Toespraak van minister De Jonge bij het Christelijk-Sociaal Congres
Op donderdag 29 augustus sprak minister Hugo de Jonge (VWS) op het Christelijk-Sociaal Congres in Doorn.
Beste mensen,
Wat mooi om hier vandaag te zijn op het Christelijk Sociaal Congres.
Een belangrijk congres, dat staat in een rijke traditie, die al in 1891 begon.
De ‘sociale quaestie’ - dat was het thema van het eerste Christelijk Sociaal Congres - waar de grote Abraham Kuyper een rede van zo’n 3,5 uur hield.
Ik dacht: ik waarschuw u maar even, ik ga mijn tijd nemen.
Kuyper sprak over de Sociale Kwestie aan het eind van de 19e eeuw.
Volgens Kuyper was toen het fundament van de samenleving in het geding. Het was volgens hem tijd om op te staan tegen de schrijnende armoede en uitbuiting die door de liberale orde tijdens de industriële revolutie was ontstaan.
Die industriële revolutie, die viel bijna niet bij te benen.
Sinds de uitvinding van de stoommachine waren fabrieken in razend tempo uit de grond gestampt.
Ze verdrongen de kleinschalige, ambachtelijke werkplaatsen.
En mensen trokken vanuit hun gemeenschap op het platteland naar de anonieme stad.
Op zoek naar werk, op zoek naar een beter leven.
En in die fabrieken maakten arbeiders – ook vaak kinderen - lange dagen en deden ze gevaarlijk werk, voor een schamel loon.
Die ongekende vooruitgang van de negentiende eeuw, was vooral voelbaar voor het handjevol mensen aan het roer van die grote fabrieken en mijnen.
Maar stond je wieg in een tochtige, overbevolkte kelderwoning, dan ging je een zwaar leven tegemoet.
Arbeiders hadden zelf maar weinig in handen om hun situatie te veranderen.
En het duurde lang voor er via wetgeving iets aan gedaan werd.
Een van de belangrijkste redenen waarom het lang duurde voordat de politiek zich het lot van arbeiders aantrok was het breed gedragen liberale dogma van ‘staatsonthouding’.
Fatsoenlijke woningen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, een fatsoenlijke volksgezondheidszorg, het werd allemaal niet als een taak van de overheid gezien.
Ook in Kuypers eigen partij kon het liberale dogma van staatsonthouding op aanhang rekenen. Alleen heette het hier dan soevereiniteit in eigen kring. Maar Kuyper wilde zich daar niet bij neerleggen. Hij werd de ‘klokkenist van de kleine luyden’, tegen de stroom van de liberale tijdsgeest in.
Het aanpakken van wat Kuyper de Sociale Kwestie noemde, raakte in de tien jaar die volgden in een stroomversnelling.
De Wet op de leerplicht – toen nog tot twaalf jaar - haalde in 1900 de kinderen uit de fabriek, en zette ze in de klas.
De Woningwet in 1901 dwong de bouw van gezondere woningen af.
De eerste sociale verzekeringswet tegen bedrijfsongevallen in 1901 zorgde ervoor dat arbeiders niet langer volledig berooid achterbleven als ze op het werk een ongeluk kregen.
En kinderwetten zorgden ervoor dat kinderen beschermd werden als ze werden verwaarloosd.
Deze wetten legden de basis voor een verzorgingsstaat die in de 20ste eeuw stukje bij beetje werd uitgebreid.
Voor het eerst trad de overheid op als schild voor de zwakken, als hoeder tegen onrecht.
We zijn inmiddels 140 jaar verder. Het lijken 140 lichtjaren.
In Nederland is er goed onderwijs voor iedereen.
De sociale verzekeringswetten zijn uitgebouwd tot een stevig vangnet voor mensen die het op eigen kracht niet redden. En van over de hele wereld komen mensen naar onze gezondheidszorg kijken, die in kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid voor de mensen zijn gelijke niet kent.
Het is echt zo. Als je zorg of hulp nodig hebt, kun je van alle landen in de wereld het best in Nederland wonen. Onze zegeningen tellen (en er over vértellen) - in die traditie zijn we grootgebracht - dat mogen we misschien best wat vaker doen.
