Tweede Ronny Naftaniellezing door minister Hoekstra
Minister Hoekstra verzorgde op 13 november 2018, op uitnodiging van het Joods Humanitair Fonds, de tweede Ronny Naftaniellezing over medemenselijkheid, over het belang van omzien naar elkaar en je inzetten voor de samenleving.
Dames en heren,
De 97-jarige Rose Mallinger bruiste van de energie en levenslust - opvallend voor iemand van bijna een eeuw oud. Zij was een trouw bezoeker van de synagoge in haar buurt. Rose miste nooit een dienst.
Ook niet op zaterdag 27 oktober 2018. Op die dag werd Rose Mallinger vermoord bij een schietpartij in de Tree of Life synagoge in Pittsburgh. Samen met tien anderen, op de sabbat bijeengekomen om te bidden. Een antisemitische daad, op een plek van verstilling en bezinning, waar mensen zich veilig voelen.
De schietpartij in Pittsburgh is een terreurdaad die ons allemaal raakt, maar die het diepst snijdt door de ziel van de Joodse gemeenschap. De schietpartij toont aan dat antisemitisme helaas ook de realiteit van vandaag is. We konden dit weekend nog in de krant lezen hoe online en offline antisemitisme ook in Nederland toeneemt. Tachtig jaar na de Kristallnacht laat het zien dat we gezamenlijk tegen dit gif in de samenleving moeten blijven strijden.
Ronny Naftaniel, voor u is de strijd tegen antisemitisme een leidmotief in uw leven. U sprak ooit van ‘het aloude antisemitisme in de samenleving, dat zich steeds aan nieuwe dingen vastklampt.’
Dames en heren, ik herinner mij hoe ik als kind de heer Naftaniel op televisie zag deelnemen aan het publieke debat. Het vuur waarmee hij al decennialang strijdt voor het Joodse volk, komt voort uit de verschrikkingen van het verleden. Uit de jaren ’40-’45, die de levens van zovelen van ons, op zoveel verschillende manieren bepaald hebben.
Dat geldt in zekere zin ook voor mijzelf. Zoals het verleden ons altijd beïnvloedt, heeft ook het oorlogsverleden van mijn familie mij beïnvloed. Niet als trauma, maar wel, mag je vermoedelijk zeggen, als inspiratiebron.
Mijn grootouders van moeders kant brachten een groot deel van de oorlog door in gevangenschap, in een Japans kamp in Nederlands-Indië. En twee broers van mijn grootvader waren in Amsterdam actief in het verzet. De een is gefusilleerd en ligt op de erebegraafplaats in Bloemendaal. De ander kwam om in Neuengamme.
Vanavond wil ik kort stilstaan bij het verhaal van mijn grootouders Hoekstra, de ouders van mijn vader. Zij hadden tijdens de oorlog Joodse onderduikers in huis. Dat was geen besluit dat zij op een dappere dag namen. Het ging terloops, en ik denk dat je moet zeggen: met aarzeling. Er werden hen daden van medemenselijkheid gevraagd, steeds iets groter, die zij niet wilden weigeren.
Mijn grootvader was docent Klassieke talen. Op een ochtend verscheen een van zijn leerlingen niet in de klas. De toegang tot de school was hem verboden. Omdat hij Joods was. Om wie hij was. Mijn grootvader begon hem na verloop van tijd thuis les te geven. Een kleine stap, want hij vond de jongen aardig, en het ging om niet meer dan af en toe een les.
Al snel kwam de vraag of mijn grootouders deze jongen een tijdje in huis konden nemen. Een iets grotere stap: mijn grootvader kende de jongen, en het was maar tijdelijk. Maar toch was dat wat anders dan lesgeven. En niet langer zonder risico! Toen de leerling van mijn grootvader na een paar weken naar een ander adres vertrok, duurde het niet lang of er werd opnieuw een beroep op mijn grootouders gedaan. Een Joods echtpaar betrok de zolderkamer van hun rijtjeshuis in Alkmaar. Dat was een fundamentele stap: het waren mensen die zij niet kenden, aan wie zij niets verplicht waren, en voor onbepaalde tijd.
Natuurlijk waren ze bezorgd. Om de onderduikers, om hun eigen welzijn en ongetwijfeld vooral dat van hun dochtertje, mijn tante. De vrees was vooral, vertelde mijn oma mij ooit, dat zij het zou verklappen. Probeer een peuter of een kleuter maar eens een geheim te laten bewaren.
Dames en heren, één verhaal krijg ik niet meer uit mijn hoofd.
