Toespraak van minister Koenders tijdens het Haagsch College

Toespraak van minister Koenders (BZ) tijdens het Haagsch College 'De Grenzen van Europa' op 11 januari 2016 in het Paard van Troje, Den Haag.

Het gesproken woord geldt. Deze toespraak is alleen in het Nederlands beschikbaar.

Goedenavond. Ik kan er niet omheen, vandaag is David Bowie heengegaan. U hoorde zijn muziek toen u binnenkwam, Major Tom is niet meer. Hij meldde het zelf op Facebook. Ik was een fan van David Bowie, en ik herinner me wat hij zei in een van zijn laatste interviews: “I have never responded well to established negative thinking”. Ik kan geen mooier motto bedenken voor deze tijd, voor deze avond en voor deze uitnodiging.

Nooit had ik gedacht dat ik het Paard van Troje binnengehaald zou worden. Zeker niet op deze avond. Als veel jongens droomde ik ooit lid van een popgroep te zullen zijn en heb ik vele uren doorgebracht met het spelen van riffs op mijn luchtgitaar, en iets serieuzer op een blaasinstrument. Maar eerlijk is eerlijk, het is bij dromen gebleven, om met de dichter J.C. Bloem te spreken. Ik hoop dat ik als geschenk beter zal bevallen dan mijn mythologische voorbeeld deed.

De laatste tijd maakt “het Paard van Troje” als begrip een pijnlijke opleving door. Ik citeer een zekere fractieleider in de Tweede Kamer, tijdens het debat over de aanslagen in Parijs op 13 november, jullie kunnen zijn naam misschien wel raden: “We hebben het Paard van Troje naar Europa gehaald.” Vóór de vluchtelingencrisis sprak de PVV vaak over het mogelijke EU-lidmaatschap van Turkije als het “Turkse Paard van Troje”, dáárvoor ging het over de acceptatie van Griekenland in de eurozone. De mythologie is niet bepaald een bron voor al te positieve metaforen en optimistische beeldspraak, zullen we maar zeggen.

Gelukkig kunnen we er ook om lachen:

Cartoon Troans and a horse

Beeld: Dylan Spencer / www.earthexplodes.com

Of tragischer, zoals de cartoonist KAL in The Economist.

Als de VS een land als Syrië was geweest zou KAL dit soort humor ten koste van de president minstens met een paar gebroken handen moeten bekopen. Deze straf moest de tekenaar Ali Farzat uit Syrië drie jaar geleden wél ondergaan. Zijn lot was mild in vergelijking met de slachtoffers van Charlie Hebdo, die vorige week een jaar geleden door terroristisch geweld zijn vermoord, en de hoogste prijs hebben betaald voor het recht op vrijheid van meningsuiting.

Humor overschrijdt grenzen, dat is een van de redenen waarom we erom moeten lachten. In het grensoverschrijdende zit meteen het groepsbevestigende: hoe bevrijdend is het niet om met een groep om hetzelfde te kunnen lachen. Hoe verwarrend is het niet om in een ander land te zijn en niet te begrijpen waarom mensen lachen. Misschien lachen ze wel om mij, vragen we ons soms af.

Grenzen en identiteit

Grenzen, vrijheid en identiteit horen bij elkaar. Hoe vrijer we zijn om te reizen, hoe blijer we zijn wanneer we thuiskomen. Hoe onvrijer de samenleving, hoe kleiner de kans dat je van een buitenlandse reis terugkeert. We zijn onszelf doordat we ons afbakenen van anderen. Het is een bekend betoog. In Nederland heeft de schrijfster en filosofe Carry van Bruggen het zo verwoord: eenheidsdrift is doodsdrift.

Met andere woorden, opgaan in een groter geheel is ook een beetje ten ondergaan als individu. In elk samengaan zit een verlies, want je geeft een deel van je persoonlijke vrijheid op.

Het geldt voor twee mensen die gaan samenwonen of trouwen, voor twee partijen in een coalitie, voor landen in een bondgenootschap. Maar pas op: we worden niet méér onszelf door ons van de buitenwereld te af te sluiten. Iemand die daar in zijn eentje voor kiest, noemen we een kluizenaar. Wanneer mensen daar collectief voor kiezen, dan noemen we dat een sekte. Dat loopt meestal niet goed af.

Ik wil vandaag met een aantal praktische voorbeelden de uitdagingen laten zien van die band tussen grens en identiteit. En daarmee wil ik proberen te illustreren waarom het essentieel is dat Europa grenzen stelt. Het gaat mij er niet om antwoord te geven op die moeilijke vraag waar de fysieke grens van Europa nu precies ligt. Is Rusland daar nu wel of niet een onderdeel van, is Turkije wel een echt Europees land, is Oekraïne een grensland, hoort het bij Rusland of bij ons, en wie bepaalt dat eigenlijk: Rusland, de Europese Unie of Oekraïne zelf, etcetera?

Het gaat me er ook niet om vast te stellen wat Europa “anders” maakt dan de landen aan de andere kant van de grens. Over normen en waarden.

Onze Europese identiteit, onze gedachten, onze levenswijzen, onze verworvenheden zijn ontstaan door het zoeken van contact met anderen. Vroeger ging dat er rücksichtlos aan toe, de moderne geschiedenis heeft ons in dat opzicht getemd.

Nationale Europese identiteiten zijn ontstaan als gevolg van dwang en oorlog, maar ook door voortdurende uitwisseling, met nabije buren en verder weg gelegen landen. En onze eigen Nederlandse of Duitse of Griekse of welke nationale identiteit dan ook gaat niet verloren doordat we ervoor kiezen soevereiniteit te delen op allerlei terreinen: economisch, financieel, monetair via de Europese Unie. Of doordat we kiezen voor een hecht militair bondgenootschap. Dat wil niet zeggen dat we ons uitleveren aan partners die groter of sterker zijn in welk opzicht dan ook. We kiezen voor samenwerking op die terreinen waar die meerwaarde heeft, om resultaten te bereiken die we op nationaal niveau niet kunnen behalen. In die zin vergroten we dus onze soevereiniteit. Ik hang het veel genoemde en o zo Europese subsidiariteitsbeginsel aan: nationaal wat kan, Europees wat moet.

Als je dat subsidiariteitsbeginsel toepast op de belangrijkste vraagstukken van vandaag, zie je drie kernonzekerheden waar Nederlanders – en andere Europeanen – antwoorden verwachten van de Europese Unie.

Ten eerste veiligheid, waarbij de meeste aandacht natuurlijk naar terrorisme gaat. Vandaag heb ik in deze stad een overleg voorgezeten van het Global Counterterrorism Forum. Er is meer samenwerking tussen landen nodig om terrorisme te bestrijden en te voorkomen. We moeten sneller en slimmer informatie met elkaar delen, zowel in Europees verband als met andere landen. Somalië was erbij, Marokko, Tunesië: allerlei landen waarmee we over dat probleem hebben gesproken. Het ging ook over het tegengaan van Foreign Terrorist Fighters – mensen die zich aansluiten bij terreurgroepen in het buitenland. En tot slot hebben we gesproken over de afweging tussen mensenrechten, privacy, en veiligheid. En we hebben vandaag gsproken over het beter beschermen en weerbaarder maken van onschuldige burgers tegen het geweld van terroristen. Het heeft ook te maken met het ons niet laten intimideren.

