Toespraak van minister Van Engelshoven bij Avond van Wetenschap en Maatschappij, 7 oktober 2019
Beste gasten, Majesteit,
In geschiedenisboeken heb je vaak een wereld vóór en een wereld na.
Zo’n keuze maak je als schrijver, als je iets wilt duiden.
De wereld voor en na de industriële revolutie.
De wereld voor en na de Tweede Wereldoorlog.
De wereld voor en na het internet.
En ga zo maar door.
Veel wijst er op dat we nu – in 2020 en de jaren die komen – opnieuw te maken krijgen met een wereld vóór en een wereld na.
Het laat zich gemakkelijk raden waar ik dan in eerste instantie op doel.
De klimaatcrisis.
U weet dat de biodiversiteit afneemt.
U leest dat de zeespiegel nog sneller stijgt dan gedacht.
En als druppel op onze gloeiende [aard-]plaat dreigt de Mont Blanc gletsjer door zijn smelten hele Italiaanse dorpen te verpulveren.
Het zijn voorbeelden die meer doen dan tot de verbeelding spreken. Soms jagen ze simpelweg angst aan.
Nu staat angst niet bekend als de beste raadgever.
Toch zijn we in het hoofdstuk van de geschiedenisboeken beland waarin we radicaal anders moeten handelen, maar vooral ook moeten laten zien dat we met z’n allen radicaal anders durven denken.
Waar wij onze kinderen mee achterlaten – en hoe we nú goede keuzes voor hen maken – dat zijn de grootste vragen van ons tijdperk.
Deze Avond van Wetenschap en Maatschappij staat voor mij in precies dat licht.
Hoe de wereld er over 500 jaar uit ziet, durf ik niet te voorspellen. Ik durf wel te zeggen dat we in 2020 en de jaren die volgen, de wetenschap meer dan ooit tevoren nodig gaan hebben om het juiste pad te kiezen.
De gezamenlijke wetenschap.
De onderzoekers en ondernemers die slimme groene, technische oplossingen bedenken en tot stand brengen.
De onderzoekers die ons vertellen hoe we ons gedrag kunnen veranderen.
En hoe we als collectief kunnen leven naar de waarden die we belangrijk vinden.
Zo kijk ik bijvoorbeeld hoopvol naar historici die ons waarschuwen hoe we valkuilen uit het verleden kunnen vermijden.
Het is voor mij evident dat de toekomst van onze samenleving afhangt van onze liefde voor alle wetenschap.
Daar sta ik in deze vorstelijke zaal ongetwijfeld niet alleen in.
In dit krachtenveld van wetenschappelijke disciplines zie ik ook een sleutelrol weggelegd voor wetenschapscommunicatie.
Daar kom ik zo op terug.
Staat u mij eerst een kort uitstapje toe.
Ik neem u mee van de Ridderzaal… naar Hollywood.
In de vrij onbekend gebleven film ‘Downsizing’ volgen we een doorsnee Amerikaan, die zijn leven een opmerkelijke wending geeft.
In de film heeft de wetenschap het mogelijk gemaakt om de mens veertien keer kleiner te maken dan ze nu is.
Van 1 meter 82 naar 13 cm groot, bijvoorbeeld.
Via de techniek van ‘downsizing’ moet de impact van de mens op de aarde worden beperkt. Enkele tientallen wereldburgers zijn proefkonijn – en laten zich inkrimpen. Ze vullen vervolgens in een paar jaar tijd met elkaar slechts een halve vuilniszak aan niet-afbreekbaar afval.
Uiteraard ontdekt men dat ook het gekrompen bestaan niet perfect is.
Wat in de film maar beperkt wordt uitgewerkt, is hoe mensen met een normaal postuur naast hun voormalig soortgenoten leven, die inmiddels zo klein als kabouters zijn.
Over praktische bezwaren en sociale gevolgen is onvoldoende nagedacht.
En dat vind ik een interessant gegeven.
Van een wereld waarin wordt gevochten om schaarse middelen, belanden de personages in een wereld die draait om bescherming.
De kleine mens heeft de bescherming nodig van de grote mens – om te overleven. Maar andersom ook. Bleef iedereen groot, dan kwam óók het eind in zicht, vanwege de overvraging van de aarde.
Een collectief prisoner’s dilemma.
Zo kom ik weer bij de urgentie van vandaag.
Vrees niet: ik tover hier niet de eerste succesvol verkleinde mens uit mijn zak.