Op een dag dronken mijn grootouders koffie bij de buren. De vraag die je je in die jaren altijd over anderen stelde, maar nooit hardop, was: aan welke kant staan jullie? Mijn grootouders wisten dat niet van de buren. Tijdens het gesprek klonk het geluid van een kraan die werd opengedraaid – in het huis van mijn grootouders, terwijl zij overduidelijk niet thuis waren. Het gesprek stokte. De stilte was kort en er werd snel doorgepraat.
Die nacht konden mijn grootouders de slaap niet vatten, stel ik mij zo voor. Maar er stonden geen Duitsers voor de deur. En de dagen en weken daarop ook niet. Nooit spraken de buren over de opengedraaide kraan.
Dames en heren, ik heb de geschiedenis van mijn grootouders altijd met bewondering tot me genomen. Want een beetje medemenselijkheid is makkelijk als het goed gaat, als je geld genoeg hebt en als je geen risico loopt. Het wordt een stuk moeilijker als je pech hebt in het leven. Als je weinig geld hebt, of als je grote risico’s loopt.
Wat betekenen de daden van medemenselijkheid van toen, nu voor ons? Het zijn natuurlijk geen vergelijkbare grootheden. Op het moment dat u en ik een euro in de collectebus stoppen of boodschappen doen voor een bejaarde buurvrouw, staat dat mijlenver af van kwesties over leven en dood.
Maar toch stelt het leven ons elke dag opnieuw de vraag: medemenselijkheid, hoe doe je dat vandaag, in het welvarende Nederland van de 21ste eeuw? Daar wil ik het vanavond op deze bijzondere plek, met de Portugese synagoge als decor, over hebben. Over de lessen die we trekken uit de oorlog. Over het belang van omzien naar elkaar en je inzetten voor de samenleving. En over wat daarvoor nodig is.
Dames en heren, ik ben hier vanavond op uitnodiging van het Joods Humanitair Fonds. Een Fonds dat werd opgericht om een rol te spelen bij de verdeling van de restitutie van Joodse oorlogstegoeden, na afspraken met de Nederlandse regering, en na onderhandelingen waarin ook de heer Naftaniel een belangrijke rol heeft gespeeld. Net als een van mijn voorgangers, oud-minister van Financiën Gerrit Zalm. Hun inspanningen om deze bittere episode in de naoorlogse geschiedenis, waarin de Nederlandse overheid veel te laat en verre van fraai heeft gehandeld, uiteindelijk tot een rechtvaardig einde te brengen, verdienen alle lof.
Het Joods Humanitair Fonds heeft zich bij de verdeling van de gelden laten inspireren door het Hebreeuwse begrip tzedakah, het Joodse gebod om te geven aan behoeftigen. Een mooi woord, dat stamt van het Hebreeuwse woord tsedek dat rechtvaardigheid betekent. Liefdadigheid en filantropie zijn onlosmakelijk verbonden met de Joodse religie, zoals ook in het christendom en de Islam naastenliefde en het geven van aalmoezen belangrijk zijn. Het bewijst voor mij dat medemenselijkheid – in de juiste omstandigheden – een van de grondtonen van de mensheid kan zijn.
Wat zijn dan die juiste omstandigheden? Dat begint in mijn optiek bij de staat en de rechtsstaat. Vaak is de rechtsstaat het onmisbare fundament om medemenselijkheid te laten gedijen - door veiligheid en bescherming te bieden.
Natuurlijk, zelfs te midden van verschrikkingen kan medemenselijkheid ontstaan. De vele verhalen uit de oorlog bewijzen het. Op plekken waar de rechtsstaat afwezig is, zijn uitingen van broederschap kleine lichtpuntjes van hoop. Maar uiteindelijk wordt medemenselijkheid te midden van tirannie al snel in de knop gebroken.
En die observatie is het begin van een antwoord op de belangrijkste vraag die de oorlog ons stelt: hoe zorgen we dat het nooit meer gebeurt? In het naoorlogse Duitsland weerklonk ‘nie wieder krieg’ en ook ‘nie wieder Deutschland’. En die kreet hoorde ik ook zelf af en toe in Berlijn, toen ik daar een aantal jaar geleden woonde. Ik vind die conclusie van drie woorden eerlijk gezegd te beperkt. Natuurlijk: wij willen nooit meer de verschrikkingen van toen, wij willen nooit meer onderdrukking, nooit meer genocide en nooit meer verwoesting. Maar juist in het streven oorlog te voorkomen, mogen wij nooit marchanderen met onze rechtstatelijke en democratische waarden. De echte les is daarom voor mij niet ‘nooit meer oorlog’. De les is: ‘nooit meer appeasement’.
Het betekent dat we in het hier en nu niet kunnen vertrouwen op de comfortabele gedachte dat dit nooit meer zal gebeuren. Aan het begin van 1939 dacht ook bijna niemand dat we op het punt stonden de afgrond in te rijden. We zijn het dus aan onszelf en onze kinderen verplicht om met realisme naar de wereld te kijken, zeker ook in 2018.
En die wereld, zoals wij die kennen, is aan het veranderen. Bondgenoten die vanzelfsprekend waren, zijn dat niet altijd meer. Machtsverhoudingen die wij als een gegeven zagen, verschuiven sneller dan we denken. Klassieke machtspolitiek is terug van nooit echt weggeweest. En we zien hoe de Europese Unie ermee worstelt. Een Unie die gaat over economische belangen, over gemeenschappelijke waarden, maar die niet of nauwelijks thuis is in de geopolitiek. En die daar ook de uitrusting niet voor heeft, politiek noch militair. En toch ontkomen de Europese lidstaten er niet aan om juist die geopolitieke opgave gezamenlijk te beantwoorden.
Maar de noodzaak om realistisch naar de wereld te kijken, verplicht ons in de eerste plaats op nationaal niveau. De hoofdtaak van de staat is het bieden van veiligheid en bescherming. Daar hoort voortdurende aandacht bij voor het op peil houden van onze democratie en onze rechtsstaat. Van justitie en politie. Maar juist ook van Defensie. Want laten we eerlijk zijn: het vredesdividend is in Nederland en elders in Europa lang en breed opgesoupeerd.
Dames en heren, ik kom bij onze samenleving. Stel dat je twee lootjes mag trekken. Het eerste lootje bepaalt dat je in de 21e eeuw geboren wordt. Het tweede lootje dat je trekt is de locatie: Nederland. Dan heb je enorm geluk gehad. Wij leven in een ontzettend mooi en uitzonderlijk welvarend land, waar we ook nog eens goed voor elkaar zorgen. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat we er de afgelopen 25 jaar alleen maar gelukkiger, gezonder en welvarender op zijn geworden.
In dat mooie land kennen we bovendien een rijke traditie van omkijken naar de ander en van klaarstaan voor elkaar. Dat gaat van de armenzorg vanuit de kerken tot de oprichting van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, en van vrijwilligerswerk en mantelzorg tot de goededoelenloterijen en Giro 555-acties.
Nederland is een land van gevers, een land van mantelzorgers en een land van vrijwilligers. Je zou zeggen, als je al dat goede nieuws hoort over de Nederlandse samenleving: als het ‘t paradijs niet is, dan zitten we er in ieder geval dicht in de buurt. En toch is er in ons land iets bijzonders aan de hand. Veel mensen maken zich zorgen over de samenleving. Over verruwing, over verharding, en vooral over toenemende tegenstellingen.
Het Sociaal-Cultureel Planbureau waarschuwde een paar jaar geleden al voor een tweedeling. Tussen mensen die vertrouwen hebben in de toekomst, in Europa, in technologie en in globalisering, en mensen die met wantrouwen kijken naar de snel veranderende wereld, en bang zijn te verliezen wat ze hebben. De fear of falling van de Amerikaanse middenklasse zie je in toenemende mate ook hier in Nederland. De vooruitgang van die groep is nog niet tot een halt gekomen, zoals in Amerika. Maar de angst dat je kinderen het niet beter krijgen dan jijzelf, die is er wel.
Juist die tweedeling is een van de grote uitdagingen voor de politiek. En dus ook voor mij. De opdracht is om de grote vraagstukken waar de samenleving voor staat, ook daadwerkelijk met z’n allen te kunnen meemaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat onderwijs, tot en met de universiteit, voor iedereen toegankelijk moet zijn, en moet blijven. Wat je ouders ook doen, of wat ze verdienen. Dat betekent dat die enorme klimaatuitdaging, die we móeten volbrengen, ook te dragen moet zijn voor mensen met een kleine portemonnee. En dat betekent dat ontwikkelingen op het gebied van technologie, van innovatie, van artificial intelligence, niet mogen resulteren in een samenleving van winnaars en verliezers.
Het is aan ons allemaal, aan hen die verantwoording nemen in de samenleving, maar in het bijzonder aan bestuurders en politici, om de problemen en vraagstukken niet alleen inhoudelijk op te lossen, maar de samenleving ook mee te nemen van waar we nu staan, naar waar we nog niet zijn geweest.
Dames en heren, via de geopolitiek en de samenleving naar de keukentafel. En naar de vraag: hoe kijk ik er persoonlijk tegenaan?
De Joodse filosoof Martin Buber betoogde dat de mens pas werkelijk mens wordt in relatie tot een ander – in de ontmoeting. Hij schreef over ‘de smalle bergkam waar Ik en Gij elkaar ontmoeten’. Dat ‘rijk van tussen’ zoals hij dat noemt, wijst voor toekomstige generaties een weg voorbij individualisme en collectivisme.
Ik geloof met Buber dat de Ik pas echt mens wordt in relatie tot de Ander. De afgelopen eeuwen is het gelukt om onze individuele vrijheden te bevechten op de overheid en op het collectief, en dat is een groot goed. Iedereen heeft in Nederland de vrijheid om te geloven wat hij wil, te zeggen wat hij vindt, te kiezen van wie hij houdt, en te zijn wie hij is. We moeten daar geen millimeter op afdoen. Het is van onschatbare waarde. Maar het is ook waar, dat we op een hyperindividualistisch punt in de geschiedenis zijn aangekomen. Dus de vervolgvraag is: hoe streven we, zonder iets af te doen aan individuele vrijheden, naar relaties en verbinding? Hoe kijken we voorbij het hier en nu? Of eigenlijk: hoe kijken we voorbij het ik en het eigen belang?
Dat is, laat ik eerlijk zijn, in de praktijk nog niet zo makkelijk. En als je met zo’n speech als deze bezig bent, komt ook onherroepelijk de vraag op: wat doe ik zelf eigenlijk? En kort daarna de conclusie: misschien wel te weinig. Datzelfde gevoel bekruipt me wel eens als mijn kinderen me bevragen, over onderwerpen groot en klein. Vanochtend nog over de Eerste Wereldoorlog, waar het op school over ging vanwege de herdenking: papa, dat kan nu toch niet meer? Of over het klimaat: doen we wel genoeg, zijn we niet te laat? En: papa, waarom hebben we geen zonnepanelen? Of over donaties: jij vindt dat toch een heel goed doel? Waarom geef je dan niet meer?
Zo stellen zij ons vragen en mijn vrouw en ik proberen hen natuurlijk ook kleine levenslessen te leren, met vallen en opstaan. Bijvoorbeeld door ze van jongs af aan te vragen: wat vind je er zelf van? Onafhankelijk in het leven staan en een ander oordeel dan de rest van de groep durven innemen is ongelofelijk lastig, maar wel heel waardevol. Natuurlijk zijn er regels, maar we proberen ze te leren om ook altijd zelf te blijven nadenken. Zelfs als anderen, in de klas, in de buurt, of op straat, er anders over denken.
Een tweede vraag is: wat zou een ander kind daar nu van vinden? Stel je eens voor dat dit bij jezelf gebeurde? Omzien naar een ander komt neer op een connectie maken, je verdiepen in de ander, die ander proberen te begrijpen.
En natuurlijk modderen mijn vrouw en vooral ikzelf vaak ook maar wat aan, in de drukte van het moderne gezinsleven. Dus vraag mijn kinderen over twintig jaar maar niet wat er nog beklijft. En toch zijn het kleine levenslessen, waarvan ik denk dat het belangrijk is dat we ze leren.
Dames en heren, een aantal jaar geleden ontmoette ik de Amerikaans-Israëlische Tal Ben-Shahar. Hij geeft les in geluk - het populairste vak dat ooit aan Harvard University is gegeven. Ben-Shahar noemt geluk ‘the ultimate currency’, de ultieme munteenheid. Dat is als minister van Financiën natuurlijk even slikken, maar het is geen onredelijke gedachte. Ben Shahar ziet het helpen van anderen als een van de essentiële elementen voor een gelukkig leven. Hij citeert de filosoof Ralph Waldo Emerson die zegt: ‘it is one of the most beautiful compensations of this life that no man can sincerely try to help another without helping himself.’
Van medemenselijkheid worden we dus allemaal beter. Het leidt tot geluk, tot dankbaarheid en tot wederkerigheid. Het verkleint verschillen en tegenstellingen. En het zorgt voor meer saamhorigheid in de maatschappij.
Dames en heren,
Mijn grootouders spraken niet vaak over de oorlog. Één gesprek met mijn grootmoeder is mij bijgebleven. Ik vroeg haar in 2008 nog een keer naar de onderduikers, maar zij was toen dementerende, en kon zich er weinig van herinneren. Toen ik het haar vertelde was ze even stil en zei daarna: ‘Dat hebben we dan misschien helemaal niet zo gek gedaan’.
Dames en heren, de keuzes van toen, zijn vandaag niet aan de orde. Maar ook in het hier en nu maken we keuzes. Hoe besteed je je tijd, aan wie, aan wat, en waarom? Wat doen we met de tijd die ons gegeven is? Soms kijken mensen naar de wereld en raken overweldigd, overtuigd dat zij geen rol van betekenis kunnen spelen. Maar als we allemaal dat ene kleine stapje zetten, zetten we er samen 17 miljoen. Of, anders gezegd, met die beroemde wijsheid uit de Tálmoed: wie één mens redt, redt de hele wereld.
Dank u wel.