Toespraak van minister-president Rutte bij het 60-jarig jubileum van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren
Toespraak van minister-president Mark Rutte bij het 60-jarig jubileum van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, op 12 april 2019 in Hotel Des Indes in Den Haag.
De veranderende tango: over het belang van een vrije pers en de relatie met de politiek
Dames en heren,
Allereerst: van harte gefeliciteerd met uw zestigste verjaardag. Een heus ‘genootschap’ is sowieso al heel chique, maar een genootschap van 60 jaar oud is natuurlijk wel heel eerbiedwaardig, zeker in Des Indes. Dat is traditie gestapeld op deftigheid overgoten met grandeur.
En reden voor een feest. Al kan ik er niet omheen: het is ook een feest waar een grauwsluier overheen ligt, door het overlijden van Max van Weezel. Een man die het grootste deel van uw bestaan, ruim veertig jaar, een fenomeen was in de parlementaire journalistiek. We wisten natuurlijk dat Max ernstig ziek was en toch schrik als je het trieste bericht krijgt dat hij is overleden. Max was een journalistiek icoon, een vakman en een voorbeeld voor velen.
Altijd scherp in zijn vragen en analyses, maar nooit onder de gordel. Zeer goed ingevoerd, zonder daarmee te koketteren. En bovenal een meesterinterviewer met gevoel voor de goede sfeer. Ik weet nog heel goed, toen ik in Den Haag begon, hoe ik naar hem opkeek. Hij werkte al bij Vrij Nederland toen ik naar de lagere school ging. Maar door de jaren heen hebben we een wederzijdse band van respect en persoonlijke waardering opgebouwd. Ook in die laatste periode heb ik hem nog een paar keer gesproken en ik koester de herinneringen aan die momenten. Maar ik denk dat ik in dit gezelschap niet de enige ben met mooie herinneringen aan Max. De Nederlandse journalistiek is gisteren armer geworden.
Dames en heren, ik ben uiteraard vereerd hier vandaag het woord te mogen voeren, dank daarvoor. Maar u zadelt mij wel meteen met een klein probleem op. Aan de ene kant wil ik hier niet met meel in de mond praten en dat verwacht u hopelijk ook niet van mij. Tegelijkertijd past het mij als acterend minister-president niet allerlei oordelen te hebben over uw werk en dat van uw redacties. De journalistiek is nu eenmaal de luis in de pels van de politiek. Dat is precies de reden waarom ik direct na mijn aantreden in 2010 de wekelijkse persconferentie na de ministerraad heb verplaatst van het ministerie van Algemene Zaken naar Nieuwspoort. De premier dient te gast te zijn bij de pers, en niet andersom. Dat hoort zo. Het wordt dus een beetje een oefening in op eieren lopen vanavond. Maar dat is eigenlijk altijd het geval in mijn baan, want het is zoals de Belgische politicus Herman de Croo ooit zei: ‘Met een krant kun je zowel een minister als een vlieg doodslaan.’
Laat ik daarom veilig beginnen, bij vroeger. En dat mag ook, want bij dit soort jubilea kijk je natuurlijk bijna automatisch even achterom. Het blijft verbazingwekkend hoe snel en ingrijpend de wereld is veranderd. Zeker ook de verhouding tussen uw beroepsgroep en de mijne. Legendarisch is bijvoorbeeld dat verhaal over Beel, die in Jakarta’, toen nog Batavia, onder aan de vliegtuigtrap opgewacht werd door een groep journalisten en vervolgens deze belangwekkende vraag kreeg: ‘Hebt u een goede reis gehad excellentie?’ Dat waren nog eens tijden!
