Studiegroep Begrotingsruimte: meer rust en stabiliteit in de begroting
Dankzij forse inspanningen in de afgelopen jaren en herstel van de economie zijn de overheidsfinanciën verbeterd. Dit biedt weer ruimte voor trendmatig begrotingsbeleid. Uitgaande van de middellangetermijnverkenning (MLT) van het Centraal Planbureau (CPB) zijn netto bezuinigingen niet nodig. Tegelijkertijd geldt dat extra investeringswensen van een volgend kabinet elders binnen de begroting gedekt moeten worden. Dit concludeert de vijftiende Studiegroep Begrotingsruimte in een advies dat vandaag naar de Tweede Kamer is gestuurd. Daarnaast doet de Studiegroep voorstellen om de begrotingsregels logischer en eenvoudiger te maken.
Automatische stabilisatie
Als de begroting meer meebeweegt met de economie – ook wel automatische stabilisatie genoemd - leidt dat tot rust en zekerheid. Trendmatig begrotingsbeleid draagt hier aan bij. De overheid bouwt dan reserves op in goede tijden, waardoor ingrepen in slechte tijden minder of niet nodig zijn. Dit is gunstig voor consumenten en producenten en leidt tot de beste economische uitkomsten. Het nadeel hiervan is dat het tot grotere schommelingen in het EMU-saldo kan leiden. Daarom moet de begroting schokken kunnen opvangen en moet er voldoende ruimte zijn tot de Europese grenzen.
Begrotingsopgave van nul
Het pad uit de MLT biedt een goed uitgangspunt voor aanvang van een regeerperiode. Het saldo verbetert naar een overschot van 0,6 procent en de schuld daalt naar 54 procent in 2021, en er is sprake van structureel evenwicht en van een beperkt houdbaarheidsoverschot. Uitgaande van dit beeld is er geen netto besparing en geen netto intensivering nodig ten opzichte van de MLT. Dat betekent een begrotingsopgave van nul. Het volgende kabinet kan binnen de begroting ruimte maken voor nieuwe prioriteiten. Bijvoorbeeld door beheersing van de stijging van de zorgkosten zoals ook in de huidige periode is gebeurd.
Eenvoudigere regels
Er is zowel nationaal als internationaal veel waardering voor het Nederlandse begrotingsbeleid. Tegelijkertijd leiden de begrotingsregels soms tot uitkomsten die lastig uitlegbaar zijn. Daarom zijn logische en eenvoudige regels nodig. De Studiegroep stelt daarom voor om onder meer de ruilvoetsystematiek af te schaffen. Conjunctuurgevoelige uitgaven aan WW en bijstand kunnen beter buiten het uitgavenkader - het plafond van uitgaven dat bij het regeerakkoord wordt vastgesteld – worden geplaatst. Het is dan niet meer nodig om in slechte tijden tegenvallers in deze uitgaven te compenseren; omgekeerd worden meevallers in goede tijden niet gebruikt voor andere uitgaven. Rente-uitgaven over de staatsschuld en volumebesluiten over gas zouden juist wel onder het uitgavenkader moeten vallen. Dit levert meer zekerheid op over het uitgavenniveau, zonder dat dit ten koste gaat van de stabilisatie. Aan de inkomstenkant adviseert de Studiegroep voortaan rekening te houden met gedragseffecten, voor zover dat mogelijk is.
De Studiegroep Begrotingsruimte geeft sinds 1971 voorafgaand aan een nieuwe kabinetsperiode een advies over de begrotingssystematiek en de begrotingsdoelstelling. Zo kan het nieuwe kabinet een goede afweging maken over het te voeren begrotingsbeleid.
De 15e Studiegroep Begrotingsruimte bestaat uit Manon Leijten (voorzitter, ministerie van Financiën) en vertegenwoordigers van het CPB, DNB en de ministeries van Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken, Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.