Een tweede vraagstuk waar burgers antwoorden van Europa verwachten, is de discussie over vluchtelingenstromen. Maar liefst 80% van de Nederlanders wil dat daar een Europese oplossing voor komt. Dat is wel eens anders geweest. Het discours over “grenzen dicht” heeft zijn pendant in het besef van heel veel mensen dat juist op dit punt we alleen met elkaar een humane en effectieve oplossing kunnen vinden. Ik ga er straks nader op in, maar laat ik alvast zeggen dat het hier altijd draait om de juiste balans tussen het verzachten van humanitaire noden en het beheersbaar maken van de migratiestromen.

Het derde element waar mensen zorgen over hebben is uiteraard de economie. Veel mensen vragen zich af: krijgen mijn kinderen het straks wel net zo goed als ik? De diepste dalen van de crisis liggen gelukkig achter ons. Europa heeft het pad naar economische groei weliswaar weer gevonden, iedereen voelt dat het ook anders kan en moet.

Wij moeten een motor van werkgelegenheid en innovatie en duurzaamheid blijven. Te veel jongeren staan nog aan de kant. De middenklasse voelt zich geschaad. Er liggen voorstellen op tafel, tijdens ons EU-voorzitterschap, om de interne en digitale markt te verdiepen. Daar heeft ons land veel bij te winnen, maar veel Nederlanders voelen zich juist ook kwetsbaar voor zo’n interne markt. Ze zien concurrentie vanuit sommige andere Europese landen, waar lonen en vereisten lager liggen dan in Nederland. Mijn collega Lodewijk Asscher heeft met succes gepleit voor voorstellen om er voor te zorgen dat werknemers in de bouw of het transport het loon krijgen dat ze verdienen. Hier geldt ook: sociale economie is een voorwaarde voor openheid. Als je open wilt zijn naar de rest van de wereld, Nederland is dat ook altijd geweest, is dat altijd op basis van sociale voorwaarden.

Veiligheid, migratie en economische zekerheid. Dat zijn de kernzaken waarvoor burgers Europese oplossingen verwachten. Niet geheel toevallig staan die drie onderwerpen ook centraal tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, dat net is begonnen. Als een van de zes founding fathers van de Europese Unie staat Nederland bekend om zijn pragmatische insteek. Maar dat is geen gebrek aan visie, dat heeft te maken met constructive engineering in deze tijd, zoals ik het zou willen noemen. Praktische oplossingen bedenken, maar wel voor fundamentele en nijpende uitdagingen, daar gaat het om.

Ik vind het dus belangrijk om hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden. We willen écht een EU die niet is gebaseerd op wetgevingsdrang van de Europese instellingen. Dat is eerlijk gezegd wel vaak het geval. Het heeft niets te maken met regulering of deregulering, maar ik geef u op een briefje: 28 regeringen, een zelfde aantal commissarissen, en meer dan 700 parlementariërs in het Europees Parlement – die willen allemaal wat. En voor je het weet, krijg je een heleboel wat je eigenlijk niet wilt. Het gaat er dus juist om concrete oplossingen te vinden voor die zorgen waar burgers wél een Europees antwoord verwachten.

Ik heb de prioriteiten geschetst, maar ik realiseer me ook dat ons voorzitterschap wordt afgerekend op hoe we omgaan met onverwachte gebeurtenissen. De unknown unknowns, in de woorden van Donald Rumsfeld. Dus het komt er ook op aan flexibel te zijn.

Ik wil trouwens niet zeggen dat Europese samenwerking conflictvrij is, of dat er in individuele Europese landen geen conflicten voorkomen. We hoeven de kranten elke dag maar open te slaan.

We vergeten het wel eens, maar in de Europese Unie van na de val van de muur kennen we nog steeds landen en volkeren die verdeeld zijn, gespleten naar godsdienst en geschiedenis. Landen waarin heftige nationale strijd plaatsvindt, waarbij terroristische of militaire middelen zijn gebruikt. Cyprus. Ierland. Spanje. Landen die eerst moesten scheiden voordat de onderdelen konden samenwerken in een groter Europees verband: Tsjechoslowakije. Joegoslavië. De Sovjetunie.

Waar het mij in eerste instantie om gaat, is de vaststelling waarmee ik ben begonnen: grenzen en identiteit horen bij elkaar. En daar ga ik nu wat dieper op in.

Wanneer Europese landen ervoor kiezen om grensbewaking en controle op personenverkeer samen te organiseren – zoals we dat met Schengen hebben gedaan – is dat in het wederzijds vertrouwen dat we er allemaal belang bij hebben dat Europa open is maar geen zoete inval, het Luilekkerland waar de gebraden duiven je in de mond vliegen. Individuele Europese lidstaten moeten erop rekenen dat de buitengrenzen bewaakt zijn. Alleen dan blijft het eigene van de nationale samenlevingen bewaard. Als blijkt dat niet iedereen in staat is om dat pact na te komen – om uiteenlopende redenen – moeten we zoeken naar een antwoord, en ik denk niet dat terugkruipen in onze nationale schulp de eerste reactie moet zijn.

Het is duidelijk dat Schengen op dit moment niet goed werkt in relatie tot de Dublin-regeling die vastlegt waar vluchtelingen asiel kunnen aanvragen. We praten met een aantal partners hoe Schengen en Dublin weer met elkaar in evenwicht te brengen. Dat gaat dan over hotspots, opvang in doorreislanden, over terugkeer en opvang in Schengenlanden zelf. Het gaat dan ook over verkennend overleg over de verdieping van de huidige samenwerking. Want de huidige situatie is door onvoldoende controle van de buitengrenzen onhoudbaar. We zetten in op behoud van het Schengensysteem en alle voordelen daarvan, en die zijn enorm groot. Het gaat om handhaving van regels waarover vaste afspraken zijn. Nu komt het aan op de uitvoering. We moeten die grenzen versterken, en helpen de controles en de bewaking te verbeteren. Dat is niet hetzelfde als een gesloten Europa. Mensen die vluchten voor terreur en geweld, hebben het recht om asiel te vragen. En om dat mogelijk te maken, is het ook belangrijk om juist weer grenzen te benoemen.

Als EU-voorzitter richt Nederland zich nu daarom op drie kritieke afspraken over migratie: ten eerste de uitvoering van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Turkije; ten tweede de versterking van de buitengrenzen; en ten derde de hervestiging van asielzoekers binnen de Europese Unie, op solidaire grondslag en volgens het Vluchtelingenverdrag.

Grenzen en identiteit zijn geen grachten rond een stad of hekken van de geest. Juist wanneer buiten Europa – in onze grenslanden – de haat tussen mensen toeneemt, is verbinding zoeken meer dan ooit noodzakelijk. Onbekend maakt onbemind klinkt oubollig, maar bevat zeker een kern van waarheid. We moeten elkaar in de ogen kijken, beter leren kennen en ons laten overtuigen door de kracht van de overeenkomsten tussen ons allen. Dat geldt niet alleen voor politici, maar ook voor maatschappelijke organisaties en burgers. Het buitenlandbeleid gaat daarom iedereen aan. Het is niet langer zo, als dat ooit al zo was, dat gebeurtenissen in andere landen ver van ons bed zijn. Buitenlands en binnenlands beleid zijn, zo zegt het cliché, meer en meer aan elkaar verbonden.