In 1959 was de krant, ook letterlijk, nog een mijnheer. We kunnen het ons nauwelijks nog voorstellen, maar toen dit genootschap werd opgericht, was de fractievoorzitter van de Antirevolutionaire Partij in de Tweede Kamer tegelijkertijd hoofdredacteur van Trouw. Een combinatie van functies die vandaag de dag ondenkbaar is. Een paar honderdduizend mensen hadden een tv in de huiskamer en op de dagen dat er uitzendingen waren op die ene beschikbare zender duurden die maar liefst 2 uur…
Het waren ook de jaren waarin de legendarische parlementair verslaggever Henri Faas van de Volkskrant – de enig echte ‘Wandelganger’ – door premier Drees voor straf werd geboycot omdat hij voortijdig gepubliceerd zou hebben uit de Prinsjesdagstukken. Later bleek het niet om een lek te gaan, maar om een staaltje slimme deductie en topjournalistiek. Maar dat kon toen dus nog, als premier een journalist simpelweg buitensluiten. Het waren echt andere tijden. Stelt u zich eens voor: Drees die geïnterviewd wordt door Rutger of Jaïr. Den Uyl als kandidaat bij de slimste mens – die hij zonder twijfel was. Of Ruud Lubbers of Dries van Agt die genoegen moeten nemen met 140 tekens om iets te zeggen.
Kortom, het medialandschap en de medialogica zoals we dat zijn gaan noemen, zijn in die zestig jaar totaal veranderd. Eerst door de ontzuiling, waarmee ook de vanzelfsprekendheid van het gezag verdween. Later door de internet en social media-revolutie, waar we feitelijk nog middenin zitten. Maar dat weet u allemaal beter dan ik. Hoe ontvangers zenders zijn geworden en andersom. Hoe de aantallen media – print, beeld en geluid, online – nog altijd groeien en meer met elkaar verweven raken. Hoe tegelijkertijd de oplages en het aantal zelfstandige titels onder druk staan, omdat betalen voor nieuws steeds minder vanzelfsprekend is geworden. Hoe het risico dreigt dat we als nieuwsconsumenten allemaal rondjes gaan draaien in onze eigen nieuwsbubble. En hoe de traditionele kranten en actualiteitenrubrieken steeds meer de duiders van het nieuws zijn geworden, omdat het harde nieuws 24/7 op andere manieren tot ons komt. Dat heeft uw werk enorm veranderd. Maar het heeft ook mijn werk veranderd, al was het alleen maar omdat ik minister-president van dienst steeds vaker direct wordt aangesproken op alles wat er in de politiek beweegt. Ik ben officieel minister van Algemene Zaken, maar voel me vaak minister van alle zaken. En dat heeft alles te maken met informatiesamenleving en medialogica van nu.
De grote paradox van onze tijd is dat het in de overload aan informatie, aan meningen en meninkjes, steeds moeilijker wordt om feiten en fictie uit elkaar te houden. Dat is iets waar zowel journalisten als politici zich zorgen over moeten maken. Want het nepnieuws en de internettrollen zijn echt onder ons en dat is niet iets om licht over te denken. Als een feit ook maar een mening wordt, zijn het publieke debat en de democratische rechtsstaat het eerste slachtoffer. Vandaar bijvoorbeeld die overheidscampagne over fake nieuws, omdat het zo verschrikkelijk belangrijk is dat mensen, zeker rond verkiezingen, kritisch blijven kijken naar de bronnen van het nieuws. Een ander groot gevaar is dat het steeds salonfähiger wordt om de serieuze media de schuld te geven van van alles en nog wat. Ook in ons land. Dat is onterecht en we moeten ons daartegen teweer blijven stellen. En met ‘we’ bedoel ik u en ik. We delen die verantwoordelijkheid voor de bescherming en cultivering van de democratische cultuur en de vrijheid van meningsuiting in ons land. Ieder vanuit onze eigen rol natuurlijk.
Natuurlijk, met kritiek moeten we allemaal kunnen omgaan en de vrijheid van meningsuiting stopt niet bij opvattingen over de pers. In die zin is incasseringsvermogen voor journalisten net zo’n goede eigenschap als voor politici. Ook de pers is zelf onderdeel van het maatschappelijk debat en daar is niks mee. Maar het hellende vlak dat tot zelfcensuur leidt of nog erger, moeten we niet op. Want daarmee leggen we de bijl aan de wortel van wat de pers is en moet zijn voor onze samenleving: een bron van informatie, verzamelpunt van meningen en controleur van de macht.
