Toespraak van minister Bussemaker bij de presentatie van de Uitgangspuntenbrief voor het Cultuurbeleid 2017-2020
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de presentatie van haar Uitgangspuntenbrief voor het Cultuurbeleid 2017-2020 op 8 juni 2015 in de MetaalKathedraal in Utrecht.
Speech minister Bussemaker bij de presentatie van de Uitgangspuntenbrief voor het Cultuurbeleid 2017-2020
Dames en heren,
Ik wil eerst even mijn complimenten maken aan de marimbaspeler.
Ik wilde deze bijeenkomst graag openen met muziek. Omdat muziek inspireert, je kan laten huiveren en ontroeren. De verbeelding aanspreekt en creativiteit ontwikkelt. En ons ongelooflijk veel schoonheid en plezier biedt. In een taal die we állemaal kunnen verstaan.
En zo hebben we meteen scherp waar ons cultuurbeleid voor bedoeld is: om die unieke kracht van kunst en erfgoed voor iederéén in Nederland zo groot mogelijk te maken.
Daarom hebben we u voor de presentatie van deze Uitgangspuntenbrief ook gevraagd naar deze bijzondere plek af te reizen.
We bevinden ons in een voormalige kerk die in een tweede leven metaalfabriek werd. En momenteel een broedplaats is van creativiteit. Fotografen, beeldhouwers en filmmakers maken hier hun werk. Er zijn theatervoorstellingen, tentoonstellingen en installaties voor publiek. En kunstenaars, biologen en bewoners uit de omgeving zetten zich gezamenlijk in voor een duurzaam milieu. De metaalkathedraal draait op publiek-private financiering, en dat vraagt om pionieren, nieuwe paden inslaan in het combineren van ondernemerschap en sociaal-culturele doelen. En ze delen hun expertise daarom ook actief met anderen.
Zo’n project geeft de maatschappelijke werkelijkheid weer waar cultuurbeleid zich naar moet voegen én richting aan moet geven.
Een werkelijkheid waarin bestaande patronen in publieksdeelname, financiering en grenzen tussen disciplines onherkenbaar veranderen en vervagen. Terwijl we nog niet precies kunnen uittekenen hoe het plaatje er in de toekomst uitziet.
We zitten er middenin.
Mensen genieten van zowel elitaire als populaire cultuur. En geven, met alle online mogelijkheden steeds meer zelf vorm aan hun culturele carrière. Kwaliteit en artistieke betekenis zijn zelfs voor doorgewinterde professionals geen eenduidige of absolute begrippen meer.
Sommigen zien in deze ontwikkeling een betreurenswaardige teloorgang van ons cultuurbesef.
Ik zie overal om mij heen hoe makers en instellingen inspelen op deze nieuwe werkelijkheid. De opening van het Holland festival bracht een avondlang Turkse muziek, uniek in de geschiedenis van het festival. Het programma presenteert ook The book of sand van componist Michel van der Aa. Een digitale, interactieve liedcyclus die alleen via de website of een app kan worden beluisterd. Op Lowlands stonden jongeren vorig jaar in de rij om het Nationaal ballet te zien. De Mattheus Passion in Naarden, jarenlang voor een select gezelschap van fijnproevers, was dit jaar voor tienduizenden mensen toegankelijk via een integrale uitzending op de website.
Makers en instellingen zijn bezig aan te sluiten bij de veranderende samenleving. Met inventiviteit, met ongekende veerkracht. Er worden wissels omgezet. Soms na zeer moeilijke tijden vanwege de forse bezuinigingen van het vorige kabinet.
Ik wil, zoals de Raad voor Cultuur ook nadrukkelijk heeft geadviseerd, het cultuurveld de ruimte geven om op díe ingeslagen weg dóór te gaan. Ik vind de dynamiek bínnen het stelsel op dit moment belangrijker dan dynamiek van stelsel zélf.
Aan de andere kant wil ik ervoor zorgen dat de vaste waarden van het cultuurbeleid – kwaliteit, toegankelijkheid en spreiding – binnen de nieuwe werkelijkheid, gewaarborgd blijven. Dat cultuur niet zal bijdragen aan de vorming van gescheiden werelden. Maar die verschillen juist weet te overbruggen.
Bij het bepalen van de Uitgangspunten voor het cultuurbeleid, speelden de volgende vragen:
Allereerst: wat is de belangrijkste waarde van kunst en cultuur? En is er voldoende balans tussen verbeelden, verspreiden en verdienen, zoals de WRR adviseerde? Hoe zorg je voor meer diversiteit maar voorkom je vervlakking van het cultuuraanbod? Hoe zet je de lijn van cultureel ondernemerschap voort zonder dat je de kweekvijvers van jong talent drooglegt? En hoe zorg je ervoor dat instellingen inspelen op de dynamiek van de stad, maar ook dat álle jongeren in Nederland, met kunst en cultuur in aanraking worden gebracht?
Dat heeft geleid tot het formuleren van mijn Uitgangspunten voor het cultuurbeleid, voor de komende periode.
Waarbij de eigen kwaliteit van kunst en erfgoed voorop staat. Waarbij ruimte wordt gemaakt voor innovatie in de cultuursector en voor instellingen om een eigen profiel op te stellen en verder te ontwikkelen. Een profiel dat past bij hun artistieke signatuur of collectie en rekening houdt met hun eigen kwaliteiten, de lokale omgeving en het nationale of internationale speelveld waarin zij zich bewegen. En waarbij samenwerking en verbinding - als tweede natuur van de cultuursector - volop wordt gestimuleerd.