Dat zagen we na de ramp met vlucht MH17, toen beelden van de gebeurtenissen uit het oosten van Oekraïne onze huiskamers binnendrongen.

We zagen het ook na de aanslagen in Parijs, toen de terreur ineens dichterbij dan ooit was.

En de grote stroom vluchtelingen die Syrië ontvlucht om in Europa een veilig heenkomen te zoeken, is hier ook een voorbeeld van.

Ik wil u meenemen langs de grenzen van Europa, om u op die manier iets te laten zien van de manier waarop ik denk dat wij in de komende jaren het Europese buitenlandbeleid verder moeten ontwikkelen. En ik wil beginnen met mijn eigen ervaringen in een van die grenslanden.

De rand en de kern

Vandaag precies drie jaar geleden is mijn vorige leven begonnen: op 11 januari 2013 begon in Mali operatie Serval. Franse gevechtsvliegtuigen bombardeerden stellingen van islamistische en Toeareg-opstandelingen die grote delen van Noord-Mali in handen hadden gekregen.

De eerste inzet van Franse grondtroepen met een sterkte van 500 man kon hun grondoffensief niet stuiten. De rebellen wisten op te rukken tot Diabaly, zo’n 400 kilometer van de hoofdstad Bamako. Een tweede versterking volgde, van Franse troepen en van Afrikaanse, opererend onder de vlag van het regionale samenwerkingsverband ECOWAS.

Deze soldaten wisten het tij te keren, waarna op 25 april de VN-Veiligheidsraad kon besluiten tot de oprichting van MINUSMA, de VN-vredesmacht die ik heb mogen leiden tot het begin van mijn ministerschap van BZ.

Mali en MINUSMA waren in mijn leven keerpunten: ik heb van dichtbij kunnen zien hoe een land - dat dreigde ten gronde te gaan in een orgie van religieus en etnisch geweld - zich weer heeft weten te op te richten, gesteund door zijn vrienden. Het land is er nog bij lange na niet, maar er is ondanks de moeilijke regio wél veel veranderd.

Het is een les die ik niet zal vergeten en die het waard is om meer verteld te worden.

Drie jaar terug zullen veel Nederlanders de toestand in Mali vergeleken hebben met de spreekwoordelijke ruzie in een verafgelegen land, tussen mensen waarover we heel weinig weten. Dat is inmiddels veranderd. Onze inzet in MINUSMA is onze grootste militaire missie.

Nederlandse militairen leveren een sleutelbijdrage aan de invulling van het mandaat van MINUSMA: zorgdragen voor de veiligheid, voor stabilisatie en bescherming van burgers. Drie jaar verder weten we ook dat de kernproblemen in Mali onveranderd zijn: terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en het risico van migratiestromen in geval van destabilisering van de regio.

De gebeurtenissen in Mali laten zien hoe grenzen en identiteit uitwerken op landen en volkeren. Er zijn veel oorzaken aan te wijzen voor het conflict in Mali. De lastige positie van de Toeareg is daar één van: het is niet alleen een natie zonder land - zoals de Koerden of de Palestijnen. Het is ook een volk dat gedijt zonder grenzen, zoals Roma en Sinti in Europa of Bedoeïenen in het Midden-Oosten. Als je het op die manier bekijkt, staat het uitroepen van Azawad, de onafhankelijke natie van de Toeareg in Noord-Mali, haaks op de geschiedenis van de Toeareg.

Het uitroepen van Azawad was niet alleen een bedreiging voor de Malinese integriteit, maar ook voor die van minstens vier andere landen waarin de Toeareg zich bewegen: Niger, Burkina Faso, Algerije en Libië. Het was daardoor moeilijk voor te stellen dat deze opstand duurzaam succes kon hebben, totdat de Toeareg zich verbonden met islamistische groepen. Ze werden, zoals in veel landen, ‘accidental terrorists’.

Deze coalitie kon profiteren van de chaos die in Libië was ontstaan na de val van Khadaffi. Het wegvallen van grenzen leidde tot versterking van bepaalde identiteiten - die van Toeareg en van islam-fundamentalisten.

De ring van instabiliteit

Mali is daarmee onderdeel geworden van de brede ring van instabiliteit rondom Europa. Wat in die ring gebeurt, weerklinkt hier, het is vaak genoeg gezegd. En wat ook duidelijk is, is dat de instabiliteit niet geconcentreerd is aan onze nabije landsgrenzen, of onmiddellijk overzee in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Voorbij landen als Oekraïne, Syrië, Libië en Tunesië, ligt niet alleen Mali, maar vind je ook Somalië en Eritrea, Jemen en Afghanistan. Bronnen van migratie, kiemen van onveiligheid die op Europa inwerken.

Het begrip van de ‘ring van instabiliteit’ is als beeld in opkomst gekomen na de Arabische revoluties in 2011 en is versterkt door de uitbraak van het conflict in Oekraïne in 2014.

Zo recent dat je bijna vergeet dat het een eeuwenoud beeld is, misschien wel het oudste begrip in de geschiedenis van internationale betrekkingen. Er zijn voorbeelden te over, uit allerlei beschavingen en van vele tijden: China als ‘Koninkrijk van het Midden’, Griekenland met Delphi als navel van de wereld. Rome. Constantinopel. Londen. Washington. Moskou, Berlijn. Allemaal waanden ze zich ooit het middelpunt van de wereld.

Je ziet de ring van instabiliteit ook terug op heel oude kaarten die een bekend deel van de wereld laten zien.

Zo’n land of werelddeel wordt vaak omringd door mythische figuren en gevaarlijke beesten.

Dit is bijvoorbeeld een kaart die Abraham Ortelius rond 1590 maakte van IJsland:

Abraham Ortelius-Islandia

Beeld: Wikipedia Commons

Voor de monsterachtige wezens aan de randen van de kaart is veel fantasie gebruikt, en dat is precies mijn punt. Ook hier zie je: grenzen en identiteit vallen samen. Distinctiedrift is levensdrift, zou Carry van Bruggen zeggen. Dus we kunnen beter over de terugkeer van de ring spreken, dan over de opkomst van de ring. Het beeld is hetzelfde, de kern verandert. Nu zitten wij zelf binnenin de ring.

Die ring is niet alleen een metafoor, hij helpt ook antwoord te geven op de vraag naar het ‘waarom’ van buitenlandpolitiek. We kunnen kiezen: stabiliteit exporteren of instabiliteit importeren. Daar zit niet veel tussen.

Hoe wij daar invulling aan geven, is een antwoord op de wezensvraag naar het waarom van de Europese samenwerking. Voor Europa is dit nu de kernvraag, ik denk belangrijker nog dan alle interne uitdagingen. Ik zou daar ook lang over kunnen spreken: de interne markt, de monetaire eenwording, het landbouwbeleid, de Europese privacywetgeving, het zijn maar enkele voorbeelden van onderwerpen die stuk voor stuk heel belangrijk zijn, en waarmee ik me dag in dag uit als minister van Europese Zaken bezig houd. Kwesties die heel ingrijpend zijn voor de hele Europese samenleving, voor burgers, bedrijven en overheden.

