Naftaniel-lezing door de minister van Justitie en Veiligheid
Naftaniel-lezing door minister Yeşilgöz-Zegerius, 30 oktober 2022, Den Haag.
“Ik heb iedereen weggehaald zien worden. Het was verschrikkelijk. Op een dag stonden er twee moffen en een Hollandse SD’er voor de deur. Ze kwamen alleen voor mijn moeder, want mijn vader was niet-Joods. Alle kinderen - ik heb vier broers en zusjes- hebben staan schreeuwen en janken. Er was grote paniek, maar ze werd gewoon meegenomen”.
Dit is het verhaal van een klein Amsterdams joods jongetje. Hij zou later uit groeien tot een van de grootste Ajacieden uit de jaren zestig, onze dierbare vriend Bennie Muller.
Het leven van Bennie’s moeder, Kaatje, werd uiteindelijk gespaard door het feit dat ze een gemengd huwelijk had. Haar ouders en het grootste deel van haar broers en zussen overleefden de gruweldaden tijdens de oorlog echter niet.
De grote impact die deze vreselijke gebeurtenissen op Bennie’s leven hadden, heeft hij altijd geprobeerd te verwerken door erover te praten. De verhalen te vertellen. Mensen alert te maken op het feit dat dit niet alleen gebeurd is, maar ook weer kan gebeuren.
Haat kan in verschillende gedaanten komen. Destijds bonzend op de deur, nu wellicht een heel stuk subtieler, maar nog steeds onmiskenbaar ondermijnend en gevaarlijk.
Bennie vroeg hier altijd aandacht voor door er nooit stil over te zijn. En altijd trots te zijn op wie hij is. Tot de dag van vandaag een van de grote lessen die wij van Bennie kunnen leren.
In onze tijd geen overbodige luxe als u het mij vraagt.
Dames en heren,
Het is mij een eer om vandaag de Naftaniellezing te mogen uitspreken. Ik ken Ronny al lang, ook persoonlijk. ‘De onvermoeibare beschermer van de Joodse ziel’, heeft de Volkskrant hem ooit genoemd. Ik ben Ronny dankbaar dat hij altijd weer het goede voorbeeld geeft, als aanjager van discussie en protest, met passie en een niet-aflatende inzet.
Ik ben mij ook bewust van de locatie waarin ik u mag toespreken, hier in ‘De Glazen Zaal’, naast de synagoge van de liberaal Joodse Gemeente van Den Haag. Een bijzondere plek.
En een bijzondere gelegenheid voor mij, gezien de belangrijke plek die de Joodse gemeenschap in mijn hart en in mijn leven inneemt. Dank dus, voor deze uitnodiging.
En beste toehoorders, de symboliek van deze zaal raakt mij.
De openheid. De transparantie. In letterlijke zin.
Kijkt u maar. Wij zitten hier. Wij hebben niets te verbergen.
Sterker nog, wij zijn trots op wie wij zijn en op wat wij te melden hebben.
Precies zoals Bennie en zovelen hun hele leven hebben gedaan. Maar ik weet ook dat dit niet voor iedereen geldt. Ik weet dat er veel mensen zijn uit de Joodse gemeenschap die bewust of bijna onbewust ervoor kiezen om een deel van hun identiteit naar achteren te duwen.
Natuurlijk, zij zijn intens trots op hun afkomst.
Op hun geschiedenis. De gebruiken. De kleurrijke en sterke cultuur.
Maar die trots, die spreken zij in de buitenwereld niet altijd uit.
Sommigen hebben dat nooit gedaan. Het lijkt bijna een onderdeel van de naoorlogse opvoeding.
Een rabbijn vatte het voor mij ooit samen als “het verhaal van de Nederlandse Jood”: niet uitgebreid praten over het feit dat je Joods bent. Of je (nog) familie hebt. Of je veel andere Joden kent.
Praat er maar niet over. Het is te pijnlijk, het is te heftig, het is te gevaarlijk.
Uri Coronel, oud-voorzitter van Ajax, zoon van een joodse familie uit Amsterdam en levenslang strijder tegen antisemitisme, die helaas niet meer onder ons is, vertelde mij eens dat elke Nederlandse Jood ergens diep van binnen een stemmetje kent, bij de een wat luider dan bij de ander, dat zegt dat het weer kan gebeuren. Het kan weer gebeuren dat de wereld zich tegen de Joden keert en je buren je verraden.
En dames en heren, de trieste waarheid is, zo onmogelijk is die gedachte niet.
