Hannie van Leeuwenlezing door de minister van Armoede, Participatie en Pensioenen
Hannie van Leeuwenlezing door minister Schouten, 3 november 2022, Huizen.
Het gesproken woord geldt.
Inleiding
Dames en heren, beste aanwezigen, dank voor de uitnodiging hier vandaag te mogen spreken. Het is een bijzondere eer om alweer de 10de Hannie van Leeuwenlezing te mogen houden.
Ik heb Hannie van Leeuwen een enkele keer mogen ontmoeten. Maar ik heb haar niet persoonlijk gekend. Toch was ze iemand voor wie ik van een afstand grote bewondering heb gehad. En dan in de eerste plaats vanwege haar principiële levenshouding.
Als kind uit een gereformeerd ARP-milieu was ze al op jonge leeftijd gewend aan hoogoplopende discussies over het organiseren van rechtvaardigheid in de samenleving. Discussies die er soms hard aan toe gingen. Een beetje vanuit het motto: ‘niet zeuren als je elkaar een kras op de ziel bezorgd’.
Die principiële houding had ook sterk te maken met haar ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als tiener nam ze als koerierster deel aan het verzet. Pakketjes brengen tussen Den Haag en Rotterdam op een fiets met houten banden. Gevaarlijk werk. En moedig werk. Die bezettingstijd ontstak bij haar een vurig idealisme. Deed het besef landen dat wat vanzelfsprekend lijkt ook plots op de helling kan komen te staan.
Nadien hield ze vast aan de overtuiging dat vrede, zoals ze dat zei, ‘oneindig veel meer [is] dan louter de afwezigheid van strijd’. Vrede in de breedste zin van het woord betekende voor haar ook altijd: streven naar een samenleving waarin mensen naar elkaar omzien. En zich in ‘wederzijdse aandacht’ om elkaar bekommeren.
Ook als parlementariër voor de ARP en later het CDA bleef ze staan voor haar zaak. Ook al bracht dat haar soms in botsing met partijgenoten. Ze zei eens: ‘Als ik merk dat er op een gegeven moment niet vanuit idealen maar puur vanuit machtsposities wordt gedacht dan valt er bij mij een deur dicht.’ En als die deur bij Hannie eenmaal dicht was gevallen, dan moest er écht wel wat gebeuren om ‘m weer open te krijgen.
Toch werd de politiek de plek waar ze haar stem vond. Ze grapte eens dat ze er zo ongeveer mee getrouwd was. Ik denk niet dat ik dat zelf zo zou stellen, maar ik wil maar zeggen: het tekende haar enorme betrokkenheid.
Ook al voelde ze zich soms onzeker over of ze wel goed genoeg was. Dat gevoel zou ze altijd een beetje met zich meedragen. Ondanks al haar ervaring en al haar prestaties. Toen ze midden jaren 90 werd gevraagd of ze op de lijst voor de Eerste Kamer wilde, dacht ze: ‘Wat moet ik in dat erudiete gezelschap met mijn lagere school en mulo?’
Maar ze deed het. En ze deed het goed. En uiteindelijk zou ze 12 jaar met trots zitting hebben in de senaat. Het sluitstuk van een mooie politieke carrière.
Bestaanszekerheid onder druk
Dames en heren, Hannie van Leeuwen was – onder andere als veelgevraagd spreekster op het Christelijk-Sociaal Congres – één van de gezichten van de christelijk-sociale traditie. En die traditie is voor mijzelf ook een sturend kompas in de dagelijkse politieke praktijk. Dat maakt Hannie ook persoonlijk een bron van inspiratie.
Die christelijk-sociale traditie steunt op een mensbeeld waarin relaties centraal staan. Het ziet mensen tot bloei komen – meer mens worden – als ze naar elkaar kunnen omzien. Als ze zich erkend en gezien weten door een betrokken omgeving. Kunnen vertrouwen op een gemeenschap met sterke sociale verbanden. En dan voorop: mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden. Al diegenen, zoals Hannie van Leeuwen dat zei, die dreigen om te komen in hun zorgen en zoeken naar perspectief. Die zoeken naar grip op hun leven.