Tegelijkertijd denk ik dat deze keuzes die we maken op dit soort terreinen van Europese samenwerking niet alles zeggen over wat of wie we zijn. Die identiteit ontlenen we aan onze omgang met de landen en volkeren buiten Europa.

Het beeld van de ring geeft geen antwoord op de belangrijke vraag van het ‘hoe’ van de buitenlandpolitiek. Daarvoor moeten we ons ook in de ander kunnen en willen verplaatsen.

Onszelf niet uitsluitend als het middelpunt beschouwen. Het gaat namelijk niet per definitie om ons. Want voor de ander bevindt Europa zich niet in het centrum, maar zijn wij de periferie geworden.

Ik wil jullie uitdagen om met mij ‘uit de ring te stappen’, om mee te kijken naar onze grenzen, naar onze limieten. Waar houdt Europa op, waar houdt Europese samenwerking op? En wat betekent dat voor ons en voor onze grenslanden? Om zo beter te komen tot een formulering van wat de kern van Europa is. Mijn vaste overtuiging daarbij is deze: we dienen ons analfabetisme over onze naaste omgeving aan te pakken. Juist om de kracht van Europa, waartoe zoveel mensen zich aangetrokken voelen, te bestendigen en de Europese Unie niet alleen een ‘mooiweerinstituut’ te laten zijn, maar juist ook te laten functioneren in een ‘slechtweerscenario’. Een omgeving waarin we op een heel andere manier moeten werken: niet als een wetgevingsmachine, maar als iets wat veel sneller, concreter en operationeler handelt in een wereld die voor ons en voor die ander vrij fors is veranderd.

De toestand in de grenslanden

Wat is dan die toestand in onze grenslanden? Als het gaat om onze buurlanden hebben we het in Europa meestal over de oostelijke partners en de zuidelijke. De oostelijke hebben gemeen dat ze in het Europese continent liggen, de zuidelijke partners liggen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Veel van hun problemen zijn vergelijkbaar, maar dat zegt niet alles. Zoals velen die ziek zijn koorts hebben, wil dat nog niet zeggen dat het bestrijden van de koorts meteen een genezing van de ziekte is.

Je zou misschien beter kunnen spreken van een indeling in drie groepen: oost, midden en zuid, waarbij oost min of meer vanzelf spreekt, je onder het midden verstaat: Irak, Syrië, Libanon, Jordanië, Israël en de Palestijnse Gebieden en onder zuid: Marokko, Algerije, Tunesië, Libië en Egypte. Deze indeling ontleent zijn waarde aan het bestaan van één centraal probleemgebied in alle drie de regio’s: in het oosten het gewapende conflict in Oekraïne, in het midden het ISIS-gebied dat Syrië en Irak beslaat en in het zuiden is het Libië. Er is natuurlijk veel meer aan de hand, maar dit zijn de karakteristieken waarover ik het nu wil hebben. Ik zal niet zover gaan te beweren dat het “oplossen” van de crises in die drie afzonderlijke landen of streken, alle problemen in de regio’s oplost. Denk maar aan het Palestijns-Israëlisch conflict, dat jaren voortduurt, en nu in een heel andere setting van radicalisering en transformatie in het Midden-Oosten nóg ingewikkelder en nog steeds onopgelost is.

Om nog maar te zwijgen over de problematische verhouding tussen soennieten en sjiieten, die zich nu vooral uit in de moeizame relatie tussen Iran en Saoedi-Arabië. In het oosten blijven we worstelen met de regionale ambities van Poetin en de zijnen. In bredere zin gaat het in die regio ook over de plek van het individu in de samenleving, over de relatie tussen heerser en burger, over de sluipende uitbreiding van het Poetinisme.

En in het zuiden speelt de enorme uitdaging van ongetemde bevolkingsgroei, het spook van de jeugdwerkloosheid en het onvermogen om maatschappelijke verhoudingen langs lijnen van politieke geleidelijkheid te veranderen.

Maar laten we ons vanavond beperken tot de analyse van de toestand aan de hand van deze drie kerngeschillen.

Oekraïne

Toen de Sovjet-Unie vijfentwintig jaar geleden uiteenviel, zag de toekomst van Oekraïne er rooskleurig uit. Een goed opgeleide bevolking, een ontwikkelde industrie en een sterke landbouwsector: je kon het slechter treffen als kersvers onafhankelijk land. Maar goede economische vooruitzichten zijn geen garantie voor succes.

De democratie en de rechtsstaat hebben zich na 1991 moeizaam ontwikkeld om te kunnen afrekenen met diep verankerde structuren uit de Sovjettijd. Dat werd voor het eerst duidelijk in 2004, toen de Oranjerevolutie uitbrak.

Die Oranjerevolutie leidde niet tot de vurig gewenste verandering in de politieke cultuur – daar was nog eens tien jaar geduld voor nodig. De opstand tegen president Janoekovitsj in 2014 was een protest tegen mismanagement, willekeur en roofbouw door de staat.

Een protest tegen corruptie en oligarchie, zoals we dat overigens ook bij de Arabische Lente hebben gezien. En vooral een eis om de vrijheid om daar een einde aan te maken, en eigen keuzes te kunnen maken.

Je zou kunnen zeggen dat de Maidanrevolutie een roep was om grenzen te stellen. Grenzen aan de politieke macht, grenzen aan ambtsmisbruik, en grenzen aan ongewenste inmenging van buiten.

Oekraïne staat nu voor drie enorme uitdagingen: de corruptie uitbannen, zijn grondgebied bestieren, en zijn burgers een toekomst helpen geven. Het land bevindt zich middenin een overgangsproces, en het is ook voor onze eigen veiligheid van belang dat Oekraïne die transitie naar een stabiel, weerbaar land weet te maken.

De Europese Unie kan daar een rol in spelen. De principes waar de Oekraïense bevolking de straat voor is opgegaan, zijn namelijk ook de grondbeginselen van onze staten en de basis voor onze welvaart en vrijheid. Natuurlijk in een eigen vorm, op de basis van een eigen identiteit en cultuur. Dat zijn uiteindelijk de ingrediënten voor duurzame stabiliteit, en daar gaat het in het geval van Oekraïne nu vooral om. 2004 was niet alleen het jaar van de Oranjerevolutie, maar ook het jaar waarin Oekraïne direct buurland van de EU werd. Gelegen naast Polen, en vallend onder het nieuw opgezette nabuurschapsbeleid. Dat nabuurschapsbeleid is daarna verder vormgegeven in het Oostelijk Partnerschap.

Het associatieakkoord is uitdrukkelijk géén voorportaal naar het EU-lidmaatschap. Het is zelfs geen voorportaal naar een voorportaal. Het associatieakkoord is een instrument om de betrekkingen van Nederland en de Europese Unie met Oekraïne vorm te geven. Het is door niemand opgedrongen. Het was de soevereine keuze van de Oekraïense regering, waar zich een ruime meerderheid van het Oekraïense volk in opeenvolgende verkiezingen achter heeft geschaard. De EU en Oekraïne hebben Rusland zoveel mogelijk betrokken bij de inhoud van het akkoord. Het is zelfs anderhalf jaar opgeschort geweest.

