Meer stabiliteit in bekostiging hoger onderwijs
De ministerraad heeft op voorstel van minister Van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingestemd met een verschuiving van variabele bekostiging (op basis van aantallen studenten) naar meer vaste bekostiging. Daarmee zet het kabinet een belangrijke eerste stap naar meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen en beheerste concurrentie. De prikkel voor hogescholen en universiteiten om zoveel mogelijk studenten binnen te halen voor meer bekostiging wordt hiermee beperkt. Meer vaste bekostiging zorgt ook voor meer zekerheid voor de instellingen. De verschuiving komt terecht bij instellingen die studenten – die hun opleiding op een andere instelling hebben afgebroken – een tweede kans bieden. Bovendien kan er worden geïnvesteerd in de opleidingscapaciteit van bètatechniek-opleidingen. Om beter inzicht te krijgen in de werkelijke kosten van het hoger onderwijs en onderzoek kondigt de minister een onderzoek aan waarbij ook de toereikendheid van het totale budget wordt bekeken. Dit staat in de kabinetsreactie op het advies van de Commissie-Van Rijn.
Zachte landing
Met deze reactie volgt de minister het advies van de Commissie-Van Rijn. Zoals de commissie al stelde, is het bij een verschuiving van geld onvermijdelijk dat dit gepaard gaat met negatieve herverdeeleffecten. Maar bij Voorjaarsnota is €41 miljoen vrijgemaakt om extra te investeren in bètatechniek in het hoger onderwijs. Hiermee kan de belofte voor een zachtere landing worden ingelost en vinden er deze kabinetsperiode geen negatieve herverdeeleffecten plaats. Bij de hogescholen zijn er hierdoor helemaal geen negatieve herverdeeleffecten en bij universiteiten worden deze effecten stevig gedempt. De eerste twee jaar hoeft geen enkele universiteit iets van zijn bekostiging in te leveren en pas vanaf 2022 kan dit maximaal oplopen tot 2% van de totale bekostiging van een universiteit. Met deze zachte landing wordt het belang van de brede wetenschap onderstreept. De minister vindt dat ook de bekostiging van de alfa, gamma en medische wetenschappen op peil moet blijven, dat is daarom ook onderwerp van het aangekondigde onderzoek naar de bekostiging.
Het kabinet kiest ervoor om niet alleen te investeren in bètatechniek bij de universiteiten, zoals de commissie adviseerde, maar ook in bètatechniek bij hogescholen. Bij deze investering zal een plan van aanpak van de bètatechnische opleidingen worden gevraagd om het studiesucces te verhogen, de opleidingscapaciteit maximaal te benutten en de aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren.
Meer vaste bekostiging
Bij universiteiten wordt er in totaal €324 miljoen van variabel naar vaste bekostiging verschoven. De balans tussen variabel en vast wordt dan 60% variabel en 40% vast. Dit was 72%-28%. Bij hogescholen gaat het om een verschuiving van €272 miljoen. Hiermee komt de balans op 80%-20%, dit was 87% 13%.
Balans tussen competitie en samenwerking bij onderzoek
Ook op het gebied van financiering van wetenschappelijk onderzoek volgt het kabinet het advies van de commissie. Door een verschuiving van geld van onderzoeksfinancier NWO naar universiteiten wordt de balans hersteld tussen competitie en samenwerking. De energie en tijd die onderzoekers nu moeten steken in het aanvragen en beoordelen van onderzoeksvoorstellen kan dan worden gestoken in het onderzoek zelf. Door de middelen niet via NWO te verdelen maar direct aan de universiteiten toe te kennen, neemt ook de matchingsdruk bij universiteiten af en ontstaat meer vrije financiële ruimte. Per 2020 wordt er €60 miljoen overgeheveld. De universiteiten werken samen met NWO en de KNAW aan een voorstel om dit op termijn op te laten lopen tot een overheveling van €100 miljoen.
Inzicht in kosten
Minister Van Engelshoven wil een onafhankelijk onderzoek instellen naar de verhouding tussen kosten en kwaliteit van hoger onderwijs en onderzoek. Beter inzicht in de kosten is nodig voor een transparanter bekostigingssysteem dat beter aansluit bij de werkelijke kosten van onderwijs en onderzoek. In dit onderzoek zal ook worden gekeken of het totale budget voor hoger onderwijs en onderzoek toereikend is in relatie tot de veronderstelde kwaliteit en doelmatigheid.