Uitspraak Hof van Justitie van de Europese Unie en invoering van enkele spoedreparatiemaatregelen inzake de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft op 22 februari in twee zaken uitspraak gedaan over de verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) met de uit het EU-recht voortvloeiende vrijheid van vestiging. Het HvJ EU volgt hierbij het advies van de advocaat-generaal (A-G) van 25 oktober 2017. De spoedreparatiemaatregelen die het kabinet op die datum heeft aangekondigd zullen daarom naar verwachting in het tweede kwartaal van 2018 als wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Het kabinet is verheugd dat het HvJ EU een voor Nederland positieve uitspraak heeft gedaan in de zaak over de weigering van de aftrek van een valutaverlies. Het kabinet betreurt het echter dat in de zaak waarbij renteaftrek is geweigerd door toepassing van de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet op de vennootschapsbelasting 1969, het HvJ EU van oordeel is dat de Nederlandse regelgeving in strijd is met het EU-recht. Het is belangrijk om de op 25 oktober 2017 aangekondigde spoedreparatiemaatregelen te nemen omdat internationale bedrijven anders gemakkelijker belasting kunnen ontwijken ten koste van de Nederlandse schatkist.
De Eerste en de Tweede Kamer zijn op 25 oktober 2017 geïnformeerd over de inhoud van de conclusie van de A-G en het vorige kabinet heeft direct aangekondigd welke spoedreparatiemaatregelen zouden worden getroffen als het HvJ EU de voor Nederland negatieve conclusie in deze zaak zou volgen. In het wetsvoorstel zal worden geregeld dat de op 25 oktober 2017 aangekondigde spoedreparatiemaatregelen zullen ingaan met terugwerkende kracht tot en met woensdag 25 oktober 2017, 11.00 uur. De spoedreparatiemaatregelen voorkomen de meest acute budgettaire problemen en gaan over de waarschijnlijk meest kwetsbare elementen van de fiscale-eenheidsregeling.
Bij een fiscale eenheid wordt een groep vennootschapsbelastingplichtigen, bestaande uit een moedermaatschappij en een of meer dochtermaatschappijen, onder voorwaarden belast alsof er één belastingplichtige is. De werkzaamheden en het vermogen van een dochtermaatschappij worden toegerekend aan de moedermaatschappij. De moedermaatschappij doet vervolgens één (gezamenlijke) aangifte vennootschapsbelasting namens de fiscale eenheid. Om een fiscale eenheid te kunnen vormen is vereist dat de maatschappijen (lichamen) die daarvan deel willen uitmaken, feitelijk in Nederland zijn gevestigd of een vaste inrichting in Nederland hebben. Dat betekent dat in het buitenland gevestigde lichamen zonder vaste inrichting in Nederland geen deel kunnen uitmaken van een fiscale eenheid.
In de twee zaken waarover het HvJ EU op 22 februari 2018 oordeelde, ging het om een gemeenschappelijke kernvraag: kunnen belastingplichtigen, ondanks dat zij geen fiscale eenheid kunnen aangaan met hun buitenlandse dochters, wel in aanmerking komen voor de voordelen van afzonderlijke elementen van het fiscale-eenheidsregime alsof wel een fiscale eenheid met die buitenlandse dochters is aangegaan (de zogenoemde per-elementbenadering)?
De A-G van het HvJ EU concludeerde op 25 oktober 2017 dat deze per-elementbenadering inderdaad is toegestaan. Het HvJ EU volgt deze conclusie waardoor bij vele belastingplichtigen alsnog renteaftrek zal moeten worden toegestaan.