Toespraak staatssecretaris Van Rijn (VWS) bij de Universiteit voor Humanistiek tijdens de Week tegen de eenzaamheid
Toespraak staatssecretaris Van Rijn (VWS) bij de Universiteit voor Humanistiek tijdens de Week tegen de eenzaamheid op 26 september 2016 te Utrecht.
Beeld: VWS
Goedemiddag allemaal,
Een maand geleden publiceerde NRC Handelsblad een serie van drie grote verhalen over het thema eenzaamheid. Een serie met drie afleveringen: eenzaamheid in de grote stad, eenzaamheid in een klein dorp – en een interview met wetenschappers over het thema.
Het is natuurlijk mooi dat het onderwerp zoveel aandacht van de media krijgt. Het is minder mooi dat het onderwerp aandacht moet krijgen. Maar ik deel de mening die hoogleraar sociologie Jenny Gierveld verwoordde in dat krantenartikel: er heerst nog steeds een groot taboe op eenzaamheid.
Daarom vind ik het heel goed en belangrijk om hier vandaag over te spreken. Ik kijk er naar uit om met jullie van gedachten te wisselen over het taboe rondom eenzaamheid. Juist hier op de Universiteit voor Humanistiek. Met een zaal vol mensen die zich dagelijks laat inspireren en het hoofd breekt over belangrijke maatschappelijke vraagstukken. Ik ben zeer benieuwd naar jullie ideeën.
Eenzaamheid is een groot maatschappelijk probleem er is structureel veel te weinig aandacht voor. Het speelt in alle leeftijdsgroepen. Vaak is het tijdelijk. Pubers die hun weg nog niet hebben gevonden. Volwassenen die door echtscheiding of verlies van een partner opnieuw een sociale omgeving moeten opbouwen. Maar het meest indringend speelt het natuurlijk bij ouderen. Ze zijn minder mobiel, hebben een deel van hun vriendenkring verloren en zijn minder maatschappelijk actief. Hun eenzaamheid is veel vaker niet tijdelijk.
We kennen ze allemaal in onze eigen buurt. De mensen die de gordijnen dicht houden. Die je bijna nooit op straat ziet. ‘Ze zijn nogal op zichzelf’ zeggen we dan. En we durven hen eigenlijk niet te vragen of ze het leuk zouden vinden om eens langs te komen. En zij durven daar al helemaal niet om te vragen. Het is, zoals de deskundigen zeiden, een taboe.
Sinds mijn aantreden in 2012 heb ik geprobeerd – om op allerlei manieren geprobeerd aandacht te vragen. Niet alleen, maar samen met een breed scala aan organisaties die samen de naam dragen Coalitie Erbij, zoals het Leger des Heils, Sociaal Werk Nederland, Nationaal Ouderenfonds, Resto VanHarte, Sensoor, Vereniging Humanitas en De Zonnebloem. We hebben een actieplan gemaakt om de eenzaamheid in de Nederlandse samenleving ter discussie te stellen. Coalitie Erbij biedt ondersteuning aan duizenden vrijwilligers en professionals die eenzaamheid bestrijden. Ze voeren campagne, doen onderzoek en organiseren activiteiten, simpele dingen zoals een Kerstconcert. We hebben de Eenzaamheidsmonitor, waarmee we proberen zicht te krijgen op de vraag, hoeveel mensen zich nu werkelijk eenzaam voelen. Zodat we weten waar we over spreken – en wat we er aan zouden kunnen doen. En we organiseren elk jaar in september de Week van de Eenzaamheid.
Twee weken terug was ik bij een presentatie in het Haagse wijkcentrum Jan van Riebeeckplein en heb ik kennis gemaakt met de drie initiatieven die in aanmerkingen kwamen voor de Nationale Eenzaamheidprijs 2016 – ik moet zelf altijd wel wennen aan de naam. Ik maakte kennis met Beauty for the Senior: de organisatoren zorgen dat ouderen met weinig sociale contacten thuis of in het buurtcentrum een ´beauty-verwenmiddag´ krijgen. Ik geef toe: heren zien we er weinig. Maar de dames hebben een fijne middag, leggen contact met andere dames en met de vrijwilligers. ´Mooi van buiten, goed van binnen´ noemen ze het. De tweede kandidaat voor de prijs was Join Us in Veghel en dat richt zich op jongeren tussen de 13 en 18 jaar die het moeilijk vinden om sociaal contact te maken met leeftijdgenoten. Zij worden uitgenodigd eens in de twee weken bij elkaar te komen in een wijkcentrum waar ze onder begeleiding van pedagogen niet alleen een gezellige avond hebben, maar ook werken aan sociale vaardigheden en zelfvertrouwen. De derde kandidaat – en de uiteindelijke winnaar van de prijs was het initiatief OOPOEH in Amsterdam. OOPOEH staat voor Opa’s en Oma’s Passen Op Een Huisdier. In het project wordt contact gelegd tussen ouderen en jonge mensen in de buurt die wel een huisdier hebben maar weinig tijd om daar aandacht aan te besteden. Zo zijn de ouderen van betekenis voor een ander en komen ze in contact met gezinnen in de buurt. Hele kleine initiatief, maar heel effectief, met een grote mate van mede menselijkheid. Gewoon eens wat voor een ander doen. Projecten waar mensen gewoon begonnen zijn en heel veel enthousiasme hebben gecreëerd. En deze projecten maken steeds vaker onderdeel uit van het beleid.