Maar dat betekent niet dat er nu geen sociale kwesties meer zijn om ons druk over te maken. Dit zal zeker niet het laatste christelijk-sociaal congres zijn.
Er spelen tal van sociale kwesties tegen een achtergrond van een vergrijzende samenleving, een veranderend klimaat, een steeds sterker wordende globalisering en toenemende migratie. Grote vraagstukken, die om breed gedragen antwoorden vragen.
Want al was de wereld in de 19e eeuw radicaal anders, een paar paralellen zijn wel te trekken.
De industriële revolutie van de 19e eeuw betekende een radicale herinrichting van de samenleving. De productie in kleinschalige ambachtelijke werkplaatsen werd vervangen door de massaproductie in veel grotere fabrieken. De kleine zelfstandige trad in loondienst om zijn brood te verdienen. Kapitaal werd een grotere factor dan arbeid en daarmee een nieuwe scheidslijn tussen – wat nu heet – de haves en havenots.
In deze tijd beleven we een nieuwe revolutie: de digitale revolutie verandert onze wereld met de dag en ligt mede aan de basis van de versnelling van de globalisering van onze economie.
In de 19e eeuw konden mensen van God en alles verlaten zijn zonder dat iemand er een nacht van wakker lag en ook vandaag de dag voelt meer dan de helft van de ouderen zich eenzaam en gaan er dagen voorbij zonder dat ze iemand spreken.
In de 19e eeuw profiteerde de bovenlaag van de markt maximaal van de noeste arbeid van zoals ze dat toen noemden: ‘kleine luyden’. En ook nu
verdient een CEO van een beursgenoteerde onderneming net zoveel als 150 van zijn werknemers bij elkaar. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt ontstaat opnieuw een kwetsbare groep van schijnzelfstandigen en flexwerkers, die onverzekerd en zonder vast contract hard moeten werken, omdat gewone banen met een vast contract voor hen onbereikbaar zijn geworden.
Een aantal zorgbedrijven kwam de afgelopen maanden in het nieuws vanwege het uitkeren van torenhoge dividenden, terwijl ze ondertussen verplegend personeel alleen nog maar op ZZP-basis laat werken. Dat wringt. Net als toen.
Want met enige spijt moeten we vaststellen dat het liberale principe van staatsonthouding ook in de afgelopen decennia opgeld deed. Het geloof in de zegeningen van de markt was groot. En dat is niet zonder consequenties.
Neem bijvoorbeeld de wijkverpleging - daar is de marktwerking doorgeschoten. Individuele belangen van organisaties zijn groter dan de noodzaak tot onderling samenwerken. Als je ’s ochtends langs een seniorenflat fietst, zie je vijf verschillende auto’s van vijf verschillende zorgorganisaties staan. En allemaal komen ze precies hetzelfde doen. Wat is daar de meerwaarde van?
U heeft als thema voor dit congres voor ‘verbinding’ gekozen.
Een terecht thema. ‘Verbondenheid', of eigenlijk het gebrek daaraan, is dé sociale kwestie van deze tijd.
Want juist met de grote bewegingen van een vergrijzende samenleving, een veranderend klimaat, steeds sterker wordende globalisering en toenemende migratie is ons gebrek aan verbondenheid een kwestie die we niet links kunnen laten liggen. En ook niet rechts trouwens. Want juist zulke grote problemen kunnen als een splijtzwam werken.
We zien dat nu al.
Bij de discussies over het verhogen van de pensioenleeftijd stonden jong en oud recht tegenover elkaar.
Bij de discussies over klimaatverandering vliegen believers en non-believers elkaar dagelijks in de haren.
En het bieden van opvang aan vluchtelingen zorgt voor felle demonstraties over en weer.
Om als samenleving sámen te blijven en een antwoord te vinden op die grote problemen, hebben we elkaar nodig.
Het overbruggen van de kloven in onze samenleving is een van onze belangrijkste opdrachten, zo niet de belangrijkste. Anders komt het fundament van onze samenleving in het geding.
Kijk naar Rotterdam. De stad die zo gegroeid is in de 19e eeuw en die zo veranderd is in onze tijd.
In 1996 verhuisde ik naar de Millinxbuurt op Zuid. Ik kwam er wonen omdat ik daar de pabo deed. Drie jaar later had ik voor het eerst mijn eigen klas.
