Toespraak van minister Bussemaker 'Kansen voor iedereen'
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de conferentie ‘Kansen voor iedereen’ van de Stichting van het Onderwijs in Pakhuis de Zwijger, Amsterdam op 25 mei 2016. In haar toespraak pleitte de minister niet alleen opnieuw voor een zogenaamd 'astronautenpak' voor alle leerlingen (zie ook de lezing van de minister bij de KNAW, maart 2014), maar ook voor een ‘astronautenblik’ op kansen.
Dames en heren,
Vóór Michael Young in 1958 het begrip meritocratie bedacht, hadden wij hier in Nederland hoogleraar sociologie Frederik van Heek. In 1945 publiceerde hij een studie met de titel 'Stijging en daling op de maatschappelijke ladder. Een onderzoek naar de verticale sociale mobiliteit'.
Van Heek vond: in een moderne en hoog geïndustrialiseerde samenleving moeten niet afkomst of milieu iemands sociale positie bepalen. Maar opleiding, kennis en vaardigheden.
Nu was in zijn tijd de kans minimaal dat je op eigen kracht kon stijgen op de sociale ladder. Wie voor een dubbeltje geboren werd, bleef dat vaak de rest van zijn leven.
Ténzij een leraar verder keek dan het beroep van je vader en jóuw talent zag. Ténzij je ouders had die in je geloofden, en bij de bovenmeester verhaal kwamen halen. Ténzij je als zoon van de schoenmakker, bakker, schillenboer op eigen kracht je weg naar boven vocht - voor veel dochters werd lagere school als meer dan genoeg gezien.
Maar lang niet voor alle leerlingen was dit vanzelfsprekend. Daarom startte Van Heek begin jaren '60 zijn beroemde 'Talentenproject'. Een groot onderzoek naar het verband tussen milieu en schoolkeuze.
Zijn hypothese was, dat veel kinderen uit lagere sociale milieus ten onrechte niet doorstroomden naar het voortgezet en hoger onderwijs. En dat daardoor veel talent verloren ging. Natuurlijk kreeg hij gelijk.
Dames en heren,
In de ruim 50 jaar hierna, werd het beeld van dubbeltjes die geen kwartjes kunnen worden, totaal gekanteld. Onderwijs werd dé grote emancipatiemachine. Ging in 1960 ging ongeveer 8 procent van de beroepsbevolking tussen de 18 en 25 jaar naar het hoger onderwijs; in 2015 was 48% van de 30- tot 35-jarigen hoogopgeleid.
Maar ondanks dat sinds de jaren '60 zoveel meer jongeren toegang hebben gekregen tot onderwijs en met name ook tot hoger onderwijs, constateerde ik vorig jaar - en de Inspectie bevestigde dit vorige maand - dat niet alle leerlingen de kans krijgen om onderwijs te volgen dat past bij hun niveau. En in een review van ons hele stelsel dat vanochtend is uitgekomen, constateert de OECD dat opstromen moeilijker wordt.
Dit is het gevolg van een serie complexe factoren over een langere periode. Daarom kunnen we dit niet alleen zien als een onderwijsprobleem. En al helemaal niet als een individueel probleem van leerlingen en studenten. Het is een breed maatschappelijk probleem. En de komende tijd wil ik ook op zoek naar brede maatschappelijke oplossingen.
Robert Putnam, die over kansen en scheidslijnen schreef in het boek 'Our kids' zegt:
'Wie kijkt naar sociale mobiliteit, is als een astronoom die naar de sterren kijkt: je ziet wat jaren geleden gebeurde, niet wat er nu gebeurt.'
Ongelijkheid kan dus groeien zonder dat het al te veel opvalt. Daarom moeten we er, juist nu, voor zorgen dat het onderwijs die broedplaats voor talent die het nu is, ook blijft. En dat iedere leerling die dat wil en kan, altijd een volgende stap kan zetten.
In 2014 heb ik daarom gezegd tijdens een lezing bij de KNAW over vaardigheden voor de toekomst, dat iedereen een 'astronautenpak' nodig heeft. Daarmee bedoelde ik: iedereen - op welke plek je wieg ook stond - moet zich via het onderwijs kunnen ontplooien en kunnen doorgroeien, op alle niveaus.
