Toespraak van minister Bussemaker bij de opening van het mbo-jaar
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de opening van het mbo-jaar op 8 september 2015 in Rotterdam.
Dames en heren,
Onlangs opende ik in het Nationaal archief een tentoonstelling over Willem I, en de manier waarop hij Nederland klaarstoomde voor het tijdperk van de stoommachine.
Hij liet kanalen graven, rails aanleggen, en dijken bouwen. Hij zorgde dat er ingenieursopleidingen kwamen. En hij organiseerde een vorm van opvang voor verarmde mensen uit de stad.
Eén van zijn belangrijkste opdrachten daarbij was het in kaart brengen van ons land. Vanaf de vele kerktorens die ons land rijk is, werd Nederland opgemeten voor een totaalbeeld waar de beslissingen over ons land op afgestemd konden worden.
Natuurlijk viel er op onze eerste koning veel aan te merken, als je denkt aan zijn koloniale beleid en zijn absolutistische opvatting van het koningschap. Maar dat hij Nederland destijds in staat stelde te profiteren van de technologische vooruitgang, is zeker.
En voor die opdracht staan we in deze tijd opnieuw.
De techniek rent met zevenmijlslaarzen vooruit, robots vervangen op steeds hoger niveau menselijke denkkracht. The internet of robotic things zorgt voor ongeëvenaarde verbinding van gegevens. En dat biedt enorme kansen om ons leven welvarender, schoner, veiliger en leefbaarder te maken.
En er zijn ook bedreigingen. Er zullen banen verdwijnen. Op dit moment vooral de beroepen waar mbo2 en 3 voor opleidt, maar het kan bij beroepen op alle niveaus gaan spelen. En robotisering brengt ook ethische vragen met zich mee.
Maar die kansen en bedreigingen overkomen ons niet: daarbij staan wij zelf aan het roer. Zoals het Rathenau-instituut de Tweede Kamer onlangs adviseerde: het gaat er vooral om dat wij de samenleving zo inrichten dat we de vruchten van technologische veranderingen maximaal plukken. Inzetten op innovatie, op een goede infrastructuur is daarbij even belangrijk als ervoor zorgen dat iedereen mee kan doen. De robotsamenleving waarop we afstevenen is niet alleen een slimmere maar ook een inclusieve en een verantwoordelijke samenleving.
Het onderwijs vormt een cruciale factor in die voorbereiding van Nederland op de uitdagingen van de toekomst. Daarom heb ik de vraag: 'Welke vaardigheden hebben mensen in de toekomst nodig? En wat betekent dat voor je organisatie?' op de agenda gezet van alle universiteiten, scholen en hogescholen. En daarom leg ik ’m nu ook hier voor. Bij u.
Op deze inspirerende RDM-campus.
In de vorige eeuw dé plek in ons land waar vrachtboten, marineschepen en onderzeeërs werden gebouwd en gerepareerd. Nú een bruisende campus waar het Rotterdamse beroepsonderwijs, innovatieve water- en energiebedrijven en duurzame makersspaces elkaar versterken.
Dit weekend nog, tijdens de havendagen, deden studenten van mbo en ho hier mee aan een hackaton om met behulp van big data en visualisaties, innovatieve oplossingen voor de grote problemen van de Rotterdamse haven te bedenken. En als bezoeker kon je een varend robotscheepje met drone besturen, waarmee in de toekomst op een schonere manier gebaggerd kan worden.
De toekomst van de haven en deze stad ligt hier. In de combinatie van vakmanschap, innovatie en ondernemersgeest. Geen betere plek dus om met u fundamentele vragen over toekomst van het mbo door te nemen. Juist nu we stevig op koers zitten met het realiseren van de ambities uit Ruim baan voor vakmanschap, en onze kwaliteitsafspraken zijn beklonken, moeten we verder richting de horizon kijken.
Aan de hand van een 'driemaster' - drie belangrijke veranderingen in onze samenleving - leg ik u een aantal vragen voor als 'voedsel om te denken'.