Maar ik wijs er nog maar eens op dat een technische oplossing altijd gepaard moet gaan met een idee over hoe je die oplossing verantwoord toepast.
Zodat we met elkaar een goed bestaan waarborgen.
Als ik dan kijk naar waar we momenteel staan met het domein waar ik eindverantwoordelijk voor ben – het hoger onderwijs en de wetenschap – dan zie ik dat er enorm veel goed gaat.
Maar we kunnen ook nog stappen zetten:
‘meer samenwerking, minder concurrentie’, herhaal ik nog maar eens.
Met intensievere samenwerking tussen faculteiten, wetenschappelijke disciplines en kennisinstellingen verkennen we onontgonnen terrein.
Door de overdaad aan concurrentie terug te brengen, bewaken we de kwaliteit van ons onderzoek en onderwijs.
En… dat ervaar ik op vrijwel elk podium waar ik sta: je kunt nooit genoeg investeren in wetenschap en innovatie.
Ondertussen moeten we ook – ik zei het net al – ruim baan maken voor state-of-the-art wetenschapscommunicatie.
Dertig jaar geleden wist de gemiddelde Nederlander maar weinig van zonne-energie. Inmiddels hebben steeds meer mensen panelen op hun dak en een mening over wat de beste hellingsgraad van dat dak is, om zoveel mogelijk zonlicht te vangen.
Het is niet alleen de uitvinding van de zonnecel, en een subsidie van de overheid die daarvoor hebben gezorgd.
Wetenschappers die in begrijpelijke taal over de energietransitie vertellen zijn hier zeker zo belangrijk.
Of neem een iets abstracter voorbeeld.
We kijken hier [foto verschijnt in beeld] naar een artistieke impressie van de chip waarop een Majorana-deeltje kan ontstaan. Wie op het schoolplein aan kinderen én ouders kan uitleggen wat de betekenis is van die deeltjes, is net zo nodig als de ontdekking zelf.
We weten nu misschien nog niet hoe een supercomputer of magnetenlab ons leven beter gaat maken, maar we kunnen wel vertellen over de belofte van de technieken.
Begrijpelijke taal maakt het ook voor een doorsnee krantenlezer mogelijk om te ontdekken hoe de wetenschap onze toekomst in de goede richting stuurt. En wat je op jouw eigen schaalniveau kunt doen, om op een positieve manier onderdeel uit te maken van die toekomst.
Want ook dat laatste is niet eenvoudig.
Vorige week stond er in NRC een 11-jarig meisje dat zei: ‘wat ik soms wel lastig vind is dat het lijkt alsof we het probleem alleen kunnen oplossen door dingen ‘minder’ te doen, zoals vliegen en vlees eten.’
Het eerlijke antwoord is: dat klopt.
En het geldt voor ons allemaal.
Maar zo’n meisje moet ook van ons horen wat het perspectief is!
We moeten haar op zo’n moment minimaal kunnen laten voelen hoe de kracht van verwondering en nieuwsgierigheid ons een uitweg kunnen bieden.
Daar komt nog iets bij.
Waar we anderen vragen om iets te laten, stel ik voor dat u en ik juist meer van elkaar mogen verwachten.
Naar mij wordt gekeken als het gaat om investeren in kennis en innovatie. Dit doet dit kabinet ook maar ik begrijp ook dat er meer gewenst is. En ik heb goede hoop dat het kabinet in de nabije toekomst van zich laat horen op dit vlak.
Zo kan wat nu nog ‘mogelijke kennis’ is, over 10 jaar hopelijk ineens het belangrijkste ingrediënt zijn voor een innovatie die overal in de samenleving wordt gebruikt.
En zo bouwen we samen aan een ‘wereld ná’ waarin leven meer mag zijn dan óverleven.
Beste mensen,
Als het om het klimaat gaat, was het de wetenschap die als eerste de noodklok luidde.
In het ingewikkelde tijdvak waarin we ons bevinden is het ook de wetenschap die hoop blijft brengen.
Nieuwe kennis en oplossingen liggen voor lang niet elk probleem op de plank. Toch zijn er mensen die ons kunnen vertellen dat ze vlakbij zijn.
Het zal u niet verbazen dat er vervolgens vele ogen in uw richting kijken.
Ik wens u een jaar met mooie resultaten.
Geniet u vanavond nog even voordat morgen het werk weer wacht.
Dank u wel.