Tegelijk constateer ik óók, dat dit moeilijker wordt. Schooladviezen worden smaller, er zijn minder brede brugklassen, overgangen blijven een struikelblok, selectiedrempels worden hoger. Met name leerlingen met laagopgeleide ouders hebben daar last van. Of, anders gezegd: hoogopgeleide ouders compenseren dit alles doordat ze zich vaker melden bij de leraar of schoolleider, meer praten met hun kinderen over schoolkeuzes, vaak beter kunnen helpen bij huiswerk en zich vaker bijlessen, toetsvoorbereidingen en bijspijkercursussen kunnen veroorloven.
Ik vind het een alarmerende ontwikkeling dat bepaalde groepen leerlingen in het onderwijs minder kansen zouden krijgen. Vandaag pleit ik daarom niet alleen opnieuw voor een astronautenpak,voor ontplooiingskansen voor iedereen. Maar ook voor een driedimensionale astronautenblik op kansen.
Ten 1e: iedere leerling moet in zichzelf een astronaut kunnen zien. Daarmee bedoel ik: het zelfvertrouwen ontwikkelen om te worden wie hij of zij kan en wil zijn.
Als we recht willen doen aan wat mensen kunnen doen en zijn, moeten we niet alleen cognitieve prestaties erkennen, maar ook creativiteit, vermogen tot samenwerken, veerkracht, nieuwsgierigheid en doorzettingsvermogen. Met het arbeidsmarktdiploma en leerwerkportfolio voor leerlingen uit de entree-opleiding bijvoorbeeld, erkennen we de kwaliteiten van leerlingen die niet verder leren.
Daarnaast moet een leerling altijd verder kunnen kijken. Perspectief hebben. De kans krijgen om door te stromen.
De OECD maakte vanochtend bekend dat we het op het gebied van kansenongelijkheid in Nederland opvallend goed doen in vergelijking met andere landen. Tegelijk wijst de OECD op een paar aandachtspunten die ons systeem uit balans zouden kúnnen brengen.
We hebben hier gekozen voor een systeem waarbij leerlingen in een vroeg stadium de overstap maken naar het voortgezet onderwijs, waardoor de selectie ook vroeg plaatsvindt. Dat functioneert goed, maar wel met als belangrijke voorwaarde dat leerlingen tijdens hun hele onderwijsloopbaan altijd door moeten kunnen klimmen naar een hoger onderwijsniveau.
Vooral leerlingen die minder bagage vanuit huis meekrijgen – in de vorm van inkomen, opleiding ouders, sociaal en cultureel kapitaal – hebben baat bij die soepele overgangen, omdat ze hun talenten vaak later ontdekken of meer tijd nodig hebben zich in het onderwijs te ontwikkelen.
Juist dit punt staat volgens de OECD onder druk.
De Inspectie van het Onderwijs wees recent óók al op ongelijke kansen voor leerlingen over het hele onderwijsloopbaan, mede vanwege de kwetsbaarheden bij alle overgangen.
Kinderen met dezelfde eindtoets, maar een gunstiger achtergrond, hebben 5x zoveel kans om in het hoger onderwijs terecht te komen.
Leerlingen die een onderbroken schoolloopbaan hebben, moeten soms nodeloos veel moeite doen om een plek in een bol-opleiding af te dwingen.
Mbo'ers die door willen stromen naar het hbo en dat formeel gezien ook mogen, worden vaker geconfronteerd met selectiedrempels áchter de poort.
Het is begrijpelijk dat scholen en instellingen - vanwege de hoge kwaliteitseisen en de ambitie om uitval te voorkomen - scherp kijken of toekomstige leerlingen voldoende in hun mars hebben om uiteindelijk een diploma te halen.
Tegelijk moeten we voorkómen dat scholen risico’s gaan mijden in plaats van kansen creëren. Het óók de taak van scholen om hun leerlingen en studenten door een opleiding te loodsen. Zeker leerlingen die van huis uit minder bagage meekrijgen.
Scholen en instellingen kunnen meer doen om die jongeren een steuntje in de rug te geven, en ze het zelfvertrouwen mee te geven dat ze nodig hebben om er alles uit te halen wat erin zit. Laatst was ik op bezoek bij een ROC dat stapelen als keuzedeel aanbiedt op álle mbo-niveaus. Dat is nu een uitzondering, maar het zou vanzelfsprekend moeten zijn.
Dat brengt me bij de 2e dimensie van de astronautenblik: dat docenten, ouders, en de samenleving in alle leerlingen een astronaut zien. Een mens met mogelijkheden. Ik weet en zie dat docenten, meesters en juffen, dag in dag uit alles geven om hun leerlingen verder te brengen. Dat wil ik gezegd hebben.
