Eindevaluatie over de prejudiciёle procedure bij de Hoge Raad
De Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, die in 2012 in werking trad, functioneert goed. Er is geen aanleiding nader onderzoek te verrichten of de wet aan te passen. Dit blijkt uit een brief met de resultaten van de eindevaluatie die vandaag naar de Tweede Kamer is gestuurd. De wet maakt het mogelijk dat lagere rechters de Hoge Raad een rechtsvraag kunnen voorleggen over een belangrijke juridische kwestie. Dat kan niet alleen in een massaschadezaak, maar ook in een zaak waarvan het antwoord op de rechtsvraag van belang is voor talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken. Bijvoorbeeld over de uitleg van een nieuwe wet.
Beeld: ©Ministerie van Justitie en Veiligheid
De evaluatie van de wet bestaat uit twee delen. Eerst is onderzoek gedaan door het Montaigne Centrum voor Rechtspleging en Conflictoplossing van het Departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Deze grondige tussenevaluatie is in september 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de prejudiciële procedure in civiele zaken door de praktijk zeer nuttig en bruikbaar wordt geacht. Het tweede deel betreft de eindevaluatie in de vorm van een expertbijeenkomst die vorige maand werd gehouden. Vertegenwoordigers van de Hoge Raad, het parket bij de Hoge Raad, de advocatuur, de wetenschap en de feitenrechtspraak hebben hieraan deelgenomen.
Uit de gehouden expertbijeenkomst blijkt dat de prejudiciële procedure nog steeds voldoet aan de door de wetgever gestelde doelen, al blijft het kwantitatieve effect lastig te meten. De rechter stelt relevante rechtsvragen die in verschillende zaken spelen. De praktijk ervaart de procedure bij de Hoge Raad als snel en effectief. Het antwoord dat de Hoge Raad geeft, wordt door de rechtspraktijk nuttig geacht en kan leiden tot snellere behandeling van meerdere zaken. Daarmee biedt de prejudiciële procedure meerwaarde ten opzichte van de reguliere cassatieprocedure. Het is niet goed te voorspellen of er op een gegeven moment een te groot aantal vragen zal worden gesteld en of hierdoor de tijdige afdoening van reguliere cassatiezaken in het gedrang zouden kunnen komen. Dit hangt mede af van de vraag of en in hoeverre nieuwe wetgeving leidt tot nieuwe rechtsvragen die beantwoording behoeven door de Hoge Raad. Op dit moment is de toestroom nog niet te groot.