Dat hellende vlak naar zelfcensuur is subtiel en impliciet. Maar soms is de dreiging ook heel expliciet en direct. Zes op de tien journalisten wordt weleens bedreigd met geweld en bij drie op de tien gebeurt dat zelfs regelmatig, dus wekelijks of maandelijks. Dat kan niet en dat mag niet. Daarom is het goed dat het OM vanaf deze maand een verdubbelde strafeis hanteert voor bedreigingen en geweld tegen journalisten, zoals we dat ook doen voor hulpverleners. En daarom is het ook goed dat er nu een speciale site is om incidenten te melden, zodat hier nog beter prioriteit aan kan worden gegeven. Uw Genootschap speelt hierin een belangrijke rol en dat verdient een groot compliment.
Als ik naar mezelf kijk, dan zijn er van die momenten dat het erop aankomt, zoals na die aanslag op Charlie Hebdo, in januari 2015. Al word ik honderd, ik vergeet nooit meer die stille tocht door Amsterdam en die ongelooflijke boosheid en kracht van al die duizenden mensen op de Dam. ‘Handen af van onze vrijheid’, zei ik daar toen. En dat blijft voor mij de kern, want in een goed functionerende democratie moet iedereen binnen de grenzen van de wet alles kunnen zeggen en moeten journalisten in alle vrijheid hun werk kunnen doen. Dat is essentieel. Vandaar ook dat ik namens Nederland nu steeds zo kritisch ben op wat er in landen als Polen en Hongarije gebeurt, waar de vrijheid van meningsuiting en de vrije pers onder druk zijn komen staan. Daarop is vanuit de andere lidstaten maar één antwoord mogelijk: kan niet en mag niet.
Maar laat ons vooral ook naar onszelf blijven kijken. Want de vrijheid van meningsuiting en een vrije pers zijn nooit een rustig bezit. Nog niet zo lang geleden publiceerde Herman Tjeenk Willink een klein maar behartenswaardig boekje waarin hij zijn grote zorgen uitspreekt over de gevaren die onze democratische rechtsorde bedreigen. Groter denken, kleiner doen is de titel – u kent het vast. Het is een boekje vol met ongemakkelijke vragen. Over de politiek en aan politici, maar ook over en aan de pers. Wie draagt bijvoorbeeld in al het social media geweld nog de vaak ongemakkelijke feiten aan? En wie durft nog hardop te zeggen dat sommige opvattingen in datzelfde social media geweld misschien iets minder gefundeerd zijn dan anderen en dus ook iets minder gewicht in de schaal leggen?
Tjeenk Willink formuleert die belangrijke rol van de onafhankelijke journalistiek met een paar rake zinnen, en ik citeer:
‘Haar vermogen informatie te wegen, verbanden bloot te leggen en aandacht te schenken aan de ontwikkelingen achter de incidenten. Haar opdracht, met feiten onderbouwd, gezagsdragers tegen te spreken en de andere werkelijkheid een kans te geven. Haar doel burgers in staat te stellen zelf een eigen oordeel te vormen.’
Einde citaat; het ideale plaatje natuurlijk.
Maar laat ik me ook een enkele kritische opmerking veroorloven, want ik ben hier vandaag niet om een wit voetje bij u te halen. In alle eerlijkheid: ook ik kan me soms opwinden over de hyperigheid en hijgerigheid van het nieuws. Na al die jaren kan ik me nog steeds verbazen over hoe het rellerige, het persoonlijke drama het nieuws kan domineren. Al in de jaren ’70 was er een naamloze journalist die het altijd zo scheen te zeggen: ‘We willen mooi nieuws, het liefst zien wij die mensen met hun broek op hun enkels.' Of het citaat klopt, weet ik niet honderd procent zeker, maar sommige verhalen zijn te ook te goed om kapot te checken. En er zit hoe dan ook een kern van waarheid in, want het gesprek van de dag gaat vaker over het incident dan over de inhoud.