Rusland is echter helaas keer op keer niet in staat de bezwaren te onderbouwen. Als Oekraïne wil, kan het ook vergaande samenwerking aangaan met Rusland.

Dit Europese akkoord staat dat niet in de weg. Natuurlijk, er is meer over te zeggen. Maar een stabiele, democratische en economisch gezonde buur is voor Europa en ook voor Rusland van belang.

We moeten de zaken ook niet omdraaien. Het confronterende optreden van Rusland kan de EU niet worden toegerekend. Het is Poetin die oneigenlijke druk heeft uitgeoefend. Het is Poetin die de Krim heeft geannexeerd en Oost-Oekraïne destabiliseert. Als dat in Oekraïne kan, dan kan het elders ook. Dat gedrag moet niet worden beloond.

Dit is dus zeker geen business as usual. Laat er geen misverstand over bestaan: ik ben vóór het spreken met Rusland. De Russen leven in Europa, wij leven met hen in één continent. Als het gaat over Syrië, over terreur, over de belangrijke problemen van deze tijd, moeten wij spreken met Rusland. Maar de Europese Unie kan niet doen alsof er niets aan de hand is wanneer een stuk van een buurland wordt inpikt en er in dat buurland onrust wordt gestookt. Daarom hebben wij die politiek van sancties en tegelijkertijd een uitgestrekte hand.

De landen in Oost-Europa moeten hun eigen keuzes kunnen en durven maken. Vooral de jonge generaties in deze landen willen steeds meer innovatie, anti-corruptie, en democratische hervormingen op hun manier.

Weerbaarheid vraagt om versterking van de steunpilaren van stabiele samenlevingen: de rechtsstaat, het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke media. Dat is geen neoliberale droom, dat is een droom die mensen daar op hun eigen manier zullen moeten invullen – en dat is een lange strijd.

Dat is ook in het belang van Nederland. Via het Oostelijk Partnerschap draagt de Europese Unie daar aan bij, net als veel van onze internationale instellingen waaronder de Verenigde Naties.

Dat is een van de redenen waarom het referendum op 6 april zo belangrijk is. Het associatieakkoord is een antwoord op de problemen die de regio instabiel maken. Het moet leiden tot een stabieler Oekraïne aan onze grenzen. En dat is goed voor Nederland, zowel economisch als in veiligheidspolitiek opzicht. Daarom verdient het onze steun en daarom zal ik op 6 april ‘ja’ stemmen.

Libië

Laten we nu de sprong maken van Oekraïne en omgeving naar de regio ten zuiden van Europa. Mijn grootste zorg betreft Libië. Ik heb veel met Libië te maken gehad vanwege het werk dat ik in Mali heb gedaan. En ik zei u al: wat in Libië is gebeurd, en de manier waarop daar is ingegrepen, is op zijn minst duidelijk aan beperkingen onderhevig. Ik denk niet dat ik hoofd van een VN-vredesoperatie van tienduizend man zou zijn geworden, als die Libië-interventie beter – of in ieder geval anders – zou zijn verlopen. We hebben geïntervenieerd, we hebben het vervolgens gelaten. En dat betekent dat het veelgemaakte onderscheid tussen Arabisch Noord-Afrika, de Maghreb, enerzijds en sub-Sahara Afrika anderzijds, moet worden gerelativeerd. Dat kun je nu niet anders dan een papieren werkelijkheid noemen. Libië heeft op minstens drie manieren invloed op de veiligheid in de regio en in Europa. Ik wil u er op wijzen: het land ligt slechts 40 kilometer van de Italiaanse kust.

Ten eerste probeert de grootste stroom migranten uit Afrika via Libië een weg te vinden naar Europa: de afgelopen twee jaar ongeveer 150 duizend, terwijl het de meest gevaarlijke route is. Veel mannen, vrouwen en kinderen, zijn omgekomen. Er vallen nog steeds duizenden slachtoffers bij de barre tocht door de woestijn, en vervolgens bij de oversteek van de Middellandse Zee.

Ten tweede heeft het machtsvacuüm na de val van Khadaffi meerdere landen in de Sahel gedestabiliseerd. De wapendepots gingen open en de voormalige huurlingen van Khadaffi gingen met die wapens naar buurlanden. Ze versterkten de opstand in noord Mali en kregen grote delen van het land in handen. In meerdere landen in de regio zie je ook steeds meer verwevenheid tussen gewapende groepen en criminele bendes, en ook met ISIS dat oprukt in het oostelijke deel van Libië. Smokkel van mensen, drugs en wapens gaat hand in hand met gewapend conflict. Dat giftige mengsel tast de stabiliteit in de hele regio aan.

Tot slot heeft, zoals ik zei, IS vaste voet onder de grond gekregen langs de Libische kust. Nu de druk op IS toeneemt in Irak en Syrië, kan die beweging een deel van haar bases gaan verplaatsen naar Libië. Een nog directer gevaar voor Europa.

Voldoende redenen dus om betrokken te blijven bij Libië, en meer dan dat. En dat geldt ook voor andere fragiele staten in de Maghreb en de Sahel, vanuit solidariteit met onze buren maar ook om te voorkomen dat de problemen overslaan naar Europa. Dat is een welbegrepen Europees eigenbelang.

Nadat medio 2015 al een vredesakkoord was getekend in Mali, zagen we vlak voor de kerst ook een lichtpuntje in Libië met het tekenen van een akkoord tussen de belangrijkste partijen. Het komt in Libië nu aan op de vorming van een eenheidsregering – geen gemakkelijke opgave in een land met zeer veel – ik geloof meer dan duizend – zwaarbewapende milities. Een voorspoedige wederopbouw is in ieders belang.

Ten eerste heeft Libië dan weer behoefte aan Afrikaanse migranten, waardoor het van doorreisland verandert in een gastland. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het indammen van de migratiestroom vanuit Afrika naar Europa. Ongeveer 90% van de mensen die vanuit Libië Europa proberen te bereiken, doen dat om economische redenen. Als die stroom minder wordt, kan Europa zich meer richten op de mensen die vluchten voor geweld.

Ten tweede is het herstel van de openbare orde in Libië nodig om IS te verslaan. Dat is in het rechtstreekse veiligheidsbelang van buurlanden als Tunesië en Egypte, maar ook van Europa. De Europese Unie heeft dan ook een belangrijke rol te spelen in de verbetering van de humanitaire en veiligheidssituatie in Libië. Europa steunt Martin Köbler, het hoofd van de Verenigde Naties in Libië die de partijen bij elkaar weet te krijgen. Ik heb hem gisteren nog gesproken. En de Europese Unie heeft activiteiten om een humanitaire en een veiligheidspoot te kunnen geven aan een mogelijke eenheidsregering.

Syrië en Irak

Net als in de Sahel en Libië hebben we in Irak sinds 2003 gezien wat er kan gebeuren als wapens makkelijk in de verkeerde handen terechtkomen, of interventies slecht of onjuist worden uitgevoerd.

