Preek van de Leek
Toespraak van minister Kaag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de Singelkerk in Amsterdam, gehouden op 1 december 2019.
Door contrast is de wereld gemaakt.
In het begin, toen God de hemel en de aarde schiep, scheidde Hij het licht van de duisternis en het water van het land. Dit bevolkte hij met planten en dieren, en aan het hemelgewelf plaatste Hij sterren en planeten. Geen van Zijn scheppingen stond alleen.
Tot Hij de mens schiep.
Deze plaatste Hij in de tuin van Eden, een paradijs. Maar de Heer zag dat de mens niet volmaakt was. “Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal iemand maken die bij hem past, die naast hem kan staan”, sprak de Heer in Genesis.
Want iedereen heeft anderen nodig. Geen mens kan op zichzelf bestaan. Het is juist het contrast met anderen dat kleur en betekenis aan ons leven geeft.
Want geen mens kan het alleen. Zelfs de sterkste of meest eigengereide van ons niet.
Dat is de betekenis van contrast in ons leven. Dat wij onze naasten niet uitsluiten maar hen juist dicht bij ons houden. Dat wij verschillend zijn, maar niet van elkaar verwijderd.
De predikant en dichter John Donne schreef het al in de 17e eeuw: “geen mens is een eiland, geheel op zichzelf; ieder mens is een stuk van het Continent, een deel van het Vasteland”.
Die verbondenheid is een noodzaak, ons bij geboorte meegegeven. Wanneer deze ontbreekt voelt het alsof we iets verloren hebben. We staan dan niet langer in verhouding tot andere mensen, maar volledig op onszelf. Het contrast dat ons leven kleur geeft valt dan weg.
Dit slaat mensen uit het lood, desoriënteert en bedroeft hen.
Daarom is het schrikbarend hoeveel mensen in ons land alleen zijn.
Diep onder de oppervlakte voelt ieder van ons zich natuurlijk wel eens alleen. Vaak is dat ook niet erg. Het is goed om af en toe, fysiek en mentaal, afstand te nemen van de dynamiek van het alledaagse. Om échte stilte op te zoeken. Dat is louterend en helend. Maar dat is ook niet waar ik het vandaag over wil hebben.
De vorm van alleen-zijn die ik bedoel kan ook bestaan bij mensen die omringd zijn door tientallen anderen. Het is een gemoedstoestand waarin iemand volledig overweldigd wordt door een gevoel van vervreemding. Een situatie waarin iemand zich geïsoleerd voelt, alsof een klamme deken van onthechting over zijn schouders hangt, en niet meer af te schudden is.
Ik heb het dan over eenzaamheid.
Het baart mij zorgen dat een toenemend aantal mensen – vanwege zaken waar zij zelf geen controle over hebben – door de samenleving worden afgeschreven, en naar de randen van ons bestel verwezen worden. Dat wij ouderen negeren en vergeten. Dat technologie iedereen aan elkaar verbindt en afstand haast betekenisloos maakt, maar dat wij ons dan verliezen in een lege manier van communiceren: snel en oppervlakkig, slechts gericht op het tonen van ons succes.
Dat lijkt ons ook harder te maken. Wij verwachten nu vaker succesverhalen van elkaar te horen, tot op het punt dat wij diegenen die niet aan de succesverwachting voldoen uit ons leven laten drijven.
Steeds meer mensen krijgen daardoor het gevoel er alleen voor te staan. In het programma “Wie kent mij nog” van de EO wordt bijvoorbeeld Ruud van de Kerkhof geportretteerd.
Een 49-jarige man die samenwoont met zijn zoon, een mensenschuwe jongeman die zich de hele dag opsluit op zolder. Ruud zorgt voor hem, en komt zelf ook nauwelijks buiten. Ruud leeft al jaren in isolement en ziet het einde van de tunnel niet meer. Eenzaamheid is de belangrijkste constante geworden in zijn leven, eigenlijk de essentie van zijn leven. Na een ongelukkig huwelijk en aanvaringen met overheidsdiensten, is er een stabiele situatie ontstaan. Een situatie die begint en eindigt in eenzaamheid. Hij wil het niet, maar het is een feit. En na al die jaren, zegt hij, is de eenzaamheid misschien ook wel fijn geworden. Want het is bescherming tegen de buitenwereld, tegen een wereld die soms zonder genade lijkt.
Ruud staat alleen, maar niet op zichzelf. Er zijn velen zoals hij. De titel van het programma raakte me diep. “Wie kent me nog?” Het is een vraag die op ieder van ons kan slaan. Veel mensen willen er graag bij horen, maar kunnen geen aansluiting meer vinden. Zo worden zij vergeten.
Wij worden de wereld ingeworpen, zei Martin Heidegger. Wij komen alleen en onwetend in de wereld, op een tijdstip, plaats, en met een achtergrond die wij niet zelf bepalen. Zo komen wij op aarde, overgeleverd aan ons ‘zijn’, zoekend naar hoe te leven, naar de ander en naar onszelf.
Bij die zoektocht hebben we anderen nodig. Maar tussen het begin en het einde raken wij elkaar soms uit het oog.
Er wordt vaak gezegd dat wij alleen de wereld inkomen, en er ook alleen weer uitgaan. Ik vrees dat dit waar is, maar dat wij op onze weg wel verlichting kunnen vinden in elkaar en in God.
Ik ben gezegend met de mensen om mij heen. Maar dit is helaas lang niet voor iedereen het geval. Wanneer het noodlot toeslaat, zijn veel zogenaamde vrienden niet meer te vinden. In dat geval kan geloof troost en houvast bieden. En geeft zo zin aan het bestaan.
Ook ik ken die eenzaamheid. En die troost.
