Toespraak minister Ollongren bij het VNG Jaarcongres
Toespraak van minister Kajsa Ollongren bij het (online) VNG Jaarcongres op 16 juni 2021.
Dames en Heren. Heel fijn om hier te staan. Voor een handvol mensen in de zaal, maar heel veel mensen online. Veel dank ook voor je bevlogen speech, Jan. Ik zou kunnen volstaan met een kort ‘ja’. Ja, Jan, je kunt op mij rekenen. En op mijn ministerie en mijn eventuele opvolger. Ik hoop dat mijn verhaal antwoorden geeft op de prangende vragen van jou en je collega-burgemeesters. Daarvoor wil ik beginnen bij de actualiteit, bij het EK Voetbal.
Langzaam raakt ons land bevangen door de Oranjekoorts. We dromen met zijn allen van een herhaling van het succesvolle EK van 1988. Met net zo’n wereldgoal in de finale als die van Marco van Basten destijds. Maar weet u nog wie de voorzet op Van Basten gaf? Dat was Arnold Mühren. En weet u misschien ook wie de pass gaf op Arnold Mühren? Die kwam van Adrie van Tiggelen. Want zo gaat dat. Twee Ajacieden en een PSV’er die samen spelen. Ook wereldsterren als Van Basten kunnen het niet alleen. Ze hebben hulp nodig van de rest. Voetbal is een teamsport, met een taak voor elke speler.
Met het openbaar bestuur werkt dat net zo. De opdrachten waar ons land voor staat zijn zo omvangrijk en complex dat we ze met alle overheden samen moeten aanpakken. Dat vereist een goed ingespeeld team, met een eigen rol voor iedere speler in dat team. De Covid-19 crisis heeft bewezen hoe succesvol we als overheden kunnen samenwerken. Toen ik vorig jaar voor u stond, was de stemming bedrukt. We zaten met zijn allen in een crisis, waarvan we niet wisten hoe lang die ging duren. Een crisis die heel veel van ons allemaal vergde.
Hoe anders is dat nu. Eindelijk gaat Nederland van het slot. Voorzichtig, maar het perspectief is gunstig. Ik ben niet alleen blij met dat vooruitzicht, maar ook met de manier waarop we samen de Coronacrisis hebben bestreden. Onder uitzonderlijke omstandigheden liet u zich van uw beste kant zien. Dat is mede dankzij die samenwerking geweest. Omdat we al vroeg in de crisis goede financiële afspraken hadden gemaakt.
Mijn ministerie wordt wel eens het ‘moederdepartement’ genoemd. De behartiger van de belangen van het openbaar bestuur. Ik vind het een mooie geuzennaam. En het is precies wat ik de afgelopen jaren geprobeerd heb te bereiken, voor en achter de schermen. Samen hebben we veel goed geregeld. Ik ben trots op de totstandkoming van de Omgevingswet, op de regiodeals, de woondeals en de citydeals. De nieuwe manier van werken, namelijk samen. En niet te vergeten de Tweede Kamerverkiezingen, die ondanks de Covid-19-crisis succesvol verliepen. Onze samenwerking kreeg ook vorm in het Interbestuurlijk Programma (IBP). Daar lieten we zien hoe belangrijk het is als één overheid op te trekken.
Want we hebben elkaar hard nodig voor de grote opgaven van onze tijd. Zoals de energietransitie, de bouw van 900.000 woningen en de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Er is niet één exclusieve bestuurslaag die dit kan oplossen. We verwachten ook veel van de gemeenten. Goede informatievoorziening over de resultaten van uw beleid. Snellere procedures om bouwlocaties te realiseren. Programma’s voor ouderenhuisvesting en statushouders. Natuurlijk helpen we u daarbij. Niemand kan het alleen en ik kan het niet zonder u.
De afgelopen jaren voerden we de nodige discussies, vooral over de financiën en de verantwoordelijkheden van de medeoverheden. Dat waren niet altijd even gemakkelijke gesprekken. We kunnen daar twee belangrijke lessen uit trekken.
De eerste is dat extra verantwoordelijkheden voor gemeenten altijd gepaard moeten gaan met extra instrumenten om te sturen. Soms ontbreekt het u, simpel gezegd, aan de knoppen om aan te draaien. Dat komt vooral, omdat u er een flink aantal taken bij hebt gekregen: jeugdzorg; zorg voor langdurig zieken en ouderen; en de zorg voor werk en inkomen. Dit gebeurde in 2015, onder het vorige kabinet.