Corruptie speelt ook hier een enorme rol: individuen binnen het Iraakse leger of de politie die voor eigen gewin wapens en uitrusting verkochten, en de band tussen ISIS en de oude Baath-partij van Saddam Hoessein versterkten. Corruptie kost dus niet alleen welvaart, het is ook een groot veiligheidsrisico. Daarnaast heeft ISIS zelf tijdens de opmars in Irak veel wapens buitgemaakt.

De laatste tijd boeken de partijen die tegen ISIS strijden winst, en Nederland speelt daar een flinke rol in. Wij zetten in Irak offensief gevechtsvliegtuigen in tegen ISIS. En we trainen Iraakse special forces en de Peshmerga.

Nu ISIS beginnend terrein verliest in Irak, moeten we nadenken over wat het betekent als je een gebied bevrijdt. Als je de foto’s ziet van Ramadi, kun je je bijna niet voorstellen dat het bevrijd is. Net als Kobane is er eigenlijk niets van over, en de vraag is: wie komen daar terug? Daarom is er bij de optie van luchtaanvallen ook altijd essentieel wat er op de grond gebeurt, en kan er geen louter militaire oplossing zijn voor een conflict. Die oplossing moet altijd politiek zijn, en gebaseerd op de daadwerkelijke positie van mensen in het land zelf. En daar zitten dus ook de grote opgaves voor Irak, bijvoorbeeld in de hervorming van het leger.

Dat geldt a fortiori voor Syrië. Ik ga vanavond niet het hele probleem van Syrië met u bespreken. Maar ik wil er wel op wijzen dat ik me uit de recente geschiedenis, ook in de tijd dat ik minister voor Ontwikkelingssamenwerking was, niet kan herinneren dat de internationale gemeenschap zo lang, en op zo’n verschrikkelijke manier menselijk leed heeft kunnen veronachtzamen. Het is belangrijk om daar goed de verantwoordelijkheden voor te benoemen. Ik heb zelden gezien dat zoveel mensen wereldwijd op de vlucht zijn. Dat de zogenaamde Responsibility to Protect eigenlijk niet bestaat. Dat we heel lang hebben gedacht: “Syrië is allemaal wel heel vervelend, maar dat is de transformatie in het Midden-Oosten en we gaan niet weer iets doms doen zoals in Irak.” Irak was uiteraard een foute interventie, maar ik vond het toch een ontmaskering van alle mooie ideeën die we hadden over de internationale samenleving. We hebben Syrië gewoon laten zitten. We kunnen daar allerlei redenen voor geven: transformatie in het Midden-Oosten, proxy-oorlogen, sektarisme, gebrek aan overeenstemming in de VN-Veiligheidsraad, discussies tussen Rusland en het Westen – you name it. Maar het feit is wel dat de mensen voornamelijk niet meer op hun eigen plek wonen omdat ze dood zijn, omdat ze intern ontheemd zijn, of omdat ze gevlucht zijn in de richting van buurlanden en Europa. De omvang van het leed in Syrië is nauwelijks te bevatten, de cijfers doen onwerkelijk aan. Meer dan een kwart miljoen doden zijn te betreuren sinds het begin van de oorlog. Bijna acht miljoen Syriërs zijn ontheemd. 13,5 miljoen mensen hebben humanitaire hulp nodig. Nu het regime met Russische luchtsteun een offensief is begonnen, komen nog meer burgers in de verdrukking.

Oorlog is altijd een voortzetting van de politiek met andere middelen, zo wil het adagium van Clausewitz. Wij zien nu in landen als Libië, Mali en hopelijk eind van de maand in Syrië – bij de vredesbesprekingen in Genève – een voorzichtige beweging die misschien aanleiding tot hoop is.

Dit zijn de meest serieuze stappen in jaren, onder begeleiding van VN-gezant De Mistura en met steun van de VN-Veiligheidsraad. De strijdende partijen lijken nu te kiezen voor de politiek, in eerste instantie als een manier om de oorlog voort te zetten met andere middelen.

Waar wij voor moeten zorgen is dat ze uiteindelijk ervoor kiezen om de politiek te gebruiken als basis om conflicten op te lossen, in plaats van ze te bestendigen. Maar we kunnen en willen geen oplossingen opleggen. De internationale gemeenschap heeft de verantwoordelijkheid om een kader te stellen, zoals de Veiligheidsraad eindelijk heeft gedaan.

Daarbinnen zullen Syrische partijen moeten onderhandelen om tot oplossingen te komen. Het zijn kleine lichtpuntjes, maar er is nog geen enkele garantie op succes. De positie van Assad, de definitie van terreurgroepen, de verdeeldheid onder de oppositie: dat zijn allemaal onopgeloste kwesties.

En ook de toegenomen spanningen tussen Saoedi-Arabië en Iran vormen een risico voor dit proces. De Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten oefenen daarom druk uit op beide landen om aan tafel te blijven. Tot nu toe hebben Iran en Saoedi-Arabië benadrukt dat ze zich blijven inzetten. Het is makkelijk om daar cynisch over te zijn, voor een gedeelte ben ik dat ook. Tegelijkertijd zag je de afgelopen periode dat de kracht van internationale diplomatie er nog steeds is. Denk aan het klimaatakkoord, denk aan het akkoord met Iran. Ik hoop dat ook nu de belangrijkste partijen inzien dat de totale destructie van een land niet in het belang is van een van de buurlanden.

Kleine conflicten, onmetelijke gevolgen

Naast het ‘waarom’ en het ‘hoe’, is het belangrijk na te denken over het ‘wat’.

Wat is het dat onze aandacht vraagt, op wat moeten we op letten? Ik noemde al Mali, als voorbeeld van de spreekwoordelijke ruzie in een verafgelegen land, tussen mensen waarover we heel weinig weten. Die typering gaf de Britse premier Neville Chamberlain van de Sudeten-crisis in 1938. De manier waarop hij destijds de groeiende agressie van het nationaal-socialisme het hoofd wilden bieden - de politiek van appeasement - is nog steeds een waarschuwing voor ons. De internationale politiek leert dat kleine ruzies heel grote gevolgen kunnen hebben.

Van de klassieke oudheid tot aan deze eeuw toe is de geschiedenis bezaaid met conflicten en gebeurtenissen die in het oog van de tijdgenoot verwaarlozen waren naast de grote problemen van alledag.

Er zijn voorbeelden te over: de Britse inval in de Transvaal in 1895, de moordaanslag op Franz Ferdinand in Sarajevo 1914, de Sudeten-crisis in 1938, de raketaanval op een Rwandees regeringsvliegtuig in 1994 en de kaping van vier Amerikaanse passagiersvliegtuigen op elf september 2001. Imperialisme, nationalisme, fascisme, racisme en terrorisme zijn tot een kookpunt gekomen in dit soort incidenten.

Kleine oorzaken kunnen grote gevolgen hebben, maar die wetenschap maakt niet dat je je erbij moet neerleggen. Twee wegen staan open, beide moeten we afleggen, beide hangen met elkaar samen.

A: een meer strategisch extern optreden door de EU, en B: een diepgaande investering in het multilateraal systeem.