Drugs, armoede, overlast, het had allemaal zijn plek in die wijk.
En terwijl de kinderen in mijn klas veel te veel met volwassen problemen geconfronteerd werden, ging het in de lerarenkamer ook over een ander probleem.
Het probleem van de falende integratie.
Het beleid was destijds geformuleerd in keurige bezweringsformules die precies níet onder woorden brachten wat mensen van dichtbij zagen gebeuren.
Als we nou maar zouden zorgen dat mensen een dak boven hun hoofd hadden, een opleiding en werk, zouden ze vanzelf de taal wel leren en gaan meedoen in de samenleving. Dat was toen de heersende gedachte onder het establishment.
Maar in Rotterdam Zuid zagen we bar weinig van die integratie.
We zagen een samenleving die van los zand aan elkaar hing en waarin mensen elkaar letterlijk en figuurlijk steeds minder konden verstaan.
Kort daarna was het Pim Fortuyn die de falende integratie op de politieke agenda zette.
Wat je ook vond over de manier waarop hij dat deed, de zorgen van Rotterdammers - van Nederlanders - werden eindelijk gehoord en kregen een plek in de politiek.
De les was: de politiek heeft de zorgen van de mensen serieus te nemen.
Ook als je je ongemakkelijk voelt bij het benoemen van die zorgen. Juist als we draagvlak willen houden voor de opvang van vluchtelingen, juist als we draagvlak willen houden voor het nemen van klimaatmaatregelen, juist dán hebben we de zorgen van mensen serieus te nemen.
Rotterdam is als stad inmiddels veel beter af.
Economisch staat ze er goed voor.
Veel wijken die in de jaren negentig kansarm waren, worden nu bevolkt door moeilijke brillen en hippe baarden.
Maar de economische groei heeft de stad nog niet als vanzelf verenigd. Ook daar niet.
Samenwonen is niet hetzelfde als samenleven.
Rotterdam is steeds meer een stad van twee hartslagen, van twee werelden.
En misschien zijn het er wel meer dan twee.
Een wereld van mensen die naar de Afrikaandermarkt gaan en van mensen die boodschappen doen bij de Marqt met een Q.
Een wereld van mensen bij wie het geld tegen de strak-gelakte plinten klotst en een wereld van jonge alleenstaande moeders die hun nek breken over de stapel aanmaningen die wekelijks op de mat valt.
Een wereld van mensen voor wie de kansen voor het oprapen liggen en een wereld van mensen die de snel veranderende economie niet meer bij weten te benen en langs de kant komen te staan.
Sommigen noemen dit de nieuwe verzuiling. Geen verticale zuilen van katholieken, protestanten, socialisten en liberalen, maar een horizontale verzuiling van kansrijken en kansarmen, haves en havenots, de can’s en cannot’s.
Die verzuiling wordt versterkt doordat al deze mensen elkaar steeds minder tegenkomen. Ze leven ieder in hun eigen wijken, gaan naar andere supermarkten, sportverenigingen en onlangs constateerde de onderwijsinspectie dat de segregatie ook in het onderwijs toeneemt. Gelijke kansen zijn niet vanzelfsprekend. Dat wringt. Opnieuw.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Op de tribune van de Kuip, in de kerk misschien, en in het ziekenhuis wellicht - maar verder bewegen we in onze samenleving te veel langs elkaar heen in plaats van echt samen.
Als atomische eenheden, die wel botsen maar niet samen komen.
Dat raakt het fundament van de samenleving.
En die versplintering zien we ook terug in de politiek. De Tweede Kamer telt inmiddels 13 partijen, de Eerste Kamer sinds deze zomer 14. Steeds méér partijen, steeds kléinere partijen, met een steeds eenvormiger achterban. En al die kleine achterbannetjes moeten bediend worden met een steeds ééndimensionaler verhaal.
Volkspartijen die de wil hebben alle groepen in de samenleving te vertegenwoordigen hebben het moeilijker dan vroeger, terwijl - daar ben ik van overtuigd, juist nú echte volkspartijen nodig zijn.
Een sterk toegenomen individualisering, met steeds meer ‘ik’ en steeds minder ‘wij’. Dat is hoe breuklijnen ontstaan. Breuklijnen die maar moeilijk te helen zijn. Met een gebrek aan verbondenheid als verdrietig resultaat.