Ik zeg daar achteraan: ook ik, ook wij politici gaan bepaald niet vrijuit. Eerlijk is eerlijk. Uw waan van de dag is ook de onze. Ook politici hechten belang aan een krantenkop, een één-nul-ééntje, een trending tweet of een opening van het journaal. De meeste Kamervragen, zeker de mondelinge tijdens het dinsdagse vragenuur, hebben tegenwoordig een nieuwsbericht als aanleiding. Die wederzijdse afhankelijkheid is er eigenlijk altijd geweest, ook al lagen de verhoudingen vroeger totaal anders. De onvergetelijke Kees Lunshof noemde de relatie tussen politiek en parlementaire journalistiek ooit ‘samen tangoën onder kaasstolp’. En inderdaad, het is een relatie van afstoten en aantrekken, van spanning en ontspanning. Een relatie waarin de een de ander uiteindelijk altijd nodig heeft en daar ook gebruik van maakt. En ik zou bijna zeggen: zo hoort het spel ook gespeeld te worden.
Nu hoort u mij met enige regelmaat beweren dat ik over onderwerp A of B maar beter even niets zeg, omdat het niet helpt in het proces. Oud-minister Piet-Hein Donner citeerde in 2011 in een speech Bismarcks bekende uitspraak dat wetten als worstjes zijn en je maar beter niet kunt zien hoe ze gemaakt worden. Dat kwam hem toen op veel kritiek te staan, omdat hij er ook de conclusie aan verbond dat de Wet openbaarheid van bestuur flink aan banden gelegd zou moeten worden. Die conclusie deel ik zeker niet, maar het is wel waar dat in sommige gevallen onvermijdelijk een vorm van vertrouwelijkheid nodig is om tot een resultaat te komen.
De formatie van het tweede kabinet-Den Uyl, dat er nooit kwam, is in dat opzicht natuurlijk legendarisch. Daar zat de pers bijna aan tafel en kon elke Nederlander alle schermutselingen van dag tot dag volgen. Dat Dagboek van een onderhandelaar van Ed van Thijn is nog steeds zowel onthutsend als om van te smullen. Zoveel openheid dat je het bijna niet gelooft. Dat heeft zonder enige twijfel in hoge mate bijgedragen aan de totstandkoming van het eerste kabinet-Van Agt.
Maar ik denk zelf bijvoorbeeld ook aan de migratiedeal met Turkije. Aan het sociaal-akkoord uit 2013. Of recent nog: aan de aankoop van aandelen Air France-KLM. Het zijn allemaal onderwerpen waar teveel openheid vooraf - en soms ook achteraf – het resultaat in de weg staat. Dat is iedere keer opnieuw een afweging. En ik begrijp dat dat vanuit uw perspectief irritant is en dat u er alles aan doet om een vinger achter de deur te krijgen. Maar ik vraag – mede namens de collega’s – ook begrip voor het feit dat we af en toe gaan tegenhangen en terugduwen. Dat hoort allemaal bij die gezamenlijke tango.
Hoe paradoxaal het ook klinkt: een pluriforme en transparante democratie kan niet zonder vertrouwelijkheid op sommige momenten. Je moet in een politiek systeem met coalities nu eenmaal onderhandelen en compromissen sluiten. Dat moet zelfs steeds vaker. En ja, daar moet je verantwoording over afleggen, maar dat kan niet altijd tijdens het proces, want dan gaat iedereen stikken in zijn eigen gelijk en dan gaat het kapot. Kijk maar naar dat tweede kabinet-Den Uyl dat er nooit kwam. Het alternatief is schijntransparantie voor de bühne en daar zit ook niemand op te wachten.
Waar we ons als kabinet wel steeds meer van bewust zijn, is dat het belangrijk is niet altijd in absolute termen en met doelredeneringen naar buiten te treden. We praten als politici het liefst in eindplaatjes en duidelijke meningen, zonder een spoor van onzekerheid. Dat is in zekere zin het makkelijkst, want we leven nu eenmaal in een tijd van snelle oordelen, waarin elk zweem van twijfel hard en direct wordt afgestraft. Een tijd waarin van mening veranderen al snel als verlies of zwakte wordt gezien. Of zelfs als onbetrouwbaarheid. De grote tegellichter himself, Henk Hofland, zei daar ooit dit over: 'Mijn enige mening die misschien een beetje dwars is, luidt dat een mens in de loop van zijn leven een niet nader bepaald aantal malen van overtuiging of inzicht moet kunnen veranderen, zonder daarover te worden lastig gevallen door anderen, die zogenaamd stevig in hun schoenen staan.' Ik ben het daarmee eens en ik spreek uit eigen ervaring: er moet altijd ruimte zijn voor voortschrijdend inzicht. Daarom zult u mij ook nooit zien vasthouden aan een onhaalbaar plan.