Het is ook een traditie die de overheid een belangrijke rol toedicht. Hannie was niet zo van de lijn van Abraham Kuyper, de grote voorman van de ARP. Die benadrukte vooral het belang van organiseren van solidariteit door mensen zelf en maatschappelijke organisaties.
In de ogen van Hannie had de overheid juist een uitgesproken rol als schild voor de zwakkeren. Als schild tegen het onrecht en de onrechtvaardigheid die het leven soms met zich meebrengt. Ja, ze hechtte sterk aan het idee dat er ook andere verbanden zijn dan de relatie tussen het individu en de staat.
Maar de overheid had daarin een juist een rol. Die moest in haar ogen aan de basis van de bestaanszekerheid van mensen staan zodat zij ook naar elkaar kunnen omzien. In de wetenschap dat wie weinig heeft ook weinig kan geven. Dat wiens hoofd overstroomt met zorgen over de dag van morgen, geen tijd en ruimte heeft om aan iets anders – aan de ander – te denken.
De taak van die overheid is dus om mensen in staat te stellen solidair te zijn met elkaar en verantwoordelijkheid te dragen. Vanuit dat subsidiariteitsbeginsel, zoals het in de christelijk sociale traditie heet, zorgt een groter verband dat de kleinere verbanden kunnen bloeien. In de buurt, in de wijk, achter de voordeur.
Beste aanwezigen, ik denk dat Hannie zich vanuit haar christelijke sociale blik vandaag terecht grote zorgen had gemaakt over onze samenleving. In de eerste plaats als het gaat om de basis: de belangrijke voorwaarde van bestaanszekerheid.
Want die staat voor veel mensen onder druk. Of is er simpelweg niet. De boodschappen zijn duurder geworden, de energieprijzen stijgen. Dat raakt ons allemaal. Steeds vaker ook middeninkomens. Maar het raakt in het bijzonder mensen die al met grote onzekerheid te maken hebben. Met schulden. Met armoede. We zien de schrijnende verhalen. Een Rotterdams echtpaar dat besloot zich te laten afsluiten van het gas en het met dikke truien probeerde te doen. Kinderen die zonder eten naar school gaan of wier ouders aankloppen bij maatschappelijke organisaties – die er gelukkig zijn – voor een warme jas voor de winter.
Het had Hannie van Leeuwen grote zorgen gebaard. Want als de basis wegvalt, als de vaste grond onder mensen drijfzand wordt, voelen mensen zich niet volwaardig onderdeel van onze samenleving. Kunnen ze er minder voor elkaar zijn. En dat is de bijl aan de wortel van het vertrouwen dat nodig is om die samenleving ook echt te laten zijn wat het woord veronderstelt. Het vertrouwen dat nodig is om ervoor te zorgen dat die samenleving niet uit elkaar valt door steeds scherper wordende sociale tegenstellingen.
Die constatering is in een welvarend land als Nederland in de eerste plaats een appèl aan politiek en samenleving. Aan mij. Aan u. Aan heel veel andere partijen die nodig zijn om aan dat vertrouwen te werken. En om er dus voor te zorgen dat iedereen in Nederland kan rekenen op bestaanszekerheid. Op een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen. Uit werk of uit een sterk vangnet wanneer dat nodig is.
Acute nood
Dames en heren, werken aan vertrouwen vraagt in de plaats om het tegemoetkomen aan de problemen waar mensen nu door de inflatie en hoge energierekeningen mee worden geconfronteerd.
En daar zijn we ook mee aan de slag. Vanuit verschillende departementen. Soms tegen de klippen op van de hardnekkige verkokering van de manier waarop we als overheid te werk gaan.
Naast koopkrachtmaatregelen om de dure boodschappen deels op te vangen is er een prijsplafond ingesteld om de hoge energierekeningen voor mensen zoveel mogelijk te beperken.