Bij sommige partijen lijkt zelfs de schroom afwezig om voor het eigen belang te gaan. Ten koste van het algemeen belang.
Je zag het in de pensioendiscussie.
Je ziet het in de klimaatdiscussie.
Je kon het horen in de reclame van een zorgverzekeraar: ‘waarom zou ik meebetalen aan behandelingen die ik helemaal niet nodig heb’? Of die ‘verzekering voor hoger opgeleiden’.
Je hebt echt de kern van ons zorgstelsel gemist als je dit soort keuzes maakt. Rijk betaalt voor arm.
Jong betaalt voor oud.
Gezond betaalt voor ziek.
Solidariteit noemen we dat.
En die solidariteit kan in het geding komen.
Veel mensen maken zich zorgen over de zorg. En dan vooral of die zorg er straks nog wel voor hen is, als zij zorg nodig hebben. Of de zorg straks nog wel betaalbaar is. En laten we eerlijk zijn - die zorg is begrijpelijk.
De komende 20 jaar zal het aantal 75-plussers verdubbelen, het aantal 90-plussers verdrievoudigen en het aantal 100-plussers verviervoudigen.
Dat zal een enorme impact hebben op het aantal chronisch zieken. Het aantal mensen met dementie zal verdubbelen. Dus ja - de kosten voor onze zorg zúllen fors stijgen.
En ondertussen wordt de arbeidsmarkt alleen maar krapper.
Maar nog voordat de zorg onbetaalbaar wordt, zal die al steeds moeilijker te organiseren zijn. Als we dat vraagstuk aan de boekhouders overlaten, dan weten die daar wel raad mee. Eigen betalingen omhoog, of een kleiner verzekerd pakket. Of allebei. Maar deze ‘oplossingen’ tasten de solidariteit in onze zorg aan. En ook hier weer: met als verdrietig resultaat een gebrek aan verbondenheid.
Daarover gaat uw congres, over dat gebrek aan verbinding. Het lijkt soms ‘ieder-voor-zich-en-de-overheid-voor-ons-allen’.
En dat is een te dunne basis om op samen te leven.
Maar - zoals kerkvader Augustinus het zei: de tijden dat zijn wij. En dus hebben we een opdracht. Onze opdracht is om samen te leven omdat we niet zonder elkaar kunnen, omdat we naar elkaar hebben om te zien, omdat we elkaar gegeven zijn.
Maar dat kunnen we alleen met een gedeeld verhaal.
En gedeelde solidariteit.
Zonder dat zijn we een verweesde samenleving, zoals Fortuyn dat noemde.
Het neoliberale mensbeeld en het ongebreidelde marktdenken is aan het eind van haar tijd.
Het wordt tijd voor een nieuw verhaal.
Een verhaal waarin een verbonden samenleving centraal staat.
Maar hoe kunnen we opnieuw bouwen aan die ‘verbonden samenleving’? Wat hebben we de samenleving te bieden vanuit de christelijk-sociale traditie?
We moeten ten eerste de waarden van het christelijk sociaal denken herwaarderen. Die Bijbelse waarden zijn in veel wetten verankerd, maar we vergeten ze maar al te vaak expliciet te maken.
Ik noemde al solidariteit.
Dingen die je doet of laat omdat je weet dat het belangrijk is voor een ander.
Dingen die je doet of laat omdat je weet dat het belangrijk is voor de generatie na ons, of de generatie die dáárna komt - goed rentmeesterschap. Dingen die je doet of laat omdat jij er zelf misschien niet direct mee geholpen wordt, maar de mensen om je heen wél - barmhartigheid.
De bescherming die die waarden bieden zit in het besef van de wederkerigheid. Of als je het Bijbels wilt zeggen: behandel een ander, zoals je zelf behandeld wilt worden. Daarin zit de makke, de botsing met het neo-liberalisme. Niet de mens als sociaal wezen centraal, maar als economisch wezen - de homo economicus. Markt, rendement, en maximale individuele vrijheid. Dat botst met solidariteit, rentmeesterschap en barmhartigheid. Waarden die ten diepste gaan over de relatie met de ander. Niet ik, maar wij. Geen ‘what’s in it for me’, maar ‘what’s in it for all of us’.