De realiteit is dat politiek gaat over verdeling van schaarste en dat betekent dat je altijd keuzes moet maken, dat je altijd verschillende belangen tegen elkaar moet afwegen en dat er altijd dilemma’s zijn. Dat is nooit alleen maar ja of nee, zwart of wit. En waar we het in de Trêveszaal nu dus met elkaar over hebben, is hoe we u en de rest van Nederland meer en eerder mee kunnen nemen in al die afwegingen en dilemma’s. Ik wil dat rotwoord ‘kloof’ vandaag graag vermijden, maar begrip begint wel bij inzicht, bij duidelijkheid. En ik steek de hand in eigen boezem. We moeten het veel vaker aandurven om wel te laten zien wat er allemaal in die worstjes zit. Inclusief de politieke worsteling die daar vaak bij hoort.
Om maar één concreet voorbeeld te noemen: het klimaatakkoord en het klimaatdebat. Als we niet oppassen, versmalt de discussie daarover voor altijd tot voor of tegen, met onheilszwangere berichtgeving over onbetaalbare maatregelen aan de ene kant en apocalyptische beelden over het einde van de wereld aan de andere kant. Ik vind echt dat het aan ons als kabinet is om duidelijk te maken dat de waarheid in het midden ligt. Zonder weg te lopen voor impopulaire boodschappen - want die horen er zeker bij. Maar ook door realisme in de discussie te brengen en nuance. Door al in een vroeg stadium de alternatieven en keuzes te laten zien. En door – u hebt het gezien – plannen ook aan te passen als dat nodig is. Dat is in het stormachtige media- en social media landschap van nu kwetsbaar, maar juist daarom moeten we het vaker doen. Ik leg dat voornemen hier vandaag maar open en bloot op tafel, in de hoop dat iets ervan de komende jaren doorsijpelt in uw kranten en programma’s. Want is bij alle verschillende belangen tussen uw en mijn beroepsgroep niet juist de genuanceerde afweging en de professionele twijfel een gedeeld belang, omdat het ons allebei sterker en overtuigender maakt?
En om uw eerste kritische vraag maar meteen voor te zijn: dit staat niet in schril contrast met wat ik net zei over de vertrouwelijkheid die soms nodig is. Het gaat erom dat we heel goed uitleggen waarom we die aandelen Air France-KLM hebben gekocht en waarom het moest gaan zoals het is gegaan. Ook dat is een dilemma waar je helder over kunt zijn.
Dames en heren,
Zestig jaar terugkijken is makkelijk. Zestig jaar vooruitkijken eigenlijk onmogelijk. Niemand van ons heeft een glazen bol. Maar deze voorspelling durf ik wel aan: net zoals het medialandschap 1959 van een andere planeet is, zal het medialandschap van 2079 dat ook weer zijn. Het ligt misschien ook voor de hand dat de gedrukte krant en de tv in hun huidige vorm over zestig jaar niet meer bestaan. Maar verder? Ik durf het niet te zeggen, want de werkelijkheid zal onze stoutste dromen ongetwijfeld overtreffen.
Toch blijven sommige dingen hopelijk ook zoals ze zijn. Zoals een van uw bijna ex-leden, Peter Vandermeersch, het ooit zei: ‘We zijn niet op de wereld om wit papier zwart te maken, we zijn op de wereld om aan journalistiek te doen.’ Dat kan dus op allerlei manieren en in allerlei vormen. Maar aan de essentiële democratische rol van kritische, eigenzinnige en onafhankelijke journalistiek verandert dat niets. Die blijft. Dus ook voor het zestigjarige Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren is de pensioenleeftijd nog niet in zicht. Ik wens u, als collectief en als afzonderlijke media, graag nog vele jaren en een heel succesvolle toekomst toe.
Dank u wel.