Toespraak minister Ploumen op de conferentie over ongelijkheid bij het Overseas Development Institute
Toespraak door minister Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) op de conferentie over ongelijkheid bij het Overseas Development Institute in Londen, 8 februari 2016.
Dames en heren,
U verwacht van mij vandaag een betoog over het belang van bestrijden van ongelijkheid in ontwikkelingslanden. En dat gaat u krijgen, want het belang daarvan valt niet te overschatten. Maar ongelijkheid gaat naar mijn overtuiging niet alleen over hen, dáár in de arme landen.
Ongelijkheid gaat ook over óns. In mijn woonplaats Amsterdam stijgen de huizenprijzen nu weer zo snel dat gewone, hard werkende mensen het nakijken hebben. Hier in Londen is dat al jaren aan de gang. Hele wijken zijn onbetaalbaar en voetbalclubs van een eeuw oud zijn het speeltje geworden van miljardairs.
En die ontwikkeling zet door: een steeds groter deel van het totale vermogen is in handen van een steeds kleinere groep mensen. Onlangs was er verhit debat over de verhouding tussen de allerrijksten en de allerarmsten. Volgens de ene berekening bezitten de 62 allerrijksten even veel als de armste 40% van de wereldbevolking. Volgens anderen moeten dat twee busladingen miljardairs zijn, volgens weer anderen al snel een paar 100. Wat het juiste antwoord ook is, mij lijkt het punt helder: er iets helemaal mis met de wereld.
Dat we groeiende ongelijkheid tolereren, zal naar mijn overtuiging door de geschiedenis worden beoordeeld als de grootste fout van de mensheid sinds het communisme. De fabel van het communisme was dat mensen gelijk te schakelen zijn en dat een complex systeem als de economie centraal kan worden aangestuurd. Het liet geen ruimte voor eigen initiatief en verschillen; totale uniformiteit was een verstikkend dogma.
De misvattingen die het denken sinds de val van de Muur domineerden, verschillen helaas niet veel van die van het communisme. Trickle down economics heette dat; rijkdom zou vanzelf wel van de rijken doorsijpelen naar de armen. Hoe meer miljardairs met hun penthouses en mega-jachten, hoe meer vreugd was de gedachte. Er valt allicht iets van hun welvaart naar beneden. Ze investeren wat ze te veel hebben wel in hun omgeving, dus uiteindelijk worden we er allemaal beter van. Bovendien: het voorbeeld van iemand die het zo zichtbaar gemaakt heeft, zal ook anderen stimuleren om iets van hun leven te maken. Toch?
Nee dus. Voorstanders van grote ongelijkheid preken vooral voor eigen parochie. Ondertussen stapelen de tegenbewijzen zich op. Zo verscheen er onlangs fascinerend Brits onderzoek van Burkhauser, De Neve en Powdthavee van de London School of Economics. Grote inkomensongelijkheid inspireert helemaal niet, stellen zij. Het maakt ons allen alleen maar minder gelukkig met ons bestaan.
Een deel van hun verklaring is deze. Als de superrijken nog rijker worden, drijft dat de prijzen van steeds meer zaken op, zoals privéscholen of huizen in de beste buurten. Dat geeft de relatief gegoede middenklasse het gevoel achteruit te boeren. Mensen zien hun kansen slinken om zelf verder te stijgen op de sociale ladder en zelf ooit heel rijk te worden.
Ik zie in de bevindingen van de London School of Economics een bevestiging van wat ik zelf al langer vermoed: grote ongelijkheid is echt nergens goed voor. De neveneffecten van al te grote ongelijkheid zijn pervers en leiden tot ontmoediging en depressie. Mensen zijn in essentie groepsdieren die zich altijd weer op een of andere manier tot elkaar verhouden. Ze kunnen elkaar inspireren, maar ook frustreren, ontmoedigen en ontregelen. En dat is precies wat grote ongelijkheid doet, óók in ons welvarende deel van de wereld. Het vreet de sociale cohesie aan. Het ontneemt mensen de kans op fatsoenlijk werk voor een fatsoenlijk loon. En het ontneemt mensen hun doel en gevoel van eigenwaarde.