Maar ik tegelijk wil ik ook benoemen, dat het schooladvies van kinderen van laagopgeleide ouders minder vaak wordt herzien dan bij kinderen van hoogopgeleide ouders. Dat baart me zorgen. Als leerlingen hoger scoren op de eindtoets dan het schooladvies van hun docent, dan moet dat gewicht in de schaal leggen.
Geen docent zal expres een kind lager inschatten omdat de ouders lager zijn opgeleid. Maar de realiteit is: het gebeurt wel. Vaak onbewust en onbedoeld. Lerarenopleidingen kunnen meer aandacht besteden aan deze 'implicit bias' en aan differentiëren in deze context. Ik vind het een taak van scholen om dit ook in lerarenteams bespreekbaar te maken.
Ook een afwijzing aan de poort van het mbo of hoger onderwijs, of een verkeerd uitgepakte studiekeuze, kan het zelfvertrouwen van jongeren schaden.
Het toelatingsrecht in het mbo garandeert daarom dat mbo’s studenten niet kunnen weigeren op grond van vage redenen. En het recht op een studiekeuzegesprek helpt aankomende studenten bij het maken van een bewuste keuze voor een opleiding.
Ook rolmodellen zijn onmisbaar. Zij kunnen jongeren die van huis uit minder bagage meekrijgen, aan de hand nemen. En laten zien hoeveel er mogelijk is als je zelf ook kansen pakt. Ik vind het geweldig dat zoveel professionals en ondernemers in heel Nederland betrokken zijn bij buitenschoolse en naschoolse initiatieven als de Weekendschool, Jinc, de Academie van de Stad en Studio-Moio.
Dames en heren, tot slot de 3e dimensie.
Als jongeren in zichzelf een astronaut gaan zien, als wij in leerlingen en studenten die astronauten gaan zien, dan stimuleert dat jongeren om ook zélf met een astronautenblik naar de wereld leren kijken. Daarmee bedoel ik: uit je comfort zone komen; voorbij de grenzen van je eigen 'timeline' kijken, en leren dat één verhaal nooit het enige verhaal is.
Dít leren, kan op allerlei manieren. Cultuur laat leerlingen kennismaken met andere manier van je uitdrukken en in de wereld staan - de reden dat ik heb geïnvesteerd in cultuureducatie en muziekonderwijs en een cultuurkaart voor mbo’ers heb ingevoerd.
In het hoger onderwijs heb ik ervoor gepleit dat studenten uit ervaring leren dat er meerdere manieren zijn om naar de wereld te kijken.
In het mbo heb ik kritisch burgerschap ingevoerd – een belangrijke skill juist ook voor mbo'ers, en niet alleen voor ho-studenten.
Zorgen dat leerlingen en studenten zich leren verplaatsen in anderen, een moreel kompas ontwikkelen, kritisch denken, gevoel krijgen voor de ongeschreven regels van de werkvloer – juist ook dit soort factoren bereiden studenten gericht voor op de samenleving en op de banen van de toekomst. En daarmee zijn ook dít wegen waarlangs het onderwijs kansen kan creëren.
Dames en heren,
Net als we in de ruimtevaart het meest risicovolle deel van de hele onderneming - namelijk de reis zélf - niet kunnen overslaan, zo kunnen we in het onderwijs niet beginnen bij het eindstation, namelijk een diploma. Een school, een onderwijsinstelling, kan niet verwachten dat een leerling ‘af’ aan de deur staat.
Onderwijs moet niet gaan over risico’s mijden en barrières opwerpen, maar over deuren openen en kansen creëren. Het moet gaan over talent tot bloei brengen, in plaats van alleen vooraf te selecteren op talent. Het moet gaan over zorgen dat Emma en Fatima, Maurits en Delano, Youssef en Josephine zo hoog kunnen reiken als in hun vermogen ligt. Wat het beroep van hun ouders ook is. Een lerend leven lang.
Daarom wil ik u - leraren, directeuren en bestuurders; maar óók gemeenten, welzijnsorganisaties, particulieren en werkgevers – vandaag oproepen om deze opdracht tot een gezamenlijke missie te maken. En om deze opdracht te voeden door successen en knelpunten, experimenten, initiatieven en nieuwe ideeën uit te wisselen.
Dank u wel.