Toespraak Minister van Defensie bij de Ravensbrückherdenking
Toespraak bij de Ravensbrückherdenking door de Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert, op zondag 23 april 2017 te Amsterdam.
Dames en heren,
Van mei 1939 tot en met april 1945 telt Ravensbrück meer dan 150.000 gevangenen. Voornamelijk vrouwen. Vrouwen van alle kleuren, van alle standen, van alle nationaliteiten.
Ook Nederlandse vrouwen. Dappere vrouwen! Tijdens de Tweede Wereldoorlog nemen zij grote risico’s. Door het opvangen van onderduikers. Of in het verzet.
Eén van deze vrouwen is mijn overgrootmoeder. Johanna Maaike Nouwen-De Mooij. Geboren op 3 oktober 1882. In de jaren ’20 runt zij samen met mijn overgrootvader een melkzaak. Haar man overlijdt jong. Enkele jaren later gaat de zaak van de hand. Als alleenstaande moeder is het simpelweg niet vol te houden.
Om in het onderhoud van haar kinderen te kunnen voorzien, start zij een pension in hartje Amsterdam, op de Prins Hendrikkade, nummer 121. Tijdens de oorlog neemt ze onderduikers in huis. Omdat ze dit vanzelfsprekend vindt.
Ze wordt verraden, opgepakt en afgevoerd. Op 26 juli 1944 komt mijn overgrootmoeder aan in kamp Vught. Gevangene 01248. Ruim een maand later wordt ze op de trein gezet naar Ravensbrück. Samen met vele andere Nederlandse vrouwen.
Bij aankomst geven ze hun laatste bezittingen af. Brieven. Foto’s. Trouwringen. Sommigen worden kaalgeschoren. Om te sarren. Hun kleding wordt vervangen door een vale gestreepte jurk.
Ze slapen in een grauwe barak. Er is weinig licht. De bedden vies en vol luizen.
En iedere dag, om vijf uur ’s morgens, die sirene. In het duister treden zij aan voor een urenlang appèl. De kille wind vanaf het Schwedtmeer snijdt in hun gezicht.
Bewaaksters krijsen, snauwen en honen. ‘Grijze muizen’, zo worden ze betiteld door de gevangenen.
Dwangarbeid volgt. Twaalf uur per dag. Bijvoorbeeld bij het nabij gelegen Siemens, in een grijze fabriekshal. Lange uren met - steeds weer - diezelfde eentonige handelingen én constant die immense druk om het quotum te halen.
Dit alles zorgt ervoor dat veel vrouwen - al snel - volledig op zijn van de zenuwen en simpelweg niet meer verder kunnen. Het was één van de verschrikkelijke dingen, de gekte die zich van sommige vrouwen meester maakte.
Door de overbevolking in het kamp worden de rantsoenen steeds kariger. Een dun sneetje brood in de ochtend en een bordje koolraapsoep in de avond. ‘Zaagsel’ en ‘water met gras’…zo noemt Selma van de Perre dit smaakloze voedsel. Selma overleefde Ravensbrück en is vandaag in ons midden.
Onvoorstelbaar smerig is het er trouwens ook. Besmettelijke ziekten als tyfus en tuberculose grijpen om zich heen. In de winter van 1944/1945 eist de extreme kou veel slachtoffers. En steeds meer gevangenen worden steeds vaker op vreselijke wijze om het leven gebracht.
Het kamp kenmerkt zich door een gebrek aan kleur. Bij veel vrouwen die Ravensbrück overleefden, staat dit op het netvlies gebrand. Net zoals de gruwelijkheden die er hebben plaats gevonden.
En toch…
…toch bleven zij hopen en volhouden, bleven zij geloven dat het kwaad niet zou overwinnen, verzetten zij zich tegen de ontmenselijking.
Dit deden zij door om te zien naar elkaar. Door humor, inventiviteit en creativiteit.
Zo maakte Gisela Wieberdink - ook zij is hier aanwezig – liedjes. Liedjes die van mond tot mond werden doorgegeven, bijvoorbeeld op de wijs van 'Sterrenhemel van Hawaï’:
“Nooit zal ik vergeten die schitterende pracht
Van het Ravensbrücker zomertoilet
De mode brengt ons dit jaar een blauwgrijze streep
Bij voorkeur gekreukeld en geplet”
Hetty Voute trok een lintje uit haar hemd, knipte dat in acht stukken en draaide papillotten in haar haar.
Corrie ten Boom schreef in één van haar boeken over de verjaardag van Mieke, zij had tuberculose:
“Ze heeft hygiënische verzorging nodig, hier heeft zij niets. Wel liefde, we houden veel van haar. Nu is ze jarig en heeft men een ongelofelijke verjaardagstafel gemaakt. Gekleurd papier en een paar echte bloemen geven de versiering. Een soort taart - van koude aardappelen met brood, opgemaakt met biet en wat rode radijsjes. Het lijkt haast echt.”
