Speech staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Van der Burg bij de State of the Art conferentie
Speech staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Van der Burg bij de State of the Art conferentie op 15 september 2022.
Dames en heren,
Na alle problemen rond de opvang van asielzoekers in de afgelopen maanden eist de Tweede Kamer een fundamentele herbezinning op het asielbeleid.
En terecht.
We hadden het nooit zover mogen laten komen.
En het mag zeker niet nog eens zo misgaan.
Maar ik vrees dat meteen daarna mijn opdracht nog veel breder moet zijn:
een fundamentele herbezinning op ons migratiebeleid.
Want asiel is daar slechts onderdeel van, dat hoef ik u niet uit te leggen,
en lang niet het grootste onderdeel.
Door de jaren heen is grofweg één op de tien migranten asielzoeker,
meestal wat minder.
De anderen zijn arbeidsmigranten, kennismigranten, gezinsmigranten…
En dan hebben we natuurlijk nog de liefdesmigranten – in een globaliserende wereld vinden steeds meer mensen hun grote liefde aan de andere kant van de wereld.
De voordelen van die migratie zijn evident.
Nederland is een kleine, open economie met een vergrijzende bevolking en krimpende arbeidsbevolking, we hebben die mensen nodig.
Zonder arbeidsmigranten valt het land stil.
Universiteiten en hogescholen halen graag talent van buiten, uitwisseling van kennis is belangrijk en hun internationale reputatie is uitstekend.
Maar er zitten ook veel nadelen aan.
En veel van die nadelen hangen samen.
Voor die nadelen is veel oog, maar voor de samenhang ertussen niet.
Dat moet veranderen.
Daar heeft u, als wetenschappers die zich bezig houden met alle aspecten van migratie, een belangrijke rol in.
Maar niet alleen u. We moeten migratie namelijk veel breder benaderen.
Wat mij betreft is dit gezelschap volgend jaar tweemaal zo groot.
Want bestuurders moeten zich beter bewust worden van de reikwijdte van de gevolgen van migratie,
maar ook beleidsmensen op tal van gebieden die zich nu veel te weinig bij het thema migratie betrokken voelen.
Laat ik even concreet maken waar ik op doel.
Ik begin met de arbeidsmigratie.
Werkgevers hebben goede arbeidskrachten nodig.
Als je die hier niet kan vinden, is er niets mee mis om die mensen uit Polen, Roemenië of Bulgarije te halen.
Maar een logische vervolgvraag is: als je mensen hierheen haalt, waar laat je ze dan?
Teveel werkgevers zien dat niet als hun verantwoordelijkheid.
En als ze wél de regie nemen over de huisvesting, leidt dat vaak tot allerlei vormen van gedwongen winkelnering, zeg maar gerust uitbuiting.
Tien man in een verlopen appartement van zestig vierkante meter – dat werk. En dat dan tegen woekerhuren.
Oh ja, en liefst ook nog in omliggende gemeenten.
Juist in de gemeenten waar het meest aan arbeidsmigranten verdiend wordt, zijn ze vaak niet erg populair.
Dan de studiemigranten.
Even een waarschuwing vooraf: ik ben hartstochtelijk voorstander van studiemigratie – maar niet hoe dat de laatste jaren gegaan is.
De kamernood onder studenten is inmiddels een vertrouwd zomeronderwerp. Mij staat een bedkast in Amsterdam bij, voor 750 euro per maand.
In Delft geldt zes vierkante meter inmiddels als volwaardige woonruimte
– een feest voor de beleggers die zich toeleggen op verkamering,
minder leuk voor de studenten zelf én voor de omwonenden en andere woningzoekenden.
Het is allemaal logisch: arbeidsmigranten, studenten, asielzoekers, starters en andere woningzoekenden – als er krapte is, worden ze allemaal elkaars concurrenten.
Dit is al jaren aan de gang, maar er is eigenlijk nauwelijks op gereageerd. Universiteiten en hogescholen zijn de afgelopen jaren onverdroten doorgegaan met de werving van studenten uit het buitenland:
kom in Nederland studeren, onze onderwijsinstellingen zijn goed én goedkoop!
Maar wie voelde zich al die tijd eigenlijk verantwoordelijk voor de huisvesting van al die mensen?
Wie zag erop toe dat ze fatsoenlijk werden gehuisvest, voor een redelijke prijs? Wie hield het evenwicht in de gaten met andere groepen zoals starters en asielzoekers?
