‘Zonder veiligheid voor het individu, is er geen justitie voor het algemeen belang’
Inleiding minister Grapperhaus voor de begrotingsbehandeling van 24/25 november.
Voorzitter,
Dit is het vijfde jaar waarvoor ik de begroting van Justitie en Veiligheid met uw Kamer bespreek. Dat gebeurt in een onrustig tijdsgewricht waarin de maatschappelijke verhoudingen al enige tijd onder druk staan. De rellen in Rotterdam en andere steden liggen nog vers in ons geheugen. Ik sta hier straks langer bij stil.
Als het in de samenleving onrustig is, moeten we als overheid meer dan ooit de rust bewaren. Het is onze taak om daarbij niemand over het hoofd te zien. Om bij ieder besluit dat we nemen oog te blijven houden voor het individu. Want waar het algemeen belang prevaleert, komt niet zelden het individu in het gedrang. We zagen dit afgelopen jaren bij de Groningse aardbevingsschade, maar ook in de Toeslagenaffaire.
Bij alles wat wij tijdens deze begrotingsbehandeling rondom justitie en veiligheid bespreken zit hierin de crux. We moeten steeds opzoek naar een goed evenwicht tussen het algemeen belang en de individuele positie.
Dit stond voor mij ook voorop toen ik iets meer dan vier jaar geleden aantrad als minister: zorgen voor goede instituties en stelsels om rekening te kunnen houden met ieder individu.
Dus ook met een persoon met verward gedrag, een boer die wordt bedreigd door criminelen of een politieagent met PTSS. Ook voor hen moeten onze instituties functioneren. Dat is een wezenskenmerk van onze rechtsstaat.
Dat dit niet altijd goed gaat, dat weten we. En dan heb je een rechtvaardige overheid nodig die durft toe te geven dat het fout is gegaan en die het verdrukte individu overeind helpt.
Iemand die altijd opkwam voor het individu in nood was Peter R. de Vries. De moord op hem is een schokkende moord op een bekende persoonlijkheid, op een vader, op een geliefde. Maar het is ook een aanslag op de strijd voor het individu.
Dat moeten we goed op ons laten inwerken.
Ik heb Peter R. de Vries de afgelopen jaren mogen ontmoeten in zijn strijd voor twee individuen die in de verdrukking raakten: Herman Du-Bois en Wilco Viets.
In de Puttense Moordzaak is het heel erg fout gegaan.
Voorzitter, het is tijd dat we volledig recht doen aan het leed dat deze twee mannen en hun gezinnen hebben geleden.
Na bijna zeven jaar in de gevangenis te hebben gezeten, werden zij in 2002 na herziening alsnog door de Hoge Raad vrijgesproken. Hun onschuld was bewezen. Als zoiets komt vast te staan, is het de verantwoordelijkheid van de overheid om alle schadelijke gevolgen voor de betrokkenen weg te nemen. Om hen in de ogen aan te kijken en het spijt ons te zeggen.
Du-Bois en Viets hebben misschien wel een financiële genoegdoening gekregen, maar nooit een morele. Publieke excuses zijn nooit gemaakt. En dat heeft hen pijn gedaan. Onbedoeld leed veroorzaakt. Wij hebben deze mannen én hun gezinnen in de kou laten staan.
Publieke excuses hadden eerder moeten worden gemaakt. Ik hecht er dan ook grote waarde aan om vandaag, in uw Kamer, namens het hele kabinet excuses aan te bieden aan Herman Du-Bois en Wilco Viets.
Zij zijn onschuldig bevonden en verdienen het om hun leven weer op te kunnen pakken en het verleden af te sluiten. En ik roep iedereen op hen die kans te geven.
Tegen Herman en Wilco zeg ik: het spijt ons, het spijt mij.
Voorzitter, dat is wat een rechtsstaat óók is. Dat is waar justitie en veiligheid óók over gaan.
Want zonder veiligheid voor het individu is er geen justitie voor het algemeen belang.