Strategisch extern optreden EU

Om met het eerste te beginnen, voor mij staat vast dat het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU moet worden versterkt. Dat geldt voor de instrumenten in brede zin: diplomatieke, economische én militaire middelen. Maar daarmee zijn we er nog niet. We moeten ons ook beter voorbereiden op mogelijke scenario’s. En dat doen we door relaties te onderhouden met grote en kleine spelers. Niet alleen door in te spelen op onmiddellijke gebeurtenissen, maar ook door oog te hebben voor de langere termijn.

Typisch elementen van een goed doordacht buitenlandbeleid, op basis van een alomvattende strategie. Typisch aspecten waaraan het op dit moment in Brussel ontbreekt. Europa is analfabeet op het gebied van buitenlands beleid, het heeft dringend behoefte aan een leesplankje dat de bouwstenen bevat van een mondiale strategie.

Ik zeg er meteen bij dat buitenlandse politiek op basis van gedegen strategische analyses een land niet immuun maakt tegen de gevolgen van rampen of crises; het helpt wel om beter bestand te zijn tegen grote schokken.

Twee uitspraken van twee geduchte Amerikaanse strijders strekken tot waarschuwing: “Plans are worthless, but planning is everything”, aldus generaal Eisenhower. En beter nog: “Everyone has a plan 'till they get punched in the mouth.” De bron van die uitspraak zien we aan het werk in het volgende filmpje, uit 1988.

Dat was Mike Tyson in gevecht met de onfortuinlijke Michael Spinks. Een knock-out in 91 seconden. Eerder in hetzelfde filmpje is trouwens een jonge Donald Trump te zien, die zich laat toejuichen in zijn Trump Plaza.

Begrijp me niet verkeerd, Mike Tyson zou ik niet meteen als rolmodel willen aanbevelen aan de hedendaagse jeugd - hoewel hij zich tegenwoordig laat kennen als een opmerkelijk gretige lezer van Kierkegaard en Nietzsche. Maar ik haal hem niet voor niets aan. Er loopt namelijk een lijn via hem van Muhammad Ali naar een van de meest bijzondere politici van Oekraïne van dit moment: Vitali Klitchko, wereldkampioen zwaargewicht boksen in 2004/2005, een van de leiders van het Maidan-protest en tegenwoordig burgemeester van Kiev.

Je ziet dat de echte stappen in Europa worden gezet wanneer de druk het grootst is. Dat gebeurde tijdens de eurocrisis en dat gebeurt nu tijdens de vluchtelingencrisis. Wat betekent doordacht optreden tijdens deze crisis voor onze betrekkingen met de grenslanden? Het draait vooral om een mentaliteitsverandering, die meteen gepaard moet gaan met kordaat handelen.

In de regio’s Midden en Zuid moet Europa een échte New Deal sluiten, waarbij een harde belangenruil plaatsvindt – wij steunen de economische en maatschappelijke opbouw, met nadruk op verbetering van perspectieven voor jongeren. Zij werken mee aan beheersing van migratiestromen.

De landen rondom de conflicthaarden zijn van speciaal belang. Bij de EU-Afrika top in Valletta hebben we de basis gelegd voor migratiepartnerschappen met Afrikaanse landen, waaronder Tunesië. Dat zijn échte partnerschappen op basis van gelijkwaardigheid. Zo zijn de nieuwe verhoudingen. Nu komt het er op aan te doen wat is afgesproken. Banen voor jongeren om de grondoorzaken van migratie weg te nemen, opvang in de regio, terugkeer, en veiligheid door mensensmokkel aan te pakken en grensbewaking te verbeteren.

De EU heeft een fonds opgezet voor projecten die de werkgelegenheid vergroten. We gaan investeren in capaciteitsopbouw om de rechtsstaat te bevorderen, en we nemen maatregelen om extremisme en terrorisme te bestrijden.

Ook met Turkije heeft de Europese Unie afspraken gemaakt, en ook daar komt het nu aan op de uitvoering. Die moet leiden tot een substantieel kleinere vluchtelingenstroom.

Het is nu de hoogste tijd om de aandacht te vestigen op twee landen waar ik onlangs geweest ben: Libanon en Jordanië.

Die twee landen vangen samen meer dan anderhalf miljoen vluchtelingen op: dat zijn meer vluchtelingen per hoofd van de bevolking dan waar ook ter wereld. Dat legt enorme druk op die landen: op hun politiek, op hun samenleving, op de schaarste daar. Je zult met die grenslanden moeten samenwerken, je zult daar moeten investeren. En ik vind echt dat die samenwerking veel intensiever moet zijn dan nu het geval is. Zowel Libanon als Jordanië moeten we een op maat gemaakt pakket aanbieden als Europese Unie, en daar zijn we ook mee bezig. Een pakket dat veel verder gaat dan migratie alleen. We moeten ook bekijken wat mogelijk is op het vlak van handel, investeringen, veiligheid en stabiliteit. Kortom: de Europese Unie moet ook met deze landen echte partnerschappen aangaan. Ze verdienen onze steun, we hebben geen alternatief. Het is exporteren van stabiliteit of importeren van instabiliteit.

Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap hoop ik dat we de eerste stappen kunnen zetten voor een hechtere samenwerking met Jordanië en Libanon.

Laten we met alle aandacht voor de grenslanden niet vergeten dat de migratiestromen de solidariteit binnen Europa enorm onder druk zetten. U ziet het elke dag in de kranten. Ik denk dat daar misschien wel het grootste probleem zit: het gebrek aan vertrouwen binnen en tussen landen als het gaat om dit onderwerp. Daarom is de effectieve bewaking van onze buitengrenzen zo belangrijk, op basis van de relatieve openheid waar ik het eerder over had. Ook hier draait het vooral om het nakomen van de afspraken die we met zijn allen hebben gemaakt. De belangen van Europese landen lijken misschien op het eerste gezicht uiteen te lopen, maar ze zijn in werkelijkheid onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als in Griekenland betere registratie plaatsvindt, zijn andere landen bereid om de echte vluchtelingen beter te spreiden. Daarom is het zo belangrijk dat de hotspots in Griekenland en Italië worden voltooid, en dat Griekenland hierbij ondersteuning krijgt van de Europese Unie en van Nederland. En zo zorgt ook de snelle terugkeer van migranten die géén recht hebben op asiel voor een grotere bereidheid om de echte vluchtelingen verspreid over Europa op te nemen. Daarom is de kritiek op het Nederlandse voorzitterschap soms niet terecht. Europa gaat niet alleen over grote visies. Ja, het gaat om de positionering van Europa in de grenslanden, maar het gaat ook gewoon over het nakomen van afspraken die we met elkaar gemaakt hebben. Daar zullen we ons keihard op richten, dag en nacht, onder leiding van de minister-president en de collega’s in het kabinet.

Investeren in het multilaterale systeem

Ik heb het gehad over de eerste weg naar meer stabiliteit om ons heen, die bestaat uit een scherper buitenlandbeleid voor de EU. Het tweede dat ons te doen staat is investeren in multilateralisme.