Maar dat is niet voor iedereen genoeg. Dus staat een noodfonds in de steigers om de hoge prijzen voor mensen met financiële problemen nog meer te kunnen opvangen. Het afsluitbeleid wordt milder, zodat mensen deze winter niet in een koud huis komen te zitten als de rekeningen tóch niet kunnen worden betaald.
Voor kinderen in armoede komt er geld om scholen met veel kwetsbare leerlingen in staat te stellen een ontbijt aan te bieden.
En als het om het bestrijden van schulden gaat maken we afspraken met betrokken partijen zoals de NVVK om te voorkomen dat mensen uit een schuldhulptraject vallen vanwege nieuwe schulden door de stijgende maandlasten.
Duurzame armoede- en schuldenbestrijding
Maar ik hoor u als professional of vanuit een andere betrokken rol terecht denken: ja, de acute problemen vragen nu om een antwoord, maar werken aan vertrouwen vraagt om het duurzaam en bij de wortel aanpakken van armoede en schuldenproblematiek. Op rijksniveau. Op gemeenteniveau. Op wijkniveau.
Want u weet als geen ander: de problemen zijn niet van gister. Het zijn veelkoppige monsters waar veel mensen kwetsbaar voor zijn, zoals ook bleek tijdens de coronapandemie. Ze zijn structureel en hardnekkig van aard. En worden helaas vaak doorgegeven aan volgende generaties .
Werken aan vertrouwen vraagt dus een consistente en structurele inzet op langere termijn. Om fundamenteel na te denken over hoe we onze overheid en samenleving zo vormgeven dat bestaanszekerheid voor iedereen de vanzelfsprekende voorwaarde is voor een menswaardig bestaan.
Dat gaat bijvoorbeeld over het verhogen van het minimumloon. Over het onderzoeken of het sociaal minimum, het minimale bedrag dat we gezamenlijk beschouwen als toereikend om van rond te komen, nog wel echt toereikend is. Over het bekijken of de beslagvrije voet, het minimale bedrag waar mensen met schulden maandelijks recht op hebben, nog wel volstaat.
Dat gaat ook over het aanpassen van de Participatiewet. Het verruimen van de bijverdiengrenzen in de bijstand. En het wijzigen van de kostendelersnorm zodat inwonenden tot 27 jaar niet meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.
Het gaat over het eerder en beter in beeld krijgen van mensen met betalingsachterstanden zodat zij sneller naar goede hulp kunnen worden doorverwezen. En lokaal, samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties en vrijwilligers, over het ondersteunen van preventiebeleid. Denk aan de doorbraakmethode, u zeker bekend.
Maar ik denk dat we ook fundamenteler moeten kijken. Want er valt nog een wereld te winnen bij het stapsgewijs terugdringen van de complexiteit in het sociaal domein. De complexiteit van ons systeem van sociale zekerheid.
Zeker, heel veel gaat ook goed. Een meerderheid van de mensen weet zich door dat systeem een weg te banen – soms met kunst- en vliegwerk. Ik wil hier ook niet de suggestie wekken dat we het ene uiterste met het andere uiterste moeten beantwoorden. Dat we de overheid permanent in het beklaagdenbankje moeten zetten. Dan slaan we door. En dat kan nooit de bedoeling zijn.
Maar professionals in het sociaal domein zien dat het in de praktijk vaak ook niet goed gaat. Dat onze regels drempels opwerpen en muren optrekken. Zorgen ze voor onbegrip.
En zo is er een groep die niet meekomt. Niet of heel moeilijk bereikt wordt. En dreigt af te haken.
En dat zijn juist de kwetsbaren voor wie de overheid een schild tegen onrecht en onrechtvaardigheid zou moeten vormen. Mensen met een stapeling van levensmoeilijkheden. Van inkomen en schulden, tot gezondheid en wonen. Vaak ook mensen met verschillende tijdelijke baantjes. Die als oproepkracht werken met een loon dat niet voldoende is om te voorzien in het levensonderhoud. Werkend, maar toch met armoede te maken hebben.