Tot zover de impact van ongelijkheid op ons deel van de wereld. We zijn hier om het te hebben over ongelijkheid in ontwikkelingslanden. Alles wat ik hiervoor zei is ook op hen van toepassing, maar dan duizend maal sterker. Want de kloof tussen arm en rijk is in ontwikkelingslanden van een heel andere orde. En dat is niet alleen slecht nieuws voor hen, het is zeer slecht nieuws voor ons allemaal.
En nog veel pregnanter dan in het rijke deel van de wereld geldt: ongelijkheid is veel méér dan een technisch mankement. Het gaat niet over een lekke band die je met wat handigheid en het juiste gereedschap plakt, waarna je zorgeloos de ingeslagen weg kunt vervolgen. Ongelijkheid is bovenal het gevolg van politieke keuzes, en dat maakt de aanpak ervan een politieke verantwoordelijkheid.
Afgelopen najaar hebben de Verenigde Naties de global goals vastgesteld en onze opdracht samengevat in de leus: Leave No One Behind. Tijdens deze bijeenkomst bespreken we deze politieke uitdaging voor het eerst ook op politiek niveau. Ik ben het Overseas Development Institute dan ook dankbaar voor het organiseren van deze conferentie en ik dank vice-president Chacon, Elizabeth Stuart and Charles Abugre voor hun deelname.
Het was hoog tijd voor deze volgende stap. Want ongelijkheid is de moeder aller crises. Of het nu gaat om conflicten, klimaatproblemen, economische stagnatie of migratiestromen; ongelijkheid is altijd een belangrijke onderliggende factor. Leave No One Behind is het antwoord. Maar dan moeten we wel werk maken van de uitvoering.
Laten we beginnen met de global goals. Een van de belangrijkste doelen is uitbanning van extreme armoede voor 2030. Dat lukt alleen als de economische groei blijft op het niveau van de afgelopen 10 jaar én de armste veertig procent van de bevolking er veel meer dan gemiddeld van profiteert.
Daar zijn dwingende economische redenen voor. Ik verwees eerder al naar onderzoek dat aantoont dat toenemende ongelijkheid mensen ongelukkiger maakt. Daar hangt ook een prijskaartje aan: ongelukkige mensen zijn minder productief. Een bovengemiddelde stijging van de bovenste 20%van de inkomens scháádt de economische groei van een land zelfs. Verhoog daarentegen de inkomens van de onderste 10% met 50% en vrijwel iedere cent zal groei genereren.
Anders gezegd: economisch gezien is er geen verstandiger beleid dan investeren in de allerarmsten. Doen we dat niet, dan zijn de gevolgen desastreus. Dan is het uitgesloten dat we extreme armoede in 2030 de baas zijn. Dan gaan we ook niet de economische groei genereren die nodig is om de andere global goals te realiseren. En niet te vergeten: dan gaan we ook de klimaatdoelen niet halen.
Leave No One Behind is dus bittere noodzaak. Maar daarenboven is het natuurlijk eerst en vooral een dwingende morele opdracht. De wereld heeft de afgelopen 25 jaar, aangejaagd door globalisering, spectaculaire vooruitgang geboekt met de bestrijding van armoede. Maar we hebben tegelijk toegestaan dat te veel mensen niet goed konden meekomen en dat een nog grotere groep nooit heeft kunnen aanhaken; nog steeds leeft bijna een miljard mensen van minder dan 1,90 dollar per dag.
Juist in de ontwikkelingslanden neemt de ongelijkheid het sterkst toe; Afrika kent na Latijns-Amerika nu de grootste ongelijkheid qua inkomensverdeling. En waar die in Latijns-Amerika eindelijk afneemt, zien we in landen als Ghana, Kenia en Nigeria juist scherpe stijgingen.
Uitsluiting is een van de hoofdoorzaken. Of het nu is op grond van sekse, religie, handicap of seksuele voorkeur; honderden miljoenen mensen komen er categorisch niet aan te pas. En de globalisering heeft dat in veel gevallen niet doorbroken, maar juist erger gemaakt. Want wie eenmaal in het verdomhoekje zat, zonder scholing of toegang tot leningen, communicatiemiddelen of wegen, kreeg het alleen maar moeilijker om aan te haken toen de ontwikkelingen versnelden. Ik wil terug naar het contrast tussen excessieve ongelijkheid en communisme. De fout van de communisten was het idee dat ze alles konden plannen en managen. Onder de voorstanders van laissez-faire ligt de denkfout al besloten in de benaming: ze dachten dat ze globalisering niet kónden managen of niet móchten managen, maar op haar beloop moesten laten.