Dat zijn:
- Vakmanschap in transitie
- Vervagende grenzen tussen sectoren
- Opkomst van de regio
Om te beginnen met de eerste, vakmanschap in transitie, blijf ik nog even bij de Rotterdamse haven - volop in verandering. In een aflevering van het programma Tegenlicht werd afgelopen april het vergrootglas op die transitie gezet. We zien hoe de container, lange tijd spil van goederenvervoer over de hele wereld, langzaam maar zeker centraal punt wordt in een groot superinternet waarbij alles met elkaar praat. En we zien hoe de mens verdwijnt uit de haven en verschijnt in de portterminal - om die uitwisseling van gegevens te stroomlijnen.
De overgang van de grootste naar de slimste haven - essentieel voor het boegbeeld van onze Nederlandse economie om te blijven concurreren - zal leiden tot meer winst, schoner en veiliger transport.
Maar het betekent ook fundamentele veranderingen in het vakmanschap van de mensen die de haven laten draaien. In Tegenlicht horen we een voormalig kraandrijver achter de joystick in de terminal, vertellen dat dit werk veel beter voor zijn rug is. Maar ook dat hij flink moet wennen omdat hij de wind niet meer aan de kraan voelt trekken.
De duikers die nu nog inspectie op de lading uitvoeren worden op termijn vervangen door veiliger drones waarvoor software moet worden gemaakt. De 'cowboys van de haven' die met wendbare motorbootjes de trossen van vrachtschepen aanleggen, zullen op termijn de magnetisch gestuurde robots moeten installeren.
En daarmee staat de haven symbool voor wat er in veel méér sectoren gebeurt.
Beroepen verdwijnen, er komen nieuwe voor in de plaats, of ze veranderen van functie. Dat vraagt nogal wat van menselijke vaardigheden. Flexibiliteit en aanpassingsvermogen. In staat zijn nieuwe skills te ontwikkelen.
Maar ook: creativiteit, samenwerken, ondernemerschap, vindingrijkheid en empathie. Juist de eigenschappen waarin we ons blijven onderscheiden van robots, zullen op termijn belangrijker worden.
De zorgverlener die de hand van een bejaarde vasthoudt in een verpleeghuis, terwijl de robot andere zorgtaken overneemt.
De vindingrijkheid van de havenmanager, als de techniek in de haven het door storm af laat weten.
Gelukkig zijn we daar in Nederland van oudsher goed in. Denk in deze historische loods alleen maar eens aan onze helden die wisten te overleven in de barre winter op Nova Zembla, na schipbreuk te hebben geleden.
En ook nu, tijdens de afgelopen World Skills in Sao Paolo zag ik weer hoe onze vakmensen zich traditioneel onderscheiden in karakter, oplossingsgerichtheid en originaliteit.
Hoe zorg je ervoor dat je studenten traint in die generieke vaardigheden, terwijl ze zich ook moeten specialiseren in hun vak? Hoe neem je ál die verschillende leerlingen, van mbo 1 tot en met 4, daarin meeneemt? En hoe zorg je ervoor dat 'leven lang leren' onderdeel wordt van ons DNA?
Dat zijn de vragen die ik bij dit eerste thema aan u mee wil geven.
Brengt mij op het tweede onderwerp: vervagende grenzen tussen sectoren.
In een speciale uitgave van het FD, afgelopen mei, gingen journalisten op zoek naar de topbedrijven van morgen. In die lijst viel vooral op dat de meest innovatieve ondernemingen producten in de markt zetten die inzetbaar zijn op meerdere terreinen. Toepassingen uit de creatieve industrie worden ingezet in de zorg.
Slimme systemen uit de voedingsindustrie komen van pas bij de beheersing van het water. Smart data uit de ICT-sector dragen bij aan grotere veiligheid.
En dat zie je terug in de beroepen van deze tijd: modeontwerpers die alles weten over medische technologie, boeren die het verband tussen koeienmest en CO2-uitstoot kennen.
Nathan Bakker, student meubelmaker en mbo-uitblinker van het jaar (hij is hier aanwezig!) droomt van een eigen bedrijf waar hij houten meubels maakt en het restmateriaal inzet om zijn bedrijfspand te verwarmen. Dáár moeten onderwijsinstellingen op inspelen.
Tijdens mijn MBO-tour bracht ik een bezoek aan het Friesland college dat samen met het Nordwin college de opleiding Life Science aanbied dat zorg en technologie combineert. Juist deze nieuwe vormen van samenwerking hebben de toekomst. Maar daarbij lopen instellingen vaak aan tegen de grenzen van wat er wettelijk mogelijk is. Al eerder heb ik aangegeven hier werk van te willen maken en de ruimte voor samenwerking te willen vergroten.