Nu blijkt dat die decentralisaties anders uitpakten dan verwacht. Er is destijds te optimistisch gedacht over hun omvang en snelheid. Velen van u hebben hun handen vol aan hun nieuwe taken en de financiën die daarbij horen en niet passen. Om tekorten op te vangen, worden soms reserves aangesproken en zien we basisvoorzieningen verschralen. Het is duidelijk dat het stelsel van uitkeringen aan de medeoverheden op de schop moet. Hierover zijn we intensief met u in gesprek, vooral over de jeugdzorg. Dit en volgend jaar komt er bijna 2 miljard aan middelen voor de jeugd bij. Dat is niet het einde van dat gesprek.
Zoals Jan terecht stelt, vragen deze ontwikkelingen om een fundamentele herbezinning van de bestuurlijke en financiële verhoudingen. U moet meer ruimte krijgen om uw beleidskeuzes te maken. Meer ruimte om te doen wat bij u past, met de bijbehorende financiële middelen. De gemeenten weten zelf het beste wat lokaal kan en moet.
Maar eerst moet de financiële basis voor gemeenten op orde komen. Pas dan kan worden gesproken over verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Die discussie is nog niet beslecht. Een volgend kabinet moet hier knopen over doorhakken.
We kunnen een tweede les trekken uit de samenwerking tussen de overheden. We moeten nadrukkelijker kijken naar de gevolgen van ons beleid. U bent de uitvoerder van een heleboel zaken. Het is ook iets om trots op te zijn. De gemeenten zijn de eerste plek waar mensen naartoe komen. Maar soms gaapt er een diepe kloof tussen beleid en uitvoering en verdwijnt de burger uit het zicht. Hierbij staat u in de frontlinie.
Zo ging het ook bij de kinderopvangtoeslagenaffaire. Daar werd het individu vermalen door het systeem. De gemeenten zijn een belangrijk deel van de oplossing. U helpt gedupeerden met schulden, huisvesting, zorg en de opvoeding van kinderen. Allemaal zaken die niet worden opgelost alleen door compensatiegeld van de Belastingdienst.
Samen moeten we er voor zorgen dat de menselijke maat altijd centraal staat. Wie hulp zoekt, moet geholpen worden. Er is geen verkeerde deur waar mensen aan kunnen kloppen. Als een burger uit het zicht verdwijnt, tast dat het vertrouwen in de overheid aan. Burgers krijgen het gevoel niet gehoord te worden. Daar mogen we ons nooit bij neerleggen. Het is onze opdracht naar iedereen te luisteren. En te zorgen dat iedereen een stem heeft.
Soms leiden wantrouwen en woede tot excessen, zoals geweld of het belagen van bestuurders. Als u wordt belaagd, sta ik aan uw zijde. Het liefst ga ik voor u staan. Wie de rechtsstaat niet respecteert, plaatst zichzelf buiten de wedstrijd. Maar kritische geluiden horen bij een vitale democratie. Daar moeten we niet verkrampt mee omgaan. Democratie is niet voor bange mensen.
We werken aan vertrouwen door de lokale democratie krachtiger te maken. Door het versterken van gemeenteraden, lokale politieke partijen en andere controleurs van de macht. Ook democratische experimenten helpen bij het herstel van vertrouwen. Met burgerbegrotingen, referenda en wijkraden dragen mensen bij aan de vorming en uitvoering van beleid. En laten we ook niet vergeten om jongeren bij de politiek te betrekken. Zij vormen onze toekomst en hebben een unieke, waardevolle blik.
Tot slot keer ik graag terug naar het EK Voetbal. Want we kunnen mijmeren over 1988, maar we willen graag nu successen behalen. Succes komt nooit vanzelf. Een goede bondscoach sleutelt constant aan zijn opstelling en tactiek en geeft zijn spelers vertrouwen. Zo werkt het ook met het openbaar bestuur. Dat heeft altijd aandacht nodig. We kunnen nooit op onze lauweren rusten. We moeten blijven leren van onze fouten en voortdurend met nieuwe en betere oplossingen komen. En net als met voetbal spelen we de wedstrijd niet voor onszelf.
Laten we dit nooit vergeten: we zijn één overheid, en hebben samen één doel voor ogen. We besturen niet om te besturen, maar om de burger te dienen. Ook en misschien wel juist als het moeilijk wordt.
Heel veel dank u voor uw aandacht