Tussen die 2 uitersten lag altijd een redelijke middenweg. De aanhangers van het denken in dat midden, ik noem het maar even het gezonde verstand, zijn naar mijn overtuiging altijd in de meerderheid geweest. Maar nu we de situatie na een kwarteeuw overzien, moeten we een pijnlijke conclusie trekken: we zijn er onvoldoende in geslaagd dat gezonde verstand te vertalen in effectieve politiek. We hebben de marktfundamentalisten tóch te veel speelruimte gelaten en tóch laten gebeuren dat veel te veel mensen zijn achtergebleven.
Dat is wat Leave No One Behind betekent voor mij: een hoognodige correctie. We moeten de globalisering nu eindelijk eens fatsoenlijk politiek gaan managen en de ongebreidelde macht van de elites breken. Zodat eindelijk iederéén profiteert van de ontwikkeling die de wereld doormaakt en er eindelijk aan mee kan doen. De armen veel, heel veel meer dan de rijken.
Maar nu het goede nieuws: we weten hoe we dat voor elkaar kunnen krijgen. Werkgelegenheid bevorderen. Werken aan de weerbaarheid van mensen. Infrastructuur verbeteren. Discriminatie en uitsluiting bestrijden. Herverdelen, onder meer door belastingen. Vorig jaar hebben we ons eigen beleid geanalyseerd om te zien hoe we meer kunnen bijdragen aan ontwikkeling waarvan echt iedereen profiteert. Dat resulteerde in een actieplan ter waarde van 350 miljoen euro dat we nu uitvoeren.
Het bestaat uit twintig maatregelen op twee gebieden. 1: het genereren van werkgelegenheid en inkomen voor kansarme Afrikaanse vrouwen en jongeren. 2: een dialoog voor verandering, bestaande uit 10 maatregelen om een stevige politieke dialoog met ontwikkelingslanden om inclusieve groei en ontwikkeling te bevorderen.
Zo’n dialoog is cruciaal. Want de weerstand tegen veranderingen zit vaak precies daar waar die het hardst nodig zijn. Juist in veel arme landen houden de elites hardnekkig vast aan hun rijkdom en macht totdat conflicten, dood en verderf onvermijdelijk zijn. En helaas is het dan uiteraard niet de elite die de hoogste prijs betaalt; dat zijn altijd de allerarmsten.
Om ongelijkheid goed te kunnen aanpakken, moet we veel preciezer weten waar de problemen zitten. Daar kunnen de techniek en statistiek een handje helpen. Nederland wil concreet aan Leave No One Behind bijdragen via technische assistentie aan allerlei instanties in ontwikkelingslanden. Ons statistisch bureau, het CBS, heeft een uitstekende reputatie op dit gebied. Daar weet men hoe je gegevens verzamelt over achtergebleven groepen. Die expertise bied ik onze partnerlanden aan.
Dit mag technisch lijken, ook dit is weer zeer politiek. Veel regeringen willen data helemaal niet uitsplitsen naar inkomen, sekse, locatie of etniciteit. Of neem gehandicapten: onvindbaar in veel statistieken. En dus kunnen ze straffeloos worden genegeerd. In die situaties kan statistische kennis een machtig wapen zijn om verandering af te dwingen.
Maar het machtigste wapen vormen belastingen. Ik neem u even mee terug naar het onderzoek van Burkhauser, De Neve en Powdthavee dat ik zojuist aanhaalde. Bij dat onderzoek hoort een intrigerend staatje. Links bovenin ziet u Denemarken, Nederland en Zweden. We hebben onze problemen, maar over het algemeen wordt ons deel van de wereld beschouwd als een oase van rust. De bovenste één procent toucheert hier ongeveer 6 à 7% van het totale inkomen.
Kijk dan naar Zuid-Afrika, helemaal rechts onderin aan de andere kant van het spectrum. Het is een van de gewelddadigste landen ter wereld. Daar zijn veel mogelijke redenen voor. Het trauma van de Apartheid is er natuurlijk een van. Of denk aan dat andere, nog smeriger gezicht van ongelijkheid: de ongelijkheid tussen man en vrouw. De schattingen van het aantal vrouwen en meisjes dat jaarlijks verkracht wordt, loopt uiteen van bijna 400.000 tot een half miljoen!.