Niet ophouden bij de enkele focus op de nationale weg en de eigen mogelijkheden, maar actief zoeken naar verbreding van het platform en versterking van het fundament daaronder. De problemen die wij momenteel hebben met het oplossen van de ring van instabiliteit zijn zoveel groter geworden omdat we het ontwend zijn eigen verantwoordelijkheden te nemen. Instabiliteit als zodanig is geen nieuw gegeven, in de jaren vijftig en zestig was het ook onrustig.

Denk even terug aan zestig jaar geleden, de vooravond van de ondertekening van het Verdrag van Rome ter oprichting van de EEG. In 1956 was er een Suez-crisis, de Hongaarse inval, een volksoproer in Polen, de burgeroorlog in Algerije escaleerde, en Nederland raakte steeds dieper in conflict met Indonesië over de toekomst van Nieuw-Guinea. In die context kwamen zes landen bijeen om te besluiten tot de oprichting van wat we nu de Europese Unie noemen. Iedereen die nu beweert dat die landen destijds enkel met een ‘economisch project’ bezig waren, heeft een erg selectieve herinnering. Europa was en is een geopolitiek plan.

Het belangrijkste verschil met nu is dat de oplossing van de problemen van toen ‘buiten de ring’ lag, bij het optreden van de VS. Dat is nu anders: de VS zal niet voor de eeuwigheid zijn focus op Europa houden, de pivot naar Azië is ingezet.

We gaan een verkiezingsjaar in de VS in en de winnaar daarvan zou zo maar eens gedwongen kunnen zijn zich op Latijns-Amerika te richten. Achter de schijnbare rust van Latijns-Amerika is altijd onderhuidse spanning en de kans op escalatie is groot: de regeringswissels in Argentinië en Venezuela hebben onzekere gevolgen, terwijl Brazilië in diepe economische crisis verkeert.

Wat ik wil zeggen is dit: onze problemen in onze ring zijn niet meer per se Amerikaanse problemen.

Vat ik het samen dan kom ik tot twee kernelementen van een mondiale strategie voor Europa.

Allereerst vertegenwoordiging – Europa is oververtegenwoordigd in de mondiale structuren. De effectiviteit van internationale organisaties hangt heel sterk samen met hun legitimiteit. De verschuivende verhoudingen in de wereld zetten daarom druk op die organisaties. Zonder hervormingen komt hun legitimiteit in gevaar, en in het uiterste geval kan dat er toe leiden dat spelers hun heil elders zoeken. In dat geval raken ze ook hun effectiviteit kwijt.

Twee permanente zetels in de VN-Veiligheidsraad, en een vrijwel vaststaand benoemingsrecht van de directeur van het IMF zijn maar twee voorbeelden van dominantie die de tijden van vroeger weerspiegelen. Dit terwijl het aandeel van de EU in de wereldproductie terugloopt. Niet omdat we het zelf zoveel slechter doen, maar vooral omdat andere – voorheen armere landen rijker worden. Daar hoeven we niet bang voor te zijn, dat mogen we zelfs toejuichen. Want minder armoede leidt tot uiteindelijk tot verlichting van migratiedruk en tot toename van handel.

Maar met groeiende macht nemen ook verantwoordelijkheden toe. Waar anderen sterker worden, zullen zij meer moeten bijdragen aan de betere governance. Wij kunnen de ruimte die daarvoor nodig is, scheppen door zelf beter samen te werken in internationale fora. Bijvoorbeeld door gemeenschappelijke vertegenwoordiging, zoals bij de Wereldhandelsorganisatie al het geval is.

Ten tweede de VN, waarvoor na dit jaar een nieuwe secretaris-generaal aantreedt. De VN blijft het belangrijkste forum voor de aanpak van echt mondiale problemen, zoals de succesvolle klimaattop in Parijs liet zien, en voor crisishaarden die vragen om breed gedragen, legitieme oplossingen. VN-vredesmissies zijn vaak van cruciaal belang om stabiliteit en vrede te herstellen. Maar juist om die reden verdienen vredesmissies meer steun, bijvoorbeeld bij planning en logistiek. En de bescherming van burgers tijdens en na conflicten moet centraal staan. De EU kan met mensen en middelen bijdragen aan die inspanningen.

Het is ook in het belang van Nederland om te blijven investeren in de VN, en daarom is het logisch dat we dit jaar campagne voeren voor een tijdelijke zetel in de VN-Veiligheidsraad.

Dames en heren,

Aan het begin van een nieuw jaar, aan het begin van ons EU-voorzitterschap zou ik dit college willen gebruiken voor een vooruitblik naar een betere toekomst, naar een vreedzamer wereld, naar een vriendelijker politiek debat. Om in de geest van deze locatie te blijven, zoek je naar een andere metafoor uit de Griekse mythologie die daaraan uitdrukking geeft. Dat valt helaas niet mee.

Het paard van Troje, de doos van Pandora, de kwelling van Tantalos, de arbeid van Sisyphos, het bed van Prokrustes, de twaalf werken van Herakles, ze zijn allemaal wel in verband gebracht of te brengen met de EU en haar werken.

Eerlijk gezegd denk ik ook niet dat we veel opschieten met het zoeken naar metaforen en vergelijkingen. De crises en de uitdagingen van nu lossen we niet op met de methodes en denkwijzen van vroeger. Beter is het om te zoeken naar de verschillen.

Ik heb er een gezien in mijn Malinese tijd, toen de fundamentalistische terreur het immateriële erfgoed van Timboektoe dreigde te vernietigen. Daar gaat het laatste filmpje over.

De kostbare collectie vroeg-Islamistische manuscripten die vanaf de vroege middeleeuwen in de stad verzameld is, zou in de fundamentalistische furie verzwolgen zijn, als niet een groep dappere mannen en vrouwen een omvangrijke smokkeloperatie op touw gezet had. Het kerstnummer van de Economist heeft er een schitterende rapportage over gemaakt: meer dan 370.000 manuscripten zijn gered, in een operatie die is mogelijk gemaakt door de Postcodeloterij en het Prins Clausfonds, stuk voor stuk de stad uit gesmokkeld, per auto toen het nog kon, later per kano. Hetzelfde Prins Clausfonds heeft middelen ter beschikking gesteld om de manuscripten te digitaliseren, zodat de inhoud ervan nooit meer verdwijnt. En als fraaie speling van het lot merk ik op dat het digitaliseren wordt uitgevoerd door monniken van de Benedictijner abdij van St John’s in Collegeville, Minnesota, of all places!

Werden in de oudheid mannen in een houten paard een stad in gesmokkeld om deze te verwoesten, zo zijn nu boeken een bezette stad uit gesmokkeld, om ze van verwoesting te redden.

Zo is hopelijk voorkomen wat de Heinrich Heine liet voorspellen in zijn toneelstuk over de val van het Morenrijk in Andalusië:

“Das war ein Vorspiel nur, dort wo man Bücher

Verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen“

Niet kijken naar wat gebeurt en vrezen wat daaruit voortvloeit, maar handelend optreden en zelf de toekomst vormgeven. Op die manier helpen we de grenzen van Europa steviger te trekken. Maken we duidelijk wat we kunnen, en kunnen we beter richting geven aan wat komen gaat. En nog maar een keer ter ere van David Bowie: “let’s not respond to established negative thinking”.

Dank voor uw aandacht.