Dit jaar stond de eenzaamheidsprijs in het teken van de lokale aanpak. Veel gemeenten zijn intussen met eigen plannen gekomen, zoals Amsterdam waar het stadsbestuur juist 4,5 miljoen euro heeft uitgetrokken voor eenzaamheidsbestrijding. Ook de drie kandidaten voor de prijs worden alle drie door de gemeente ondersteund. Zo komen er steeds meer initiatieven in het hele land, gestimuleerd en gesteund door mijn ministerie.
Nou zijn er mensen die zich afvragen of dit een taak is voor de overheid. Gaat dat nu niet wat ver? Ik vind van niet. Het probleem van eenzaamheid is ook een taak voor de overheid, voor mij als staatssecretaris van VWS. Niet alleen omdat de W in de naam van ons departement staat voor Welzijn, maar ook omdat we weten dat langdurige eenzaamheid gevolgen heeft voor de gezondheid. Eenzaamheid kan leiden tot stress en hoge bloeddruk, tot slaapproblemen en onbegrepen klachten.
Natuurlijk moeten we onze taak wel helder voor ogen houden. Ons stelsel van gezondheidszorg is niet bedoeld voor bestrijding van eenzaamheid. Thuiszorg is een medisch beroep en huishoudelijke hulp is bedoeld ter ondersteuning van wie dat fysiek niet meer zelf kan. Eenzaamheidsbestrijding zit niet in het pakket. Natuurlijk is het fijn als je met zo’n hulpverlener prettig contact hebt – maar dat is niet het doel.
Maar de overheid kan wel op andere manieren helpen.
De gemeentelijke wijkteams die deel uitmaken van ons nieuwe systeem van ouderenzorg kunnen in hun gesprekken mensen aansporen om eens naar buiten te gaan, iets te ondernemen. Soms blijkt dat in één flatgebouw verschillende mensen wonen die elkaar nooit hebben gesproken, maar die wel dezelfde interesse delen – muziek, of koken, of theater. De wijkteams weten dat en kunnen mensen bij elkaar brengen. Heel simpel.
Een oudere man die ik sprak vertelde mij dat hij tachtig werd. Hij werd voor zijn verjaardag bezocht door iemand van de gemeente. Die zei: “Kan ik misschien nog iets voor u betekenen?” Dit vond de man zo'n gekke vraag, die had hij nog nooit gehad. Maar hij vond het wel een erg goede vraag.
Met al die campagnes die ik noemde kunnen we mensen bewust maken van het probleem. We kunnen jonge mensen wijzen op het belang van een hechte vriendenkring die je vroeg opbouwt en goed onderhoudt. We kunnen ouderen aansporen de deur uit te gaan en niet bang te zijn om de buurvrouw aan te spreken. Gemeenten kunnen activiteiten organiseren in de buurt. Zo draagt de overheid zeker bij aan een andere manier van kijken naar eenzaamheid.
We kunnen het hebben over inzet van vrijwilligerswerk of de rol van de overheid, maar uiteindelijk is het natuurlijk wel een zaak van de hele samenleving, en daarmee van ons allemaal.
Bij de vragen over hoe de zorg er over 10 a 15 jaar uit ziet gaat het ook om solidariteit. En dan kom ik op het punt waar het volgens mij in wezen om draait. Namelijk om de vraag: wat voor soort samenleving willen we nu eigenlijk met elkaar? Juist vandaag lijkt me dat een goede vraag om op te reflecteren en uiteindelijk is het de wezenlijke vraag die voor mij als staatssecretaris de afgelopen vier jaar centraal heeft gestaan.