Wat we ons net na de oorlog niet konden voorstellen, blijkt toch te kunnen.
Stapje voor stapje lijkt Jodenhaat salonfähig te worden. Antisemieten lijken het steeds minder heimelijk te uiten. Men schaamt zich er niet eens meer voor.
Integendeel, antisemitische geluiden zijn steeds vaker luid en duidelijk te horen.
Of het nou Nederlandse parlementariërs zijn die inmiddels hun hondenfluitje ingeruild hebben voor een heus blaasorkest. Of het nou een haatprediker is die uitgenodigd wordt om naast het herdenkingsmonument op de Dam zijn complottheorieën te spuien, of het nou de online Jodenhaat is die zonder gêne wordt geuit of het antisemitisme dat studenten in de collegebanken meemaken; het gebeurt en het lijkt steeds vaker en openlijker te gebeuren.
Het doet mij pijn deze voorbeelden aan te halen.
En toch doe ik het, daar waar ik kan.
Om de schijnwerper erop te zetten. Het niet onbesproken te laten.
Om ertoe op te roepen dat onze weerstand ook luider en duidelijker moet worden.
En dat deze weerstand ook, en misschien wel vooral, vanuit de niet-Joodse gemeenschap moet groeien.
Mijn eigen sterke verbondenheid met de Joodse gemeenschap vindt voor mijn gevoel zijn oorsprong in mijn persoonlijke achtergrond. In Turkije had mijn familie veel Joodse vrienden die ooit naar Turkije waren gevlucht. De verhalen die mijn moeder van hen had geleerd, gaf zij door aan haar eigen kinderen. Het is het verhaal van eeuwenlange vervolging. Nooit zeker weten waar je veilig bent.
En de oerdrang om de geschiedenis te bewijzen dat het goede altijd zal overwinnen.
Ook mijn familie heeft alles wat wij kennen achter moeten laten om een veilig thuis te vinden.
Dat thuis vond ik ook, na wat omzwervingen, in Amsterdam.
In Mokum, een stad met een grote Joodse traditie die ooit niet voor niets die naam kreeg. Naast ‘stad’ betekent Mokum immers ook: ‘veilige haven’.
In mijn jaren in Amsterdam leerde ik steeds meer over wat Nederlandse Joden vandaag de dag meemaken. Ik zag hoe vrienden eerst de bewaking tijdens de bar mitswa van hun zoon moesten regelen, om daarna pas na te kunnen denken over de taart en versiering.
Ik hoorde hoe vrienden op straat werden uitgescholden voor ‘rotjoden’. En ik zag hoe Joodse ondernemers en scholen zich steeds onveiliger gingen voelen. En vergis u niet: ik noemde net de transparantie van deze Glazen Zaal, maar ook voor deze bijeenkomst geldt dat een van de eerste onderwerpen op de agenda de veiligheidsmaatregelen waren.
Ik leerde in Amsterdam ook dat wat de Joodse gemeenschap en ik bovenal bleken te delen, namelijk: een groot gevoel voor rechtvaardigheid. Nadrukkelijk níet vanuit een vorm van slachtofferschap, maar vanuit het zelfbewustzijn om op eigen kracht, vaak tegen de stroom in, je eigen positie in de samenleving te verwerven.
Dat zelfbewustzijn, die strijdbaarheid, die zag ik zelden zo duidelijk als bij Sami Bar-on, helaas ook niet meer onder ons. Hij was eigenaar van het Amsterdamse restaurant HaCarmel. Ik leerde hem voor het eerst kennen toen ik hem op de lokale zender AT5 zag, vlak nadat zijn restaurant voor de eerste keer was belaagd.
Hij keek woest in de camera toen hij vertelde dat hij zich niet zou laten afschrikken.
Hij zou voor niemand uit de weg gaan, hij wilde mensen ontvangen, een mooie avond en heerlijk eten bieden en was niet van plan zich te laten intimideren.
Zijn moed en standvastigheid spatten van het scherm af.
Ik bezocht hem in zijn restaurant en dat was het begin van een mooi verbond.
Hij was een hardwerkende ondernemer die keer op keer belaagd werd, alleen om wie hij was. Eigenaar van een joods restaurant, met een Israëlische vlag op de pui. Maar hij knakte niet. Nooit.
Zijn strijdbaarheid zette mij aan om - toen nog als Kamerlid - nog harder aan de slag te gaan met het bestrijden van antisemitisme. Samen met mijn gewaardeerde collega Gert Jan Segers. Het was niet voor niets dat wij juist daar, in HaCarmel, de bouwstenen voor onze initiatiefnota tegen antisemitisme verzamelden door in gesprek te gaan met jonge Joodse Nederlanders.
