland bezetten, herpakken veel mensen hun dagelijks bestaan vrij snel.
Voor niet-Joodse Nederlanders verandert er in eerste instantie weinig.
Er is een andere machthebber, maar mensen gaan weer gewoon naar hun werk.
Bakkers bakken hun brood, vuilnis wordt opgehaald, de melkboer hervat zijn ronde.
En natuurlijk, baby’s worden geboren, kinderen worden ziek, mensen krijgen ongelukken.
Het werk van een arts stopt nooit.
Niet bij het vallen van de nacht. Niet in het weekend. Niet als Duitse troepen ons land bezetten.
Maar hun onafhankelijkheid staat onder druk.
Artsen worden opgeroepen om samen te werken met de bezetter.
Want werk je mee, als de nazi’s besluiten dat Joodse patiënten alleen nog door Joodse artsen geholpen mogen worden?
Hoe handel je, als je verplicht wordt om mannen medisch te keuren zodat ze kunnen vertrekken naar Duitse werkkampen?
En wat besluit je, als je je beroepsgeheim moet schenden om gewonde verzetsmensen aan te melden bij de Sicherheitsdienst?
Er zijn artsen die meebewegen.
Maar wat vooral opvalt, is de omvang van het verzet.
Een zogenaamde artsenkamer valt niet op te richten, want te weinig artsen reageren op een oproep daartoe. Een groot gezichtsverlies voor de Duitsers.
En artsen organiseren zich snel.
In 1941 wordt verzetsorganisatie Medisch Contact opgericht. Het merendeel van de 6.500 artsen verenigt zich samen tegen de bezetter.
Handgeschreven papiertjes en receptenbriefjes reizen van arts naar arts het hele land door.
Met daarop instructies of waarschuwingen, het belang van verzet benadrukkend.
Na lezing doorgegeven of direct vernietigd.
Zonder geweld te gebruiken is het artsenverzet daarmee effectief.
En hun verzet komt in vele vormen.
Door foute diagnoses, om daarmee transport naar Duitsland te voorkomen.
Een houten lepel in de buik duwen tijdens een röntgenfoto betekent een maagzweer.
Een rode kleurstof in de blaas spuiten betekent afkeuring.
Artsen leggen massaal hun medische bevoegdheid neer.
Dit zorgt voor paniek bij de bezetter.
Ze saboteren de invoering van het Ziekenfondsenbesluit. En bij huizen en hofjes waar onderduikers zitten, waarschuwen ze voor difterie.
De bezetter loopt niet graag een zogenaamde besmettingshaard binnen.
De artsen doen meer: ze blijven Joodse patiënten behandelen. Dat is verboden.
Het ziekenhuis wordt vaak ook een plek om onder te duiken. Veel artsen rekken de reikwijdte van hun eed zo tot het maximale op.
Omdat ze vinden dat dat goede zorg is.
Omdat je als arts ook verantwoordelijkheid voelt voor de samenleving. In zijn geheel.
Omdat ze een eed hebben afgelegd.
Ze doen het met gevaar voor eigen leven. Dat blijkt hier.
Van de 47 duizend mensen die hier tussen 1941 en 1945 worden binnengebracht, zijn er 300 arts.
Dat begint in 1942 met onder andere Jean Brutel de la Rivière en Jan Roorda.
Ze worden kaal geschoren. In kampkleding gestoken. Verwisselen schoenen voor houten klompen.
Met het doel gevangenen alle menselijkheid te ontnemen, worden ze gedegradeerd tot een nummer.
Strijdbaar blijven vergt kracht, vergt moed, vergt het bijna onmenselijke.
Toch blijven ook hier mensen zich verzetten.
Artsen ontkennen verzetsorganisatie Medisch Contact.
Door zich, in het geval van Geer Borst, in te zetten voor het verbeteren van de slechte leefomstandigheden.
Want die zijn afgrijselijk. Sommige gevangen eten uit wanhoop het teer van de daken en de aarde van de grond.
In leven blijven was een uitdaging.
652 mensen overleven Kamp Amersfoort niet. Honger, uitputting, ziekte. Het wordt ze fataal. Anderen belanden voor het vuurpeloton.
Het beeld van De Stenen Man staat hier vlakbij, ter herinnering aan al die mensen die dit lot trof.
Tot op de dag van vandaag weten we niet precies hoeveel levens gered zijn door het artsenverzet.
Maar dat elke dokter die betrokken was een groot verschil heeft gemaakt, is duidelijk.
De zeven artsen over wie deze indrukwekkende tentoonstelling gaat, deden wat zij dachten dat het beste was. Herman de la Parra overleeft de oorlog niet. Hij wordt vermoord in het concentratiekamp Mauthausen.
En nu we hier vandaag met elkaar zijn, kunnen we eigenlijk niet anders dan onszelf de vraag stellen: wat had ik, wat hadden wíj gedaan als we in hun schoenen hadden gestaan?
We zien aan de oorlog in Oekraïne dat onze vrede, veiligheid en vrijheid ons van de ene op de andere dag ontnomen kunnen worden.
De vrede en de veiligheid die de meesten van ons in de wieg cadeau hebben gekregen, is niet gratis.
Daar hebben mensen hun leven voor gegeven.
We zijn het aan hen verschuldigd om al die waarden die ons tot een democratische rechtstaat maken te koesteren en te beschermen.
Door mensen niet buiten te sluiten, maar de kring groter te maken.
Door in de samenleving niet de focus te leggen op onze verschillen, maar op wat ons bindt.
En door bij alles wat we doen, aan die Eed van Hippokrates te denken. Want als je goed leest, zie je dat die verder reikt, dan tot het artsenvak alleen.
Dank u wel.