Bij al deze bijzondere verhalen over hoop en warmte - in die ongekend kille omgeving - denk ik ook even terug aan mijn overgrootmoeder. Dat is onvermijdelijk.
En dan hoop ik - vanuit de grond van mijn hart - dat ook zij deze onderlinge liefde heeft ervaren.
Dat er ook naar haar is omgezien toen zij niet meer kon. Net zoals zij naar haar dierbaren bleef omzien.
In haar laatste brief vanuit kamp Vught - vlak voor haar gedwongen vertrek naar Ravensbrück - lijkt het alsof ze haar einde voelt naderen. “Het kan voor ons in deze tijd soms gauw gedaan zijn”, zo schrijft ze.
Ze geeft verschillende aanwijzingen over hoe haar spullen verdeeld moeten worden. Haar lijfgoed was voor ‘Jet’ en voor ‘Cor van Piet’. “Zij hebben het hardst kleren nodig”, zo stelde mijn overgrootmoeder.
“De sieraden die er nog zijn, verdeel die maar. De naaimachine is voor Jan of Piet. Zij hebben er immers geen. Verder kunnen jullie de boel het beste verkopen, maar zorg dat er geen familieportret op de markt komt te liggen”.
Ook vraagt ze haar kinderen of ze haar naar de Oosterbegraafplaats willen brengen. “Daar kan ik fijn stil rusten”. “En doe het niet te groots”, ook dat voegt ze er nog aan toe.
Die onbaatzuchtigheid trof mij en zo ook de berusting die zo nadrukkelijk uit haar woorden spreekt.
"Nee, kinderen”, zo zegt ze, ”ik zie niet op hetgeen ik niet had moeten doen. Ik denk alleen maar aan wat ik voor jullie ben geweest en heb gedaan. Ik hoop dat er nog eens een betere tijd aanbreekt. Dat jullie niet in die grote zorgen zitten zoals nu. En ook een behoorlijk bestaan hebben. Dat is mijn laatste wens voor jullie allemaal, van je liefhebbende moeder”.
Zij heeft die betere tijd niet mogen meemaken. Op 30 december 1944 is zij in Ravensbrück overleden. 72 jaar en 114 dagen geleden. Ze werd 62 jaar oud. Haar laatste wens, in stilte rusten op de Oosterbegraafplaats, ging niet in vervulling.
Ik heb mijn overgrootmoeder nooit gekend, maar wel het verdriet gezien. Het stille verdriet dat in zo veel families tot op de dag van vandaag aanwezig is.
Dames en heren,
Eind april 1945 eindigde de gitzwarte periode die Ravensbrück heet. Witgeschilderde bussen van het Rode Kruis vervoerden de vrouwen naar Zweden.
Selma van de Perre zei hierover:
“In Zweden aangekomen mochten we allemaal twee jurken en een mantel uitkiezen. Ik koos voor een vuurrode mantel, een helgroene jurk en salamander schoenen. Zoveel mogelijk kleur om al het grijze van het kamp te verdrijven!”
Haar woorden raakte mij.
Met de herwonnen vrijheid keerde ook de kleur weer terug in het leven van Selma, in het leven van al die vrouwen die Ravensbrück overleefden.
En zo vele jaren later, vinden we het allemaal zo gewoon:
Vrij om te zijn.
Vrij om te doen, te laten of te zeggen.
Vrij om kleur te bekennen.
Vanzelfsprekend is dit echter niet.
Ook vandaag worden grenzen overschreden waarvan je eigenlijk hoopt dat ze op een dag niet meer hoeven te worden bewaakt. Tegen beter weten in. Dat is wel duidelijk.
Want steeds weer...
…steeds weer worden we geconfronteerd met verschrikkelijke aanslagen, worden mensen vervolgd vanwege hun geloof of geaardheid, moeten anderen huis en haard verlaten omdat ze opstaan tegen dictatoriale regimes.
Pal staan voor de vrijheid die ons zo lief is! Dat is dan ook het devies.
Je niet laten leiden door angst, máár door een rotsvast geloof in de fundamentele rechten waarvoor we zo lang gestreden hebben én zullen blijven strijden! Die vrijheid heeft ons immers zo veel gebracht.
En die vrijheid is het meer dan waard om voor te blijven vechten…zodat we allemaal kunnen genieten van een ‘behoorlijk bestaan’, zoals mijn overgrootmoeder dat ook haar kinderen nog toewenste.
Dames en heren,
Laten we onze vrijheid recht doen!
Die vrijheid geeft ons kleur. Dank u.