Een paar weken voor zijn overlijden was ik nog bij Sami te gast. Hij was strijdbaar als altijd.
Zijn overlijden was een harde klap. In de eerste plaats voor zijn familie en vrienden, maar ook voor Amsterdam, en ook voor mij persoonlijk.
En voor de Joodse gemeenschap. Hij wordt gemist. Zijn strijdbaarheid was voor velen een inspiratie, en ik hoop dat hij trots zou zijn als hij zou zien hoeveel mensen doorgaan zonder te knakken.
Dames en heren, ik sta hier vandaag niet alleen als vriend van de Joodse gemeenschap. Ik sta hier als minister van Justitie en Veiligheid. Een minister die zich zorgen maakt.
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding publiceerde onlangs zorgwekkende cijfers over antisemitische incidenten.
In 2020 werden er 200.000 antisemitische uitingen op social media onderscheiden, ongeveer 550 per dag.
Het OM telde in 2021 een toename van een derde van het aantal registraties van antisemitisme, bij de politie kwamen bijna 20 procent meer meldingen binnen, en het CIDI noemde een stijging van 36 procent van het aantal antisemitische incidenten.
Dat zijn cijfers waar ik elke keer weer van schrik. Want achter elke melding gaat een menselijk drama schuil. Bij elk incident wordt een persoonlijkheid gekrenkt, een zenuw opengereten, een volk ontmenselijkt. Honderden, soms duizenden keren per dag.
Maar ik schrik net zozeer van het aantal uitingen dat niet tot een melding leidt. Dat zijn er ook veel te veel. Wat betekent dat antisemitische uitingen óf niet als zodanig worden herkend, óf gemeengoed geworden zijn.
Het is beide zorgelijk. Zorgelijk ook, omdat de signalen dat de samenleving zich onvoldoende verweert, mij vanuit alle generaties bereiken.
Vanuit de ouderen, die zich net als Bennie zorgen maken dat de verschrikkingen van de Holocaust steeds verder uit ons collectieve geheugen verdwijnen. Nu zijn zij er nog, bijvoorbeeld om gastlessen te geven op scholen. Om de verhalen te vertellen over wat zij als kind in de oorlog hebben meegemaakt.
Van onderduikadres naar onderduikadres, niet wetend waar hun ouders of broertjes en zusjes waren. Over het verraad dat continu op de loer lag. Maar ook de verhalen van hoop. Van liefdevolle pleeggezinnen, die hen beschermden en verzorgden.
Wie moet straks die verhalen vertellen, als zij er niet meer zijn?
Wie geeft ons dan nog de waarschuwing uit het verleden mee?
Het zijn de verhalen van de jongeren die ik spreek, die des te meer aangeven hoe belangrijk die waarschuwing is. Jongeren die zich zorgen maken. Juist die generatie die je een hoopvolle blik op de toekomst gunt, ziet die toekomst steeds grimmiger worden.
Zij vertellen mij over online treiterijen, discriminatie op universiteiten en een toenemend gevoel van onveiligheid. “Bij het kiezen van een nieuwe opleiding houd ik nadrukkelijk rekening met de acceptatie van Joden”, zei er een. Niet dat zij überhaupt nog met een keppel op naar school gaan - that ship has sailed, zoals ze zeggen. Het hebben van een Joodse naam is vaak al voldoende.
Zij worden aangesproken op wat er in het Midden-Oosten gebeurt, en worden pas geaccepteerd als zij expliciet afstand nemen van Israël. Terwijl zij daar vaak niets mee te maken hebben, en er al helemaal geen invloed op hebben.
Een jonge student zei mij: “Zodra medestudenten horen dat ik Joods ben, word ik meteen in een debat over het Palestijns-Israëlisch conflict getrokken en kan ik het al niet meer goed doen. Terwijl ik niet eens meer weet wat ‘goed doen’ überhaupt zou betekenen. Ik word aangesproken op alles wat in Israël gebeurt en krijg voortdurend antisemitische sneren naar mijn hoofd geslingerd. Terwijl ik een Nederlander ben die toevallig ook Jood is.”
Dít is waar zij elke dag mee te maken hebben. In 2022. Deze verhalen bezorgen mij rillingen.
Het is voor mij onacceptabel als ik deze generatie hoor zeggen: “Het wordt mij wel duidelijk gemaakt dat ik hier niet thuishoor. Ik denk erover te vertrekken.”