We kunnen niet met de aarde blijven omgaan alsof we de laatsten zijn die erop leven en dus alles op mogen maken. Geen na-ons-de-zondvloed-houding, maar zorgen dat we onze aarde zo doorgeven dat ‘ie leefbaar blijft voor onze kinderen en kleinkinderen. De noodzaak daarvan ontkennen, is niets anders dan onverantwoord egoïsme.
En datzelfde geldt voor de zorg. Willen we bij het betaalbaar en organiseerbaar houden van de zorg de solidariteit overeind houden, dan hebben we meer creativiteit nodig dan ons in de oplossingen van de boekhouders wordt aangereikt. Zullen we moeten kiezen voor innovatie, zullen we moeten kiezen voor minder markt en meer samenwerking. Door de zorg zo te organiseren dat de toegankelijkheid en de kwaliteit in tact blijft. Voor iedereen. Dat is solidariteit.
En dat brengt me bij het tweede onderdeel van het oplossen van de sociale kwestie van vandaag: een beschermende overheid.
Veel mensen maken zich zorgen. Over de globalisering en de onrustige wereld waarin we leven. Over migratie en integratie, en of Nederland straks nog wel Nederland is. Over de zorg, waarover ik zojuist sprak. Over de veiligheid, of de overheid daar nog wel voor kan instaan en of de rechtstaat nog wel in staat is om ons te beschermen.
Het zijn zorgen die horen bij wat de Amerikanen ‘the fear of falling’ noemen. De meesten van ons beseffen heel goed dat we in een mooi land wonen. Maar we voelen ook aan dat dat geen rustig bezit is. De zorg is dat onze kinderen en kleinkinderen het veel minder goed zullen hebben. De meeste zorgen en boosheid zijn ten diepste een projectie van angst en onzekerheid. Over de toekomst en de grote veranderingen van deze tijd.
De politiek moet deze zorgen willen horen, zien en begrijpen. En niet onmiddellijk de spreadsheet uit de binnenzak trekken om bewijs te leveren dat het statistisch anders zit dan men zich voelt. Dat is hét recept voor verdere polarisatie.
En begrijp me goed, ik ga hier geen ‘bezorgde burger’-verhaal houden. En vreest niet: ik ga ook geen pleidooi houden om het volgende christelijk-sociaal congres allemaal een ‘geel hesje’ aan te hebben.
Kuyper verstond de zorgen van zijn tijd. Het maakte hem strijdbaar.
Daarom moeten wij ook naast de zorgen van gewone mensen gaan staan. Want de zorgen over immigratie, over globalisering, over veiligheid, over de zorg - die komen ergens vandaan.
Ik zie het als een opdracht aan ons, een opdracht voor de christelijk-sociale beweging, om er een antwoord op te formuleren. Omdat de zorgen van de ‘kleine luyden’, niet minder dan onze geboortepapieren zijn.
Een beschermende overheid. En dat gaat niet alleen over overheidsbeleid. We hebben vaak veel aandacht voor beleid, maar minstens zo belangrijk is de uitvoering. In de uitvoering laat de overheid zijn ware gezicht zien. Het loket is de plek waar mensen hun overheid tegenkomen. En hoe vaak krijgen ze daar niet een ‘kastje-naar-de-muur-experience’ terwijl ze eigenlijk hulp nodig hebben?
En laat ik helder zijn: dat ombudsmannen zoveel werk hebben is géén onwil van ambtenaren. Dat mensen verstrikt raken in regels is het gevolg van regelingen die veel te complex zijn.
Van beleid dat het moeilijk maakt om de menselijke maat te laten zien in de uitvoering.
Van het gebrek aan onderscheid tussen de rakkers en de stakkers in de handhaving.
Als overheid hebben we ons dat aan te trekken.
Dus hebben we op VWS afgesproken dat we iedereen helpen die vast is gedraaid in systemen en structuren.
Soms betekent dat dat we wetten aanpassen.
Vaker betekent het dat we verschillende mensen aan elkaar knopen.
En soms betekent het de regels gewoon even opzij schuiven.
Want systemen en statistiek zijn niet altijd een oplossing voor casuïstiek, maar mensen zijn dat uiteindelijk altijd.