Maar wat heeft dat op termijn voor gevolgen voor de per sector vastgelegde vaardigheden? Hoe hou je daarbij de balans tussen opleiden voor herkenbaarder vakmanschap en aansluiten bij de cross-overs die steeds meer in de samenleving ontstaan? En past bij die vervagende grenzen nog het concept van de school met 4 muren, of moeten we toe naar een instelling die zijn diensten aanbiedt als netwerk?
Dat zijn de vragen die ik u voorleg bij het 2e thema.
En dan tot besluit gaan we over op het laatste onderwerp: opkomst van de regio.
Vorige week nog zette de burgemeester van deze stad op de agenda wat eigenlijk iedereen al weet: regio's zijn steeds bepalender voor economische innovatie en voor het vinden van oplossingen van de grote problemen van deze tijd. Veiligheid, voeding, water en het milieu. Dat het beroepsonderwijs onlosmakelijk onderdeel is van het regionale bedrijfsleven, is geen nieuws meer. En daar waar de samenwerking tussen gemeente, onderwijs en bedrijfsleven het sterkst is, zie je ook de meeste in- en uitstroom van goed opgeleide vakmensen.
Eén van de mooiste voorbeelden vind ik de Oefenfabriek in Brielle - opgezet door een CEO en een CVB’er met een gedeelde visie en een gedeelde inzet.
Jongeren worden er opgeleid voor een baan in de chemiesector, een tak van sport die kampt met een slecht imago. En krijgen er de kans hun opleiding op de werkvloer te volgen in een state of the art onderwijsomgeving. Resultaat: geïnspireerde vakstudenten, voldoende instroom en meer welvaart voor de regio.
Een ander voorbeeld is de opvang van kwetsbare jongeren, hier in Rotterdam Zuid, waarbij gemeente en de grote ROC’s met het bedrijfsleven de handen ineen hebben geslagen.
In dat kader - en dat is nieuws - mag ik hier bekend maken dat ik het uitzendbureau dat Marco Pastors namens de gemeente, met onderwijs en ondernemers wil opzetten opgezet om jongeren op mbo 2 en 3 niveau aan een stage te helpen, subsidie zal gaan geven.
Maar wat betekent die focus op de regio op termijn voor de organisatie van het beroepsonderwijs? Moeten we in een toekomstgericht MBO nog wel een onderscheid maken in verschillende leerwegen, of zijn er nieuwere vormen mogelijk om de relatie tussen onderwijs en praktijk vorm te geven? En hoe zorg je ervoor dat je als ROC van 'grootste en meest concurrerende' naar 'het meest herkenbare en best samenwerkende' gaat om je te onderscheiden?
Dat zijn de vragen die ik opwerp naar aanleiding van mijn derde thema. En dat brengt mij naar een afronding toe.
Dames en heren,
Ik vertelde u aan het begin over de tentoonstelling over Willem I die zich met zijn adviseurs bezighield met de inrichting van Nederland na de uitvinding stoommachine. Bij die opening was ook André Kuipers, die vertelde dat de techniek van de driehoeksmeting, die destijds werd gebruikt voor het in kaart brengen van ons land, nog steeds gebruikt, maar dan om het sterrenstelsel in beeld te krijgen. De techniek is hetzelfde, maar het perspectief is veranderd. Zo moeten we ook met andere ogen naar ons onderwijs gaan kijken.
Dat het mbo responsiever moet worden, daarover zijn we het allemaal eens. Maar we moeten ervoor waken dat we niet met oplossingen komen die uitgaan van een systeem dat geënt is op het verleden. Achter de discussie over de nieuwe naamgeving van de niveaus, de discussie over BOL en BBL en de beste organisatiestructuur moet een toekomstvisie liggen de wereld van morgen.
Niet het systeem moet daarbij het uitgangspunt zijn, maar de vraag wat jongeren moeten leren en bedrijven nodig hebben - om met elkaar te werken aan die slimme, inclusieve en verstandige robotsamenleving die we voor ogen hebben. Dat vraagt om lef, vindingrijkheid, en verbeeldingskracht.
Vrij naar Antoine de Saint Exupery:
'Als je een schip wil bouwen, roep dan geen mannen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven. In plaats daarvan, leer ze verlangen naar de enorme eindeloze zee.'