Toespraak door minister Weerwind t.g.v. de nationale Dag van Besef
Minister Franc Weerwind sprak tijdens de Ceremonie van de nationale Dag van Besef op het Surinameplein in Amsterdam.
Ik ben niet ik
Zolang mijn bloed
Niet van jou bezeten is
Tot in alle aders van mijn lichaam
Ik ben niet ik
Zolang mijn wortels
Niet zakken, niet schieten
Mijn grondmoeder, tot in jouw hart
Ik ben niet ik
Zolang het mij niet lukt
Jouw beeld te bewaren,
Te dragen in mijn ziel
Ik ben niet ik zolang je het niet uitschreeuwt
Van vreugde of van mijn pijn
In mijn stem.
Dit is een gedicht van Trefossa. Het heet Gronmama. Trefossa was de eerste dichter die publiceerde in het Sranan, zoals ook dit gedicht oorspronkelijk in het Sranan geschreven is.
Trefossa schreef ook de tekst van het Surinaamse volkslied.
Ik ken het gedicht goed; het is een van de muurgedichten in de stad Leiden waar ik studeerde, en ik ben er regelmatig langs gelopen (verbindingsstraat tussen de Oude Rijn - en - Oude Vest: Pelikaanstraat 9 Leiden).
Het gedicht gaat over verbondenheid: over dat je pas echt jezelf kunt zijn als je je verbonden voelt met je moederland en met de geestelijke wereld daaromheen.
Oftewel: Als je geworteld bent.
Wij staan hier nu bij de Levensboom.
Een monument ter herdenking aan het slavernijverleden, een gitzwarte bladzijde in de geschiedenis van de mensheid. Maar ook een monument dat staat voor lotsverbondenheid van de landen die tot het Koninkrijk der Nederlanden behoorden.
De Levensboom staat voor verbinding.
Vandaag, op de Dag van Besef, herdenken wij en staan wij stil. Wij staan stil bij onze voorouders, bij onze geschiedenis, bij de gemeenschappelijke geschiedenis van Nederland en Suriname. Om een brug te slaan tussen verleden, heden en toekomst. Tussen waar we vandaan komen, waar we staan en waar we naar toe gaan. Om erkenning te geven aan eenieders wortels, om de verbinding te zoeken om het hier en nu samen verder vorm te geven.
Dames, Heren,
Ook voor mij is de boom het symbool van worteling, van verbinding.
Thuis heb ik een Ondrobon Bangi Stoel. Een stoel die anders is dan alle andere. Misschien moet je het geen stoel noemen, maar een zetel. Gemaakt door een vakman, een Marron die de kunst van het houtsnijwerk beheerste.
Mijn vader en ik hebben deze zetel laten overkomen uit Suriname.
Enerzijds belangrijk voor mij, daar het een mooie herinnering is aan de man die mij opvoedde en ons nu helaas is komen te ontvallen, anderzijds vormt deze zetel een wezenlijke verbinding met de geschiedenis, met de culturele achtergrond van het land waar mijn beiden ouders zijn geboren: Suriname. Anders gezegd: de stoel is een verbinding met de Surinaamse wortels.
Sprekend over wortels: onze wortels liggen, net als die boom, stevig verankerd in de Surinaamse grond. Ze zijn gevoed door de Surinaamse bodem, gestreeld door de Surinaamse regen, de hoogte in gestuwd richting de Surinaamse zon.
Elke keer als ik naar die zetel kijk denk ik aan mijn wortels, aan de Surinaams-Nederlandse geschiedenis.
Maar die zetel symboliseert voor mij ook een belofte voor de toekomst. Stevige wortels zijn de basis voor grote groei. Wat de Surinaamse zon en regen deden voor de wortels van de boom, zo proberen wij allen onze kinderen te voeden met aandacht, met begrip en met liefde, en met een besef van oorsprong.
Zoals een boom met sterke wortels hoog kan reiken, zo kan iemand die is grootgebracht met liefde ook anderen omarmen. Zo kan iemand met verdraagzaamheid leren om zichzelf te zijn, en dat ook een ander gunnen.
Zo iemand kan de stap zetten naar een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst.
Zulke mensen moeten wij zijn.
Dank u wel.