Het zijn de mensen die de benaderbare overheid vormgeven, die mensen uit het oerwoud van regels kunnen helpen en ze zo de zorg te bieden die ze nodig hebben.
Een derde voorwaarde voor verbinding is de samenleving zelf. Een sterke samenleving, waarin we naar elkaar omkijken. En daar zien we iets merkwaardigs. Hier is meer reden voor optimisme dan we soms wel eens denken.
Aan de ene kant behoort de manier waarop we met elkaar omgaan de afgelopen jaren permanent tot de top drie van zorgen in de samenleving. Ik noemde al de eenzaamheid onder veel ouderen. We zien onverschilligheid, lomp gedrag zoals geweld tegen hulpverleners of het tanend gezag van leerkrachten.
Maar aan de andere kant zijn we ook een land met oneindig veel vrijwilligers en mantelzorgers. We willen ons echt wel inzetten voor een ander.
Als giro555 wordt geopend voor hulp bij een ramp, het glazen huis van 3FM geld inzamelt met Kerst.
ADO Den Haag die AZ te hulp schiet als het dak boven een tribune naar beneden komt.
Of kleiner: het noaberschap in Twente of het mienskip in Friesland. Buren die elkaar helpen als dat nodig is. Inzamelingsacties van spullen of geld voor die collega die een baby verwacht, maar nog niet de hele uitzet bij elkaar heeft.
Ik denk dat het overgrote deel van Nederland hunkert naar een samenleving, waarin mensen naar elkaar omkijken. En een heel groot deel van Nederland staat zo ook in het leven. En op die vruchtbare bodem kunnen we ploegen en zaaien om de samenleving nog verder te versterken.
Niet omdat het moet – van de overheid of van Den Haag – maar omdat we er een betere samenleving van worden.
Solidariteit, een beschermende overheid en een samenleving waar we naar elkaar omkijken, is dat dan genoeg voor een samenleving waarin we weer echt verbonden zijn met elkaar?
Ik denk het niet. Niet vanzelf.
Want we staan voor gigantisch grote problemen.
De vergrijzing, het klimaat, globalisering, immigratie, het zijn allemaal problemen die zo groot zijn, dat het heel moeilijk is er een oplossing voor te vinden.
Bij te veel gesprekken die we erover voeren zie je verschillende groepen niet dichter bij elkaar komen, maar verder van elkaar wegdrijven.
Die grote problemen drijven een wig in de samenleving.
Terwijl we ze alleen kunnen oplossen als we elkaar in het midden vinden.
En dat brengt me op de vierde voorwaarde voor een echt verbonden samenleving.
Ik geloof oprecht in een politiek van het midden.
Dáar worden breuklijnen geheeld, dáar worden mensen samengebracht, dáar wordt strijd gepacificeerd.
Ik geloof in een democratie waar meningsverschillen met respect en fatsoen worden besproken in plaats van met geschreeuw en gescheld.
Ik geloof in een politiek van oplossingen over partijgrenzen heen.
Ons land heeft politici nodig die zorgen of onvrede niet exploiteren als politiek verdienmodel, maar als voorbeeld willen dienen.
Die écht de verbinding durven zoeken, naar elkaar luisteren en over de eigen schaduw heen de samenleving van perspectief en oplossingen voorzien. Die de ander uitnemender achten dan zichzelf. Niemand wordt groter door op een ander te gaan staan.
Adel verplicht. Het is onze heilige opdracht het vertrouwen te herwinnen van de mensen die vinden dat de politiek er niet meer voor hén is, voor hún zorgen.
En juist dat doen we doen door ons in elkaars standpunten te verdiepen.
Niet te kijken naar wat ons verdeelt, maar naar wat ons samenbrengt.
Ik weet zeker dat er een grote meerderheid is die dat vindt.
En juist nu we de polarisatie verder zien toenemen, hoop ik van harte dat wij ons realiseren hoe belangrijk het juist nu is om die stem van de stille meerderheid te laten klinken. Om het geschreeuw te overstemmen.
Want alleen zo lossen we de grootste sociale kwestie van deze tijd - het gebrek aan verbondenheid - op.
Alleen zo vinden we een antwoord op al die grote vragen naar de toekomst.
En alleen zo geven we onze samenleving net zo mooi door aan onze kinderen als we hem zelf gekregen hebben. En misschien nog wel mooier.