Dames en heren, ik zei het al: dit is geen strijd van Joodse gemeenschap alleen. Deze strijd is van ons allemaal. Vanuit medemenselijkheid, vanuit verantwoordelijkheid en vanuit een diep geworteld besef dat als de laatste Jood vertrokken is uit dit land, Nederland Nederland niet meer is.
Het behoud én omarmen van de Joodse gemeenschap is voor mij een barometer voor de gezondheid van onze democratische rechtsstaat en voor alle normen en waarden die wij daaraan verbinden.
Toen ik in maart 2019 samen met Gert Jan Segers onze antisemitismenota aanbood aan het echtpaar Kotek, waren meneer Kotek en ik beiden in tranen. Hij was geraakt door het feit dat Gert Jan Segers en ik, allebei niet Joods, de krachten hadden gebundeld om tegen Jodenhaat op te staan. Dat juist mensen buiten de gemeenschap opstonden, maakte het voor hem zo bijzonder. En dat raakte mij dan weer, omdat ik er zelf nooit zo naar had gekeken. Tot dat moment.
Dit brengt mij op het volgende punt van mijn betoog. Want als we constateren dat het antisemitisme steeds weliger tiert, roekelozer is en ook meer salonfähig wordt, hoe grijpen wij dan in?
Want het is verre van voldoende om te beargumenteren hoe het ontstaat.
Dat de onzekere tijd waarin wij leven en waarin mensen zich zorgen maken, tot een diep verdeeld continent hebben geleid.
Dat de geschiedenis ons helaas leert dat in onzekere tijden steeds dezelfde zondebokken worden gezocht, én gevonden.
Antisemitisme is niet ontstaan in 1933 en verdwenen in 1945. Het verandert steeds van gedaante, vindt steeds een nieuwe voedingsbodem, en verbindt groepen die op het oog weinig met elkaar gemeen hebben. Of je nu anti-overheid bent, anti-kapitalistisch, anti-Israël, extreem-rechts, extreem-links of streng-religieus: de extremen vinden elkaar in een afkeer van Joden, en zuigen zo ook de gematigden hun donkere wereldbeeld binnen.
Afnemende tolerantie in een maatschappij en een toename van antisemitisme: het zijn communicerende vaten. Dit is geen typisch Nederlands verschijnsel. Denk bijvoorbeeld aan Frankrijk, waar antisemitische leuzen door de zogeheten ‘gele hesjes’ werden meegedragen.
De cijfers laten dit helaas ook zien. Onderzoek uit 2021 constateerde dat het aantal online antisemitische uitlatingen in Frankrijk 7 keer groter was dan een jaar eerder, en in Duitsland 13 keer zo groot. In Engeland en Duitsland schommelt het aantal meldingen van antisemitische incidenten rond de 2500, en worden tientallen mensen per jaar fysiek mishandeld, enkel omdat zij Joods zijn.
Want laten we niet vergeten dat we het ook daarover hebben. Haat vindt zijn weg in de kroeg, online, tijdens demonstraties. Maar ook in mishandeling, met soms de dood tot gevolg. In mei van dit jaar werd een oude Joodse man van zijn balkon geduwd in Lyon, een incident dat herinneringen oproept aan de gewelddadige moord op Sarah Halimi in 2017. Gruwelijke misdaden die volgens velen het antisemitisme in Frankrijk tekenen.
Dat een toenemende onvrede samenhangt met stijgend antisemitisme verklaart misschien een en ander, maar maakt het uiteraard nog niet acceptabel. Verre van! Niets maakt acceptabel dat onzekerheid en anti-overheidssentiment door sommige groepen wordt omgezet in extreme denkbeelden en extreem gedrag.
Gedrag dat heel pijnlijke herinneringen oproept bij de Joodse gemeenschap en een ieder die de geschiedenis van Joden in ons land en in Europa kent. Met vergelijkingen die elke proportie uit het oog verliezen.
Waar journalisten worden uitgemaakt voor rioolratten en politici voor reptielen.
Waar een kroeg met een QR-code gelijk zou staan aan de Kristalnacht.
Waar demonstranten zichzelf Jodensterren opspelden.
Waar de avondklok gelijk wordt gesteld aan de spertijd tijdens de bezetting.
Door dat te doen, door de Holocaust te vergelijken met een vaccinatieprik of een avondklok, maak je die Coronamaatregelen niet groter.
Je maakt de Holocaust kleiner.
En daar moeten we met elkaar een streep trekken.
