“Onderzoek en beleid moeten critical friends worden”
De ‘nieuwe relatie’ tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) krijgt geleidelijk aan gestalte. Aan alle harde voorwaarden is nu voldaan. Wel moet de nieuwe manier waarop ‘beleid’ en ‘onderzoek’ in de praktijk met elkaar omgaan nog beter indalen en meer ontspannen worden.
Dat het departement en het onderzoekscentrum werken aan een nieuwe relatie is nodig, omdat enkele jaren geleden bleek dat er sprake was van (pogingen tot) ‘ongewenste beïnvloeding’ van WODC-onderzoeken door beleidsambtenaren. Inmiddels zijn het ministerie en het onderzoeksinstituut op de goede weg, zo viel te beluisteren op het webinar “Het samenspel tussen ‘beleid’ en WODC”, op 8 september gestreamd vanuit het Auditorium aan de Haagse Turfmarkt. Centraal stonden de bevindingen uit de tweede tussenrapportage over de voortgang van de maatregelen voor deze nieuwe relatie, door bestuurskundige Paul ’t Hart, die optreedt als ‘transitieadviseur’.
Overwegend positief
Het beeld dat uit die tussenrapportage oprijst is volgens ’t Hart overwegend positief.
“Alle beloften die zijn gedaan, zijn in hoge mate nagekomen: een ministeriële regeling, een omgangskader, uitplaatsing van het WODC en de aanstelling van een nieuwe directeur.”
Lastiger om aan te pakken noemt ’t Hart “het zachte, meer relationele werk”: hoe gaan beleidsmedewerkers en onderzoekers van het WODC met elkaar om? Nu soms nog iets te krampachtig, oordeelt ’t Hart.
“Het moet niet zo zijn dat onderzoekers tot de tanden toe gewapend bij beleidsambtenaren aanschuiven, zwaaiend met allerlei normenkaders, die moeten garanderen dat beleid daadwerkelijk ‘op afstand’ blijft.”
Leerzame wrijving
Gerty Lensvelt-Mulders, de nieuwe directeur van het WODC, constateert dat de gebeurtenissen in het verleden tot op de dag van vandaag hun sporen hebben nagelaten.
“Er zit nog duidelijk spanning op de relatie tussen onderzoek en beleid. Die relatie is nog behoorlijk zwart-wit; de grijstinten zijn helemaal weg. We durven het gebied van de moeite, de leerzame wrijving, nauwelijks meer te betreden. En toch is dat het gesprek dat we met elkaar moeten voeren: met open vizier en wederzijds respect. En met een gemeenschappelijk doel: door wetenschappelijke kennis ondersteund beleid, dat dient ter versterking van de rechtsstaat en een veilige en rechtvaardige samenleving.”
Spanning zal blijven
’t Hart denkt dat er tussen de wens van beleid om te komen tot ‘bruikbare kennis’ en de wens van wetenschappers om ‘geheel onafhankelijk onderzoek’ te kunnen doen altijd wel spanning zal blijven.
“Het gaat er om dat je daar op een gezonde manier mee kunt omgaan. En dat kan ook. Zeker aan de voorkant van het proces moet er ruimte zijn voor inbreng van beleid: wat voor onderzoek wil men precies, wat is de termijn waarbinnen het onderzoek moet zijn afgerond? Daarover moet beleid kunnen meepraten. Maar op een gegeven moment, als er overeenstemming is over het format – zo gaan we het doen – dan mag er veel minder. Dan hebben beleidsambtenaren zich te voegen naar de vrij strikte codes die gelden voor het functioneren van begeleidingscommissies. Kort gezegd: handen af van de methoden, handen af van de onderzoekers en ook: handen af van de formulering van conclusies. En ook geen verzoeken meer als: kunnen jullie het rapport nog even in de la laten liggen? Openbaarmaking komt nu even niet zo goed uit.”
‘Blijf in gesprek’
Secretaris-generaal Dick Schoof vindt dat er al veel stappen in de goede richting zijn gezet en heeft er begrip voor dat nog niet alles vlekkeloos gaat.
“Een relatie die zich in de loop van decennia heeft ontwikkeld, kun je niet in een jaar tijd drastisch omgooien. Dat is een kwestie van zoeken en daarbij zal het vast nog wel eens schuren. Maar blijf daarover met elkaar in gesprek. Niet om elkaar de maat te nemen, maar om wederzijds goed naar elkaar te luisteren en elkaars werelden beter te leren kennen. Onafhankelijk onderzoek is inderdaad heel belangrijk. Maar het moet wel zo zijn dat de onderzoekers met de juiste vragen aan de slag gaan. Alleen dan krijg je onderzoeksresultaten waarmee je als beleid ook concreet iets kunt. Dat je met elkaar naar die juiste vragen zoekt, elkaar scherp houdt, vind ik fundamenteel iets anders dan ‘beïnvloeding’ of ‘ aantasting van de integriteit’ van de ander.”
Elkaars werk beter maken
Daar sluit WODC-directeur Lensvelt zich graag bij aan:
“Wij willen de waarden van de wetenschap – onafhankelijk, navolgbaar, eerlijk, zorgvuldig, transparant, verantwoord – verbinden met de waarden van Justitie en Veiligheid: het werken aan een sterke rechtsstaat en een rechtvaardige en veilige samenleving. Ik zie het WODC dan ook als een critical friend voor het ministerie. Een vertrouwde ‘persoon’, die de tijd neemt om de context van het werk van de ander te doorgronden, de verkregen informatie vanuit verschillende hoeken te onderzoeken, om daar vervolgens provocatieve vragen bij te stellen. Dit met als enig doel: het werk van de ander beter te maken.”
Wel denken zowel Lensvelt als Schoof dat het belangrijk is dat beide partijen zich, zeker in deze eerste fase, goed aan de afgesproken regels houden.
Schoof:
“Dat strakke naleven moeten we echt een tijdje volhouden, zodat de nieuwe normen goed kunnen indalen. Het lijkt me goed om over een tijdje te evalueren hoe dat er in de praktijk aan toe gaat. Het doel van alle maatregelen die we – terecht – hebben getroffen, is tenslotte niet dat er een muur wordt opgetrokken tussen het WODC en het bestuursdepartement. Integendeel: we moeten juist goed met elkaar in gesprek blijven. Maar dan wel met een veel scherper oog voor onze verschillende rollen.”
Volgens ’t Hart is het werk pas echt af als beleid en onderzoek er in slagen om het strakke omgangskader te internaliseren, zodat het echt een levend document wordt.
“Uiteindelijk moet het niet meer gaan over vragen als: mogen er nu een, twee of drie mensen van beleid in een begeleidingscommissie zitten? Het moet gaan over de geest waarin je met elkaar werkt allebei met hetzelfde doel voor ogen: versterking van de kennisfunctie van JenV.”