Dames en heren, onderzoekers Josse de Voogd en René Cuperus schrijven erover in hun Atlas van afgehaakt Nederland. Zij zien een groep die hun vertrouwen – en ik citeer – ‘in de collectieve bescherming van het sociale contract van de overheid en samenleving’ kwijt dreigen te raken. Of al kwijt zijn. Mensen in buurten en regio’s waar het sociaal weefsel dun is. Plekken waar mensen vaak – en ik citeer opnieuw – ‘het gevoel hebben geen onderdeel te zijn van het script dat voor de toekomst van Nederland wordt geschreven.’
En bij een deel van hen heerst een gevoel van wat ik overheidsvrees zou willen noemen. Zij vermijden de overheid doelbewust. Omdat ze niet verwachten geholpen te zullen worden. Omdat de bureaucratie hen afschrikt en ze denken: ‘als ik me bij die 16 verschillende overheidsloketten meldt dan worden mijn problemen alleen nog maar groter. Of verlies ik de steun die ik nu wél heb.’ Je ziet het bijvoorbeeld bij de energietoeslag. Veel mensen maken daar gebruik van, maar het lukt gemeenten ook niet altijd om kwetsbare mensen met lage inkomens te bereiken die gewoon recht hebben op die toeslag van 1300 euro. In dit geval vooral ouderen.
Voor een Minister voor Armoedebeleid is dat een confronterende realiteit. En ik zeg u eerlijk: ook een frustrerende. Want wat heb je aan beleid tegen bestaansonzekerheid als die groepen die je wil bereiken de overheid niet vertrouwen?
Zelfredzame individuen, wantrouwende overheid
Dames en heren, dat vertrouwen is bij die groep mensen niet zomaar verdwenen. Natuurlijk, het is te makkelijk om de schuld alleen bij de overheid te leggen, maar voor een deel heeft de overheid het toch echt aan zichzelf te wijten.
Dat heeft niet met onwil te maken. Het heeft te maken met het mensbeeld dat de overheid is gaan omarmen. De afgelopen jaren zijn wetten en regels gemaakt die uitgaan van rationele, calculerende en zelfredzame individuen. Van mensen met veel ‘doe vermogen’, zoals de WRR dat noemt, die feilloos weten waar ze wél en géén recht op hebben. En voor sommigen werkt dat.
Maar de werkelijkheid is weerbarstiger.
Kim Putters heeft daar in zijn tijd als directeur van het SCP terecht geregeld op gewezen. En hij wees ons er in zijn afscheidslezing opnieuw op: zo’n mensbeeld leidt tot onrealistisch beleid. Tot beleid dat best werkt voor mensen die zich toch wel al konden redden, maar bijvoorbeeld niet voor eenzame oudere of de jongere in de jeugdzorg met weinig te besteden. Tot beleid dat – over de gehele linie van het sociaal domein – te weinig uitgaat van de alledaagse leefwereld van mensen. Waardoor mensen denken: ‘Ik vertrouw er niet op dat ik in die beleidswereld geholpen wordt.’
Als gevolg van dat mensbeeld nam de overheid bij het maken van wetten steeds vaker wantrouwen als vertrekpunt. Sluipenderwijs, bijna alsof het ons overviel. De gedachte was: als mensen zelfredzaam zijn, dan is er ook weinig ruimte voor mensen die een brief vergeten. Die een formulier niet goed lezen. Of een aanvraag te laat doen. Die verdwaald raken in het dicht begroeide woud van regels en zich vaak niet gedragen weten door een behulpzame omgeving.
Zo ging de overheid steeds vaker en sneller uit van ‘misbruik’ of ‘fraude’. En daarom kon het ook gebeuren dat de overheid zélf aan de basis stond van het ongekende onrecht van het toeslagenschandaal. Daarom kon er genoeg wantrouwen in het systeem sluipen dat mensen in de bijstand gekort kunnen worden op hun uitkering als een familielid helpt om de huurachterstand te betalen. Of als ze ondersteuning krijgen van kerken, die gelden inzamelen om mensen met een smalle beurs te helpen hun energierekening te betalen.