Wie monitorde de leefbaarheid?
De verdringingseffecten, niet alleen op woongebied maar ook op krapte in voorzieningen zoals de zorg?
Begrijp me goed, ik wil hier geen verantwoordelijkheden afschuiven.
Een belangrijke verantwoordelijkheid voor dit alles ligt bij het kabinet.
Bij mij, als eerst aangewezene voor migratie, en bij alle andere bewindslieden die gaan over aanpalende beleidsdomeinen als huisvesting en onderwijs.
Maar eigenlijk gaat dit ook iedere werkgever aan die mensen uit het buitenland haalt,
alle bestuurders van onderwijsinstellingen,
alle bestuurders van de gemeentes waar die gevestigd zijn
en alle bestuurders in de wijde omtrek daaromheen.
Want dit gaat ook over sociale cohesie en over draagvlak,
voor migratie in brede zin en niet in de laatste plaats voor asiel.
En tenslotte doemen op de langere termijn ook nog andere consequenties op waarmee we rekening hebben te houden;
die voor het milieu, of onze infrastructuur…
Mijn les uit de opvangcrisis is: we mogen ons nooit meer zo laten overvallen. En dat geldt wat mij betreft dan voor migratie in de meest brede zin.
Voor een duurzame omgang met migratie is integraal inzicht nodig.
Inzicht in geopolitieke ontwikkelingen en de mogelijke gevolgen.
Inzicht in onze eigen behoeften aan werknemers.
En inzicht in wat de Nederlandse samenleving kan en wil dragen.
Kortom: een antwoord op de vraag wat voor land we willen zijn.
Pas dan kunnen we keuzes maken.
Daarmee is al wel een begin gemaakt.
Onlangs heb ik de tweede editie van de Staat van Migratie aan de Kamer gezonden.
Die bevat een thematisch overzicht van cijfers en de inzet vanuit beleid op het brede terrein van migratie.
Het is een goede stap richting meer kennisgedreven beleid.
En ook daar verwacht ik dat volgende edities steeds doorwrochter zullen worden,
met meer aandacht voor de gevolgen van migratie voor de Nederlandse samenleving
en met meer inhoudelijke betrokkenheid van andere departementen.
Ik zou ook graag discussiëren over vragen die me bezighouden, vanzelfsprekendheden durf ik zelfs te zeggen.
We hebben in Nederland geen ‘Aziatenhotels’ of hotels voor ICT’ers uit het buitenland, bijvoorbeeld.
Waarom hebben we dan wel ‘Polenhotels’?
Hoeven die mensen niet te integreren?
Verder gaan kinderen van zogenoemde expats, meestal kenniswerkers, naar internationale scholen.
Maar de kinderen van Oekraïense vluchtelingen moeten toch ook Nederlands, Oekraïens en Engels leren?
Over zulke onderwerpen, en de maatschappelijke dynamiek die daaronder zit, zou ik in de volgende Staat van Migratie best wat paragrafen willen terugzien….
Afgelopen zomer is daarnaast een Staatscommissie geïnstalleerd
die volgend jaar gaat adviseren over de gevolgen van demografische ontwikkelingen
en hoe beter greep te krijgen op die ontwikkelingen.
Ook zij vliegen dat breed aan.
Ik heb grote verwachtingen van de bevindingen van de commissie.
Maar we hoeven niet te wachten op de uitkomsten van dat onderzoek.
Een flink deel is een kwestie van gezond verstand; de juiste vragen stellen;
over schuttingen kijken;
het algemeen belang meewegen in het deelbelang;
en zo elkaar helpen om migratie in goede banen te leiden.
Want we móeten meer greep krijgen op migratie.
Anders gezegd, we moeten het niet langer zien als een natuurfenomeen dat we maar over ons heen laten komen.
Ik eindig met een voorspelling waaraan u mij houden kan:
meer greep op migratie en asiel zal zorgen voor een betere aansluiting op de behoefte van de Nederlandse samenleving en wat die samenleving dragen kan en wil.
En dat zorgt er weer voor dat we een open economie met een open blik op de wereld blijven.
Ik hoop dat u vandaag goede en creatieve discussies zult hebben over de volle breedte van dit onderwerp, de staat van migratie.
Ik wens u een vruchtbare dag toe.
Dank u wel.