De afgelopen decennia heeft de nadruk in het politieke en sociale klimaat sterk gelegen op individualisme. Wat ons ook heel veel heeft gebracht. Weg van de bekrompenheid en de sociale controle. Jezelf kunnen zijn. Je eigen geluk nastreven.
Daar was best iets voor te zeggen. Collectivisme, de zuilen uit de jaren 50, kan verstikkend zijn en ieder mens heeft de wil zich waar te maken, zichzelf te ontplooien. Maar ik vind dat we er de afgelopen jaren een beetje in zijn doorgeschoten. En dan verliezen we ook veel waardevols. De waarden van het samenleven, van het bij elkaar horen, en het omzien naar de ander. Zonder dat je dat geregeld hebt omdat je premie betaald. Het gaat om het belang van samenleven en verbinding.
Ik heb het gevoel dat we ons dat steeds meer beginnen realiseren.
Misschien herinneren jullie je de uitspraak van de koning in zijn kersttoespraak: ‘Nederland is meer dan 17 miljoen selfies’. Dat ene zinnetje kreeg veel aandacht gekregen. Ik zie steeds meer initiatieven van mensen die zich druk maken over het te ver doorgeschoten individualisme. Die zich organiseren in kleine coöperaties, die zich samen inzetten voor de veiligheid in de buurt. Mensen die zich realiseren, zoals de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter het formuleert: de zin van het leven zit misschien wel in relaties. Met geliefden, vrienden, buren en zelfs passanten in de straat. De Wachter schreef een boek over wat hij noemt de ‘narcistische samenleving’. Geen makkelijk boek en zijn uitgever rekende er niet op dat hij er veel van zou verkopen. Het beleeft nu de 22ste druk. We lezen erover en we willen er iets aan doen. Ik denk het zelf dat dit hoopvol stemt.
Ik zie het zelf. Steeds als ik in zalen spreek over een betrokken samenleving krijg ik veel respons. Het gaat dan niet eens alleen om de zorg voor ouderen. Het gaat om de zorg voor elkaar. We willen geen samenleving waarin er mensen zijn voor wie de caissière van de supermarkt de enige is met wie ze spreken. Waarin mensen de deur niet meer opendoen voor vreemden, omdat ze het ontwend zijn met anderen te spreken. Waarin iemand, zoals in Rotterdam, onopgemerkt jarenlang dood in zijn woning kan liggen.
Vier jaar lang heb ik een pleidooi gehouden, naast hervorming in de zorg, voor een betrokken samenleving. In de zorg voor onze ouderen, voor eenzamen, voor mensen die lijden aan dementie. De cynici zagen het als een middel om te bezuinigen: als we het zelf doen, kost het de staat niks. Maar dat is niet de kern van mijn pleidooi. Natuurlijk: als we eenzaamheid willen bestrijden met de inzet van professionals hebben we daar veel meer geld voor nodig dan we ooit zouden kunnen opbrengen met elkaar. Maar daar gaat het niet om. Ook met duizend thuiszorgmedewerkers meer of met een paar miljoen extra voor VWS lossen we dit niet op. Het om de vraag om de zorg voor elkaar. Waar de grenzen en mogelijkheden liggen. Het gaat erom, dat we onze ogen open houden voor het lot van onze buren. Dat we het wekelijks bezoek aan onze ouders niet als een opgave zien om even tussendoor te doen, maar als een liefdevol rustpunt. Dat is ook de betrokken samenleving.
En weet je wat ik denk? Ik denk dat het eigenlijk niet zo moeilijk is.
Wel moeten we allemaal een bijdrage leveren. Dat er vandaag zoveel studenten en andere geïnteresseerden zijn stemt mij hoopvol. Want het voorkomen van eenzaamheid is een uitdaging die we samen aan moeten gaan.
In het NRC-artikel dat ik aan het begin noemde staat een interview met Frits Kamphuis. 78, geen vrouw, geen kinderen. Hij maakt wel eens een praatje met de buren, en als hem wat mankeert meldt hij het aan de buurvrouw. Zij strijkt zijn overhemden en als hij ’s morgens wat laat is, belt ze op. Buurman, je gordijnen zijn nog dicht, is er wat? Op zaterdag bakt ze pannenkoeken en daar brengt ze hem er dan een paar van. Soms gaat hij bij haar koffiedrinken. En hij zegt: meer heb ik toch niet nodig? Zo simpel kan het soms zijn.
Dank jullie wel.