Dames en heren, die combinatie van een mensbeeld van zelfredzaamheid en een wantrouwende overheid is voor velen een giftige mix gebleken. Juist die mensen voor wie de overheid een beschermend schild zou moeten zijn, ervaren het te vaak als een wantrouwende controle-instantie zonder menselijk gezicht. Zij worden geconfronteerd met de meeste complexiteit en de meeste hordes en valkuilen.
En dan vraag ik me af: mag het een verrassing heten dat bij hen het vertrouwen zo broos is?
Menselijke maat
Dames en heren, de overheid zal dat vertrouwen opnieuw moeten winnen.
Door veel meer uit te gaan van de belevingswereld van mensen in plaats van te kijken wat er past binnen bijvoorbeeld het regime van de Wmo, de WLZ, de Participatiewet of de Jeugdwet.
Maar het vraagt ook echt om een kentering in kijken, denken en handelen. Want we kunnen aan allerlei knoppen gaan draaien, en dat doen we ook, maar in de kern gaat het over de vraag: hoe kun je als overheid laten zien dat mensen je niet hoeven te wantrouwen?
Met het zoeken naar antwoorden op die vraag is een begin gemaakt. Laat me als voorbeeld de Participatiewet en het programma Werken aan de Uitvoering nemen.
Ik zei al eerder: er is al een en ander aan de participatiewet gewijzigd. Die moet fundamenteel worden herijkt. Want die wet is uit balans. Wordt in de uitwerking als ‘hard’ omschreven. Mensen moeten bijvoorbeeld heel goed weten op welke voorzieningen ze recht hebben en welke niet. En onder welke voorwaarden. Met absolute en soms harde sancties als het een keer misgaat. Daar is de menselijke maat volkomen zoekgeraakt.
De komende periode wil ik die wet weer in balans brengen. Samen met bijstandsgerechtigden zelf en ook met gemeenten.
Vertrouwen moet meer centraal komen te staan. De wet moet dienstig zijn aan de bedoeling ervan: bestaanszekerheid bieden zodat mensen mee kunnen doen in de samenleving. Door de ruimte te vergroten om de wet in de uitvoering meer te kunnen toespitsen op de levenssituatie van mensen met bijstand.
Maar ook – en dat is voor mij echt een belangrijke drijfveer: door te zorgen dat de wet mensen in staat stelt voor elkaar te zorgen. En door als overheid niet tussen mensen in te gaan staan. Heel concreet betekent dat: het mogelijk maken van het ontvangen van giften. Of het verlenen van mantelzorg. De wet mag dan geen rem vormen op onderlinge compassie. Op barmhartigheid.
Het programma Werk aan uitvoering dient in wezen hetzelfde doel: wetten en regels onder de loep leggen die in de praktijk te complex blijken en hardvochtig uitpakken. Door dienstverlening ‘op maat’ te bieden. Op een overzichtelijke manier en met meer aandacht voor mensen die moeite hebben met formele processen. En als dat niet genoeg is door te kijken hoe er rekening kan worden gehouden met individuele levensomstandigheden. Een fikse, overheidsbrede operatie.
Daar wil ik de komende periode consequent op koersen.
Maar ik wil daar juist in dit gezelschap nog iets aan toevoegen. Want bij vormgeven aan de menselijke maat kan overheid nog veel leren. En vooral van professionals in het sociaal domein. Want ondanks de soms knellende kaders waar ze mee te maken hebben, proberen zij die menselijke maat al zoveel mogelijk vorm te geven.
Vorig jaar bracht kenniscentrum Movisie de bundel Momentum voor de menselijke maat uit. Een bundel die dat heel goed illustreerde.
Het openingsartikel van voorzitter van de raad van bestuur van Movisie Janny Bakker-Klein, gebaseerd op haar proefschrift ‘Anders kijken’, vond ik daarbij heel treffend.