Dat doe ik als minister, door te werken aan het strafbaar stellen van het ontkennen of verregaand bagatelliseren van de Holocaust. Dat wetsvoorstel is deze maand in consultatie gegaan en ik hoop het rond de zomer van 2023 in de wet op te nemen. Daarnaast heeft de nationaal coördinator antisemitismebestrijding in zijn werkplan een aantal aanbevelingen gedaan waar we mee aan de slag gaan. Denk aan het makkelijker bestraffen van online Jodenhaat, een strengere aanpak van spreekkoren en, heel belangrijk: een bredere aandacht voor het Joodse leven als tegengif voor antisemitisme.
En dat doen we als Nederland niet alleen. Ook breder, in Europees verband, wordt hard gewerkt aan het tegengaan van antisemitisme. Dit is geen nationaal probleem, dus werken we samen. Begin december spreek ik hier verder over met verantwoordelijk eurocommissaris Margaritis Schinas.
Maar dames en heren, met wetten en regels alleen zijn we er niet. We moeten ook een streep trekken door antisemitisch gedrag niet meer te tolereren. Ook als dit verhuld wordt in dubieuze begrippen, gangbare terminologie of ingeslepen uitdrukkingen. Het sijpelt door in het leven van alledag.
Dan wordt antisemitisme verpakt als antizionisme, alsof dat twee heel verschillende dingen zijn. Of als globalisme, met kwaadaardige Joodse bankiers als aanstichters. We zien karikaturen in gezaghebbende kranten die verdacht veel lijken op de propaganda van de nazi’s. En ik breng ook nog even de carnavalswagen in het Belgische Aalst in herinnering in 2019, waar van het idee tot de uitvoering, blijkbaar niemand zich afvroeg of dit nou wel helemaal normaal was. Antisemitisme is door zijn vele vermommingen vaak ongrijpbaar, maar hier lagen de vooroordelen wel heel letterlijk op straat.
Die verontwaardiging is er nu wel, gelukkig, met de komst van een complotdenker en holocaustontkenner naar Amsterdam, volgende week. Ik noemde het al eerder: het is een gotspe dat die man is uitgenodigd en dat hij daar, bij ons nationale symbool van vrijheid, zijn haat mag spuien.
Toch is die ophef wat mij betreft te laat, en te beperkt. Weer waren het de Joodse organisaties die dit signaleerden en ertegen protesteerden. Weer moet worden uitgelegd waarom dit een probleem is. Weer is er die dubbele moraal, want we weten allemaal wat er gebeurt als het om een imam zou gaan. En weer zijn er geluiden – zelfs van BN’ers met 8 miljoen volgers – die vinden dat deze meneer de mond wordt gesnoerd.
Alsof dat waar is en alsof dat de ware schande is.
Ik spreek mij daarom uit, zal alles doen wat binnen mijn macht ligt en steun de Amsterdamse driehoek in het zware beroep dat zij op de organisatie doet om de uitnodiging in te trekken. Naar mijn oordeel is het effect van de bijeenkomst tegengesteld aan de titel die eraan is gegeven, namelijk: ‘De dag van de menselijke verbinding’. Dit heeft daar niets mee te maken.
Ondanks dat er mogelijk van rechtswege beperkte middelen zijn om vooraf in te grijpen, zal ik mij blijvend inzetten om de verspreiding van zijn boodschap – uitgerekend daar, op die plek – tegen te gaan. En wanneer de grens van de wet wordt overschreden, kan er snel worden ingegrepen.
Over iets meer dan een week herdenken we de Kristalnacht. Het Centraal Joods Overleg herinnerde ons de afgelopen dagen aan het feit dat in 1938 de Kristalnacht plaats kon vinden omdat de bevolking van Nazi-Duitsland door de verspreiding van complottheorieën tegen hun Joodse medemensen waren geïndoctrineerd.
Laat de lessen duidelijk zijn en laat ons opstaan.
En dit zou niet alleen aan mij als minister moeten zijn, en al helemaal niet alleen aan de Joodse gemeenschap. Laat dit daarom, via u, een oproep zijn aan Nederland: verhef uw stem! Spreek je uit! Wees weerbaar! Niet alleen tijdens een demonstratie, maar ook op een verjaardag, ook in de klas en ook op Twitter.
Laat weten dat wij met meer zijn, en dat wij het niet langer pikken.
Dit is mijn belofte aan u allemaal hier, in deze zaal, en dit zijn wij als Nederland verplicht: aan Bennie, aan Uri, aan Sami. Aan de Joodse gemeenschap, aan onze vrijheid en aan onze democratie.
Dank u wel.