Toespraak van minister Asscher bij de Martin Luther King lezing

Toespraak van minister Asscher (SZW) bij de Martin Luther King lezing op 9 april 2015 in Den Haag.

Er was eens een meisje dat niets liever wilde dan naar Funtown, een pretpark bij haar in de buurt. Het meisje heette Yolanda en vaak reed ze met haar familie langs dat pretpark. Ze zag het reuzenrad draaien vanuit de auto en elke keer vroeg ze: mogen we daar naartoe, ah toe, wanneer mag ik in het reuzenrad? Op een dag zag ze op tv een reclame waarin mensen werden opgeroepen om naar Funtown te komen. Ze rende naar haar ouders: wanneer gaan we, mag ik naar Funtown pleaaaase?

Niet heel bijzonder voor een kind van 6. Wat het bijzonder maakt is dat dit het dochtertje van Martin Luther King Jr. was, en dat ze niet naar het pretpark mocht vanwege de kleur van haar huid. De grote spreker Dr. King kon geen woorden vinden, en stotterde terwijl hij zijn dochter probeerde uit te leggen waarom zij en andere zwarte kindjes niet naar dat pretpark mogen. Het was de eerste keer dat hij racisme en rassensegregatie aan zijn kind moest uitleggen. Maar hij wilde niet dat zijn dochter verbitterd zou raken. Hij wilde niet dat ze een hekel aan witte mensen zou krijgen. Dus