Ze had het over ‘responsiviteit’: werkelijk inschatten wat nodig is om mensen te helpen en ook van betekenis is. Door als betrokenne eerst de vraag te stellen: wat is nodig? En niet: welke wet past hierbij? Door in een sociaal domein de menselijke behoefte centraal te stellen. Hoe vanzelfsprekend dat ook mag klinken, dat is volgens mij precies wat er nodig. En de manier waarop dat nu al gebeurt biedt waardevolle perspectieven.
Overheid kan het niet alleen
Dames en heren, ik heb tot nog toe veel gezegd over de overheid. En het vertrouwen dat die overheid moet zien te herstellen.
En laat daar geen twijfel over bestaan: dat is ook hard nodig.
Maar ik begon mijn verhaal ook met een verwijzing naar de christelijk-sociale traditie die Hannie van Leeuwen uitdroeg. En die traditie benadrukt ook altijd het belang van sterke sociale verbanden. En naar mijn mening terecht. Want ik geloof heel sterk dat als het over armoede en schulden gaat een betrokken omgeving de krachtigste vorm van preventie is.
Laat me nog één keer terugkeren naar de Atlas van afgehaakt Nederland. Wat daarin ook opvalt is dat laag vertrouwen heel vaak hand in hand gaat met eenzaamheid. Met en een beperkte sociale kring. Je zou het sociale armoede kunnen noemen. Een minstens zo belangrijk vraagstuk als financiële armoede.
De kaart van Nederland waar de sociale verbanden sterk zijn – waar er bijvoorbeeld veel vrijwilligerswerk wordt gedaan – is het spiegelbeeld van de ‘eenzaamheidskaart’. En dat gegeven reikt een belangrijk inzicht aan: ja, de overheid draagt een heel belangrijke verantwoordelijkheid om een ‘schild voor de zwakkeren’ te zijn. Om te zorgen voor bestaanszekerheid. Én om mensen in staat te stellen naar elkaar om te zien.
Maar de overheid kan dat nooit alleen. Voor het bestrijden van sociale armoede dragen we als samenleving een gedeelde verantwoordelijkheid. Want we zien dat de zaadjes voor veel problemen worden gepland als mensen er alleen voor komen te staan. Als ze niet meer kunnen participeren aan die samenleving. En als mensen bij wie het vertrouwen toch al broos is, vanuit een soort overheidsvrees dan óók niet durven aan te kloppen bij instanties, wordt de leefwereld alleen maar kleiner.
De opgave van werken aan vertrouwen – in elkaar, in de overheid – raakt dus ook fundamenteel aan een gevoel van maatschappelijke samenhang. Aan alle verbanden die het vruchtbare middenveld tussen overheid en burger zouden moeten vormen. Ook dáár ligt een grote opdracht. Om met elkaar te blijven werken aan een notie van gezamenlijkheid. Want ik ben er van overtuigd dat we de problemen waar we voor staan samen moeten aangaan.
Ter besluit
Dames en heren, dat brengt me terug bij Hannie van Leeuwen. Want naast dat ze me vandaag hoogstwaarschijnlijk het vuur aan de schenen had gelegd denk ik óók dat zij ons op het hart had gedrukt dat we in die geest van gezamenlijkheid het veelkoppige monster van bestaansonzekerheid te lijf moeten gaan.
Door een gezamenlijke coalitie te vormen. Van het rijk tot gemeenten. Van maatschappelijke organisaties en werkgevers, tot vrijwilligers én mensen zelf. Mensen die weten wat het betekent om met bestaansonzekerheid te maken te krijgen. Ervaringsdeskundigen die zich als geen ander kunnen verplaatsen in de situatie van mensen in nood en waardevolle kennis meebrengen. En wat dat betreft zijn advies- en cliëntraden met hun diverse samenstelling en brede expertise daar de belichaming van.
Ik zeg niet dat we dat vertrouwen op korte termijn terugwinnen. Zo realistisch moeten we zijn. En u kent de uitdrukking: vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Maar uiteindelijk – al besef ik dat dat misschien een beetje gek is om te zeggen aan het slot van een lezing – gaat het erom dat we er niet teveel over praten, over dat werken aan vertrouwen. Maar dat we het vooral in de praktijk gaan brengen.
Dank u wel,