Maar in de context van wat we hier vandaag bespreken, speelt 1 feit linksom of rechtsom een doorslaggevende rol: 1% superrijken bezit ruim 17% van het totale vermogen.
De lessen lijken me duidelijk. De 1e les: overheden moeten hun beloftes nakomen om belastingontduiking en belastingontwijking te bestrijden. Het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) project van de G20 en de OESO is daarbij een belangrijke stap voorwaarts. Mijn land heeft het initiatief genomen tot heronderhandeling over belastingverdragen met 23 ontwikkelingslanden. We hebben anti-misbruikbepalingen voorgesteld waardoor Nederland niet langer een aantrekkelijke optie is voor bedrijven die belastingen willen ontwijken. En sinds 1 januari zien we ook af van belastingvrijstellingen voor goederen en diensten die vallen onder de regels voor formele ontwikkelingshulp.
De 2e les: we moeten de heffingsgrondslag in ontwikkelingslanden verbreden. Ook dit klinkt weer behoorlijk technisch maar is in feite weer heel politiek. In ontwikkelingslanden dragen de armen vaak een groter deel van hun inkomen af dan rijken. Dat is enorm oneerlijk. De belangrijkste reden: het is relatief makkelijk belasting heffen op consumptiegoederen. Landen hebben daarom progressieve belastingstelsels nodig. Maar dan moeten ze hulp krijgen om complexere belastingstelsels in te voeren voor het heffen van belastingen op inkomen en vermogen.
Alleen al vanuit moreel oogpunt had dit allemaal natuurlijk allang moeten gebeuren. Maar ook bezien vanuit een economisch perspectief zou het heel dom zijn het niet te doen. Het rechtzetten van dit onrecht met behulp van eerlijker belastingen komt neer op niets minder dan investeren in de allerarmsten En zoals we eerder zagen: een slimmere investering is er niet. Investeringen in het innen van belastingen betalen zich gemiddeld met een factor 10 terug! Maar het werkt alleen als overheden ook bereid zijn belasting te heffen onder de burgers die het meest hebben.
Ik zou dus ook kunnen zeggen: Leave No One Too Far Ahead. Opnieuw komt het aan op de politiek. Belastingen vormen niet het favoriete gespreksonderwerp van politici. Maar het onderwerp verdient beter. Denk aan de les van Burkhauser, De Neve en Powdthavee: hogere belastingen dragen bij aan meer geluk! Nederland heeft een gemiddelde belastingdruk van achterin de 30%, de Scandinavische landen zitten ver in de 40. Ik wens dat ieder land toe! Een goed belastingsysteem is een voorwaarde voor een goed functionerende samenleving. Mits dat belastinggeld ook verstandig wordt besteed natuurlijk.
In veel ontwikkelingslanden ligt de gemiddelde belastingdruk nu ergens tussen de 10 en 15% van het BBP. Om alleen al hun deel van de global goals te kunnen financieren, zullen ze dat volgens de VN moeten opschroeven tot ongeveer 20%.
Hier ligt dus een schone taak voor ons. In juli praten we in het High Level Political Forum over de opvolging en monitoring van de global goals. Leave No One Behind wordt daar het overkoepelende thema en ik zal tijdens dat forum een bijeenkomst organiseren over de verdere invulling. Anders gezegd: hoe zorgen we dat degenen die het verst achter liggen het eerst bereikt worden? Dat vraagt om stevige afspraken over het proces rond rapportages en systemen om in te grijpen als de voortgang onvoldoende is. En eerst en vooral, ik hoop dat mijn betoog daarover geen misverstand laat bestaan, vraagt dat om politieke moed.
Dames en heren, vrienden,
We staan op een keerpunt in ons denken. Tegen die twee bussen met miljardairs die ik in het begin noemde, zeg ik: de theorieën over geld dat van rijk naar arm sijpelt zijn morsdood. Tegen de elites en kleptocraten in straatarme landen zeg ik: op enig moment kunnen de muren rond uw gated communities niet verder worden opgetrokken. Het is tijd om te gaan betalen. Laat dat in de vorm van belastingen zijn.
Eerlijke belastingen; meer vraagt de wereld niet.
Dank u wel.