Deze drie Uitgangspunten werken door in mijn belangrijkste thema’s, in de criteria voor het aanvragen van subsidie voor de BIS-instellingen en de keuzes voor de inzet van het extra geld. Ik zet in totaal ruim 18 miljoen euro extra in voor een duurzame versterking van jeugdtheater en -dans, voor talentontwikkeling, voor vernieuwing via de festivals, voor kunstprojecten met directe maatschappelijke waarde én voor een nieuwe functie pop en jazz. Geld, dat overigens ook wordt ingezet om belangrijke zaken te behouden, zoals de collectie van het Tropenmuseum en de postacademische instellingen in de beeldende kunsten.
Dames en heren,
De kracht van cultuur is om ons de werkelijkheid met andere ogen te laten zien.
Dat ervoer ik pas nog toen ik het werk van herman de vries in Venetië zag: kunst die je de verpletterende schoonheid van natuur laat ervaren. En je daarmee - onbedoeld - bewuster maakt van een schoon milieu. Of afgelopen vrijdag, toen ik tijdens het Holland Festival 'The End' zag, een experimentele opera over een virtuele Japanse popster. Een voorstelling die vragen oproept over de grenzen van ons bestaan in een technologische wereld.
De kracht van cultuur, en dat bepaalt voor mij ook de publieke waarde ervan, gaat altijd verder dan mooi of lelijk, verder dan vrijetijdsbesteding en verstrooiing.
In een te smal cultuurbegrip schuilt zelfs een gevaar:
Zoals Tony Judd schreef:
'Als in de ogen van burgers publieke goederen worden gedevalueerd en worden vervangen door private diensten tegen betaling, dan verliezen we het besef dat gemeenschappelijke belangen en behoeften uitstijgen boven individuele voorkeuren en voordelen.'
Ik geloof, zoals u weet heel sterk in de toegevoegde waarde van cultuur. Voor de brede ontwikkeling voor jongere kinderen. In verbinding met andere maatschappelijke domeinen. Zoals de zorg, het milieu, de leefbaarheid van steden.
De topdanser die zijn artistieke talent inzet om Parkinsonpatiënten beter te laten bewegen, of de tophoornist die grote groepen kinderen uit achterstandswijken een eigen instrument leert spelen in een orkest, laten zien dat cultuur levens kan veranderen. De weerstand tegen het waarderen van die verbindende kracht van kunst en erfgoed, vind ik onterecht.
Het is net zoals het metaal dat hier in deze kerk, jarenlang werd bewerkt. Sommige edelmetalen, zoals goud en zilver, schitteren autonoom en in zichzelf. Maar er zijn ook metalen, zoals tin en koper, die zich op vruchtbare manieren met andere elementen verbinden. Sommigen, zoals kalium, met een enorme explosieve kracht.
Maar de éigen waarde van cultuur moet daarbij áltijd het uitgangspunt zijn. Cultuurbeleid moet niet ingezet worden om op de geestelijke gezondheidszorg te besparen of scores op de Citotoets omhoog te brengen. Niet instrumenteel. Zoals Gerrit Komrij in de jaren tachtig al zei: 'Kunstenaars zijn zwanen, geen ezels die pakjes dragen.' Als kunst en erfgoed zelf niet van waarde zijn, is het zinloos die verbinding met andere beleidsterreinen te zoeken.
Aan het begin van mijn Kabinetsperiode zei ik: 'Er heeft een gure wind gewaaid en in de beleving van de cultuursector is het belang van cultuur in twijfel getrokken.' Zij verwezen daarmee naar de beeldvorming dat kunstenaars subsidieslurpers zouden zijn die met hun rug naar de samenleving staan.
In de brief die hier vandaag gepresenteerd wordt, zet ik daar een ander beeld tegenover:
'Nederland is een wereldspeler als het om kunst en cultuur gaat en dat is een grote verworvenheid. Die kracht is het resultaat van het samenspel tussen culturele instellingen en een overheid die de waarde van cultuur erkent en vertrouwen schenkt.'
Dat kun je lezen als een oproep. Voor kunstenaars, voor bestuurders van culturele instellingen - en ook voor de Tweede Kamer. Een oproep aan de politiek om met de cultuursector over de verschillende waarden van cultuur in debat te gaan – wat dat betreft ben ik meer van de school van Victor de Stuers dan van Thorbecke. Maar ook om oog te hebben voor het tanende draagvlak voor bepaalde delen van de cultuur én cultuurbeleid in de samenleving.
Met dit beleid, en het extra geld, stel ik instellingen in staat zich te profileren, innoveren én te verbinden. Ik daag de cultuursector nadrukkelijk uit die ruimte te pakken. Zodat er niet alleen een groter, maar vooral ook een ander en meer divers publiek bereikt wordt. Zodat de verrassing en creativiteit van de sector hoogtij viert. Zodat er vanuit andere terreinen nog meer een beroep wordt gedaan op de creativiteit en vaardigheden van de cultuursector. Zodat de publieke kracht van cultuur voor de hele samenleving volop zichtbaar, hoorbaar en voelbaar wordt. Nu en in de toekomst.
En daarmee geef ik opnieuw het woord aan de kunsten zelf.