Toespraak van minister-president Mark Rutte bij de Nationale Auschwitzherdenking, Amsterdam
Dames en heren,
De kleine Anny Aa was 1 jaar en bijna 10 maanden oud toen zij werd vermoord in de gaskamer van Sobibor.
Haar naam is de eerste van 102.000 namen die deze week worden voorgelezen in Westerbork.
De namen van meer dan honderdduizend Joodse medeburgers, van honderden Roma en Sinti – mannen, vrouwen, kinderen.
Hier vlakbij krijgen zij ook in steen hun naam terug.
Wat zij zelf niet terug kunnen nemen, moeten wij hen teruggeven.
De vraag blijft: hoe kon het gebeuren?
Hoe kon het er zijn: zoveel haat, wreedheid en rechteloosheid?
Hoe konden vervolging, deportatie en moord zich vrijwel ongehinderd voltrekken, onder de ogen van zovelen?
Het antwoord is donker en ook confronterend.
We kennen de feiten, de verhalen.
Van Nederlandse Jodenjagers die duizenden de dood injoegen voor een luttel bedrag aan ‘kopgeld’, zoals dat met een afschuwelijk begrip heette.
Van het verraad dat altijd op de loer lag.
Van het wegkijken, uit zelfbehoud, opportunisme of onverschilligheid – toen mensen werden weggevoerd en hun huizen leeggeroofd.
En ook het wegkijken na de bevrijding, toen de weinigen die uit de hel terugkeerden een kille ontvangst wachtte.
En toch was het alles bij elkaar te weinig. Te weinig bescherming. Te weinig hulp. Te weinig erkenning.
Natuurlijk, er was ook de hoop van onderduik, de moed van verzet, het collectieve opstaan tijdens de Februaristaking.
En toch….
En toch was het alles bij elkaar te weinig.
Te weinig bescherming.
Te weinig hulp.
Te weinig erkenning.
En wij vragen ons af wat we in die uitzonderlijke omstandigheden zelf zouden hebben gedaan.
We weten: de Duitse bezetter was meedogenloos.
Razzia’s, represailles en marteling waren de instrumenten van een regime van terreur en angst.
Hoe moedig zouden wij zijn?
Hopelijk hoeven we die vraag nooit te beantwoorden.
Maar het ‘Nooit meer Auschwitz ’bij dit Spiegelmonument vraagt wel om permanente rekenschap van ons, als samenleving.
Want 75 jaar na Auschwitz is antisemitisme nog altijd onder ons.
Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.
Juist daarom moeten we voluit erkennen wat er destijds is gebeurd en dat ook hardop uitspreken.
Toen een groep landgenoten onder een moorddadig regime apart werd gezet, buitengesloten en ontmenselijkt, zijn we tekortgeschoten.
Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid.
Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg.
Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet.
En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend.
Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.
Dat doe ik in het besef dat geen woord zoiets groots en gruwelijks als de Holocaust ooit kan omvatten.
Aan ons, de generaties van na de oorlog, is de opdracht te blijven herdenken.
Om de doden met hun volle naam te eren.
Steeds opnieuw rekenschap af te leggen.
Samen pal te staan in het hier en nu.