Het is een eenzaamheid die iedere ouder die een kind verloren heeft, zal herkennen.
Het is een leegheid en een verlatenheid waar wij als mensen niet tegen bestand zijn. Het is een zware duisternis die we alleen kunnen beantwoorden met hoop en zingeving, met elkaar. Met de wijsheid en kracht van God.
Deze troost wordt tastbaar in de samenkomst van een gemeenschap. Sartre zei ooit dat de hel de anderen zijn - in oorlogsgebieden heb ik daar vaak aan gedacht. Maar ik geloof ook in het tegenovergestelde. Het is juist de gemeenschap die ons lijden verzacht, die onze vreugde versterkt. Wanneer onze levens getekend worden door ontworteling of verlies, vormen anderen een thuis waar wij bescherming en geruststelling vinden.
Zelf ben ik twee keer uit het buitenland teruggekeerd naar Nederland. Toen ik als twintiger na studie en werk uit Engeland terugkwam om als diplomaat te gaan werken, en recenter, toen ik terugkeerde uit het Midden Oosten om minister te worden. Twee maal keerde ik terug, en twee maal heb mij eenzaam gevoeld. Terugkijkend was die eerste terugkeer, denk ik, de eenzaamste periode uit mijn leven. Het is een gevoel dat de meesten van ons zullen kennen. Het verlangen om ergens bij te horen, ongeacht wie je bent, of waar je vandaan komt, en geen aansluiting te kunnen vinden. Het viel mij op hoe moeilijk mensen het vinden om ruimte in hun levens te maken voor anderen, die er niet meteen bij passen.
Ik weet dus waarom de omhelzing door een gemeenschap voor de enkeling zo betekenisvol is. Het is de verbinding tussen mensen onderling waarin wij het meest zinvol zijn. Wat ons tot mensen maakt. God schept in Genesis voor de mens immers een ‘tegenover’ – zoals het in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst staat. Elk mens heeft iemand tegenover zich nodig, iedereen kent het diepe verlangen naar contrast, naar het gevoel gekend te worden door een ander.
Het is een gevoel wat dwars door alle lagen van de samenleving heen snijdt. Want eenzaamheid laat zich niet vangen door sociale status. Wel valt deze last, vrees ik, het zwaarst op diegenen die niet de middelen of de kracht hebben om uit een geestelijk of financieel dal te klimmen. Ook in Nederland bestaat armoede, en dat gebrek staat aan de voet van zoveel andere problemen. In een maatschappij die gericht is op het vergaren en tonen van materiële welvaart, raak je sneller achterop als je niet veel te besteden hebt. Hierdoor lijkt eenzaamheid soms wel onevenredig op diegenen te vallen, die afhankelijk en hulpbehoevend zijn. Ik ben er van overtuigd dat het de plicht is van een samenleving om juist voor deze mensen te zorgen.
Ik moet daarbij denken aan de vertelling van de blinde bedelaar Barthimeüs. Hij leefde alleen, en werd met de rug aangekeken door de samenleving. Op een dag liep Jezus door de straat, omringd door bewonderaars. Barthimeüs drong door de mensenhaag heen en hij vroeg om genezing van zijn blindheid. Omstanders probeerden hem weg te houden van Jezus, maar die bleef staan, en hij genas Barthimeüs.
Ook in Nederland behandelen wij diegenen die niet voldoen aan de hoge eisen en verwachtingen die wij van hen hebben anders dan anderen. Ook wij duwen hen weg naar de marges van de samenleving. Wij vragen van de zwaksten in ons midden om lasten en onwaardigheden te dragen die wij van de sterksten nooit zouden verlangen.
We zijn vaak meer bezig met het verzamelen van rijkdom dan met het omkijken naar anderen. Maar wat brengt deze gerichtheid op oppervlakkig succes ons? Onze baan, titel of salaris maken ons niet tot wie wij zijn. Als wij diegenen vergeten die alleen staan, is onze welvaart zonder waarde.
Daarom is het aan ieder van ons, om betekenis te geven aan zowel onze levens, als aan die van anderen. Wij zijn het contrast dat kleur brengt, net zoals anderen dat voor ons zijn.
Jezus vertelt in zijn beroemde Zaligsprekingen hoe we met heel andere ogen kunnen kijken naar de mensen om ons heen. Zijn blik is niet gericht op de mensen die het gemaakt hebben in het leven. Nee, hij prijst juist diegenen gelukkig die nederig van hart zijn. De treurenden, de zachtmoedigen. Zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. De barmhartigen, wie zuiver van hart zijn. De vredestichters, en zij die vervolgd worden. Dus niet zij die het aardse succes kennen, die in welvaart en voor zichzelf leven. Dat raakt mij. Het is de wereld op zijn kop. Deze vertelling helpt ons om met andere ogen naar de mensen om ons heen te kijken. Het confronteert ons met de vraag: kunnen wij bijdragen aan het geluk van anderen? Kunnen wij iets uitdelen van ons geluk?
In mijn werk heb ik veel ellende van dichtbij meegemaakt. Overvolle, erbarmelijke vluchtelingenkampen, armoede, onderdrukking en onvrijheid. Soms kun je iets betekenen, soms kun je alleen door jouw aanwezigheid even het verschil maken en de mensen moed geven.
Wij zijn niet tegen leegheid en verlatenheid bestand. We hebben zingeving nodig. Dat zoeken we in elkaar. En in Hem die we namen geven als God, of Eeuwige, Schepper of Trooster. Daarom schiep Hij iemand die tegenover ons staat en tegelijk naast ons. Dat geeft mij hoop dat wij niet alleen zijn. Dat wij ons daadwerkelijk gekend kunnen weten door een ander.
Dat wij nooit echt alleen hoeven te zijn.