Toespraak bij afscheid van Thom de Graaf als voorzitter Vereniging Hogescholen
Toespraak van minister Van Engelshoven bij het afscheid van Thom de Graaf als voorzitter van de Vereniging Hogescholen, op 26 september 2018, te Den Haag
[Let op: Het gesproken woord geldt!]
Geachte aanwezigen,
Dank voor de gelegenheid om hier te mogen spreken.
Het ligt natuurlijk wel een beetje voor de hand om als minister van Onderwijs de voorzitter van de vereniging Hogescholen uit te zwaaien. Zeker als dat ook nog een prominent partijgenoot is.
Maar in het geval van Thom beschouw ik het ook als een kans, want met zijn afscheid komt er ook een einde aan een wat – hoe zal ik het zeggen? - ongemakkelijke verhouding ten opzichte van elkaar.
Later meer daarover.
Beste Thom,
Wij gaan heel lang terug. Langer misschien nog wel dan jij je realiseert.
Want toen ik in 1984 in Nijmegen begon aan mijn studie beleids- en bestuurswetenschappen, was jij daar wetenschappelijk medewerker aan de rechtenfaculteit. En niet zo’n anonieme, die zich achter zijn bureau verschanste maar een ontzettend populaire. Het liep storm bij je colleges, want iedereen wilde bij die aantrekkelijke, jonge krullenbol in de werkgroep.
Het studentenleven bood voldoende ruimte om er activiteiten naast te doen. Ik werd lid van D66 en trad daar opnieuw in je voetsporen. Ik werd afdelingsvoorzitter, een rol die jij een paar jaar eerder had vervuld. Jij had het inmiddels hogerop gezocht, en zat in het landelijk bestuur.
Een patroon was ontstaan: overal waar ik kwam, was jij me een paar stappen voor geweest.
Toen ik beleidsmedewerker was bij de Tweede Kamerfractie, maakte jij je debuut als Kamerlid. Werd ik secretaris van de fractie, werd jij fractiesecretaris - wat echt een wezenlijk andere rol is.
Jij werd op je 32e afdelingshoofd bij BZK, ik werd op mijn 34e afdelingshoofd bij Verkeer en Waterstaat. Op die leeftijd was jij al plaatsvervangend directeur. Was ik wethouder, was jij burgemeester – van Nijmegen weliswaar, maar toch… Was ik – eindelijk – ook Tweede Kamerlid, was jij weer een stap verder: in de Eerste Kamer.
Ik kan nog wel even doorgaan zo. Onze loopbanen volgden al die tijd hetzelfde patroon. Krullenmeisje volgt krullenjongen.
Tot vorig jaar. Op 26 oktober, bij de installatie van dit kabinet. Toen wisselden de verhoudingen. Was ik minister van onderwijs en jij voorzitter van de Vereniging Hogescholen.
Jij had het natuurlijk allang eens meegemaakt, het ministerschap. Je was zelfs vice-premier geweest. Maar in onze onderlinge relatie was dit een novum – of misschien moet ik zeggen: ‘in onze bestuurlijke verhouding was dit het unicum’. En ik moet zeggen: het voelde soms wat ongemakkelijk.
We hebben de afgelopen weken in ieder geval laten zien dat partijgenoten het niet automatisch met elkaar eens zijn. Maar vooral naar vermogen invulling geven aan hun bestuurlijke verantwoordelijkheid.
Ik ben dan ook blij dat je vertrekt. Want zo keren we weer terug naar het vertrouwde patroon. Zoals het altijd geweest is. Jij een stapje voor mij uit – of een treetje boven me.
Want jij bent dadelijk de onderkoning van Nederland en ik gewoon een minister.
Dat brengt me bij de rol waarvan je nu afscheid neemt. Die van voorzitter van de Vereniging Hogescholen. Je hebt heel je bestuurlijke gewicht ingezet – en dat is veel. Met klinkend resultaat. Ik noem drie wapenfeiten:
1. Je begon bij de HBO Raad en neemt nu afscheid van de Vereniging Hogescholen. Dat was meer dan alleen een naamswijziging – het was een cultuurverandering die je hebt doorgevoerd.
2. Je begon met prestatieafspraken waarvan de inkt net droog was en je neemt afscheid met robuuste kwaliteitsafspraken, en
3. Waar bij jouw komst zeven jaar geleden het onderzoek nog een ondergeschoven kindje was, is het nu een volwassen loot aan de stam van het hbo.
De hogescholen zullen je missen, maar je gaat je bestuurlijke deskundigheid ervaring nu inzetten voor heel het land. Dus ook voor de hogescholen. Laat dat een schrale troost zijn.
Beste Thom,
Je bent me straks weer een stap voor en iets zegt me dat dit niet meer zal veranderen.
Daarom grijp ik nu mijn kans en wil ik nog één keer als minister een beroep op je doen - als minister van Cultuur ditmaal.
Want ik weet dat jij, net als ik, een groot liefhebber van cultuur bent. Als je als vice-voorzitter van de Raad van State die liefde tentoonspreidt, door naar voorstellingen of exposities te gaan, geef je daarmee een belangrijk signaal af.
Een stille boodschap, neutraal en zonder kleur, die toch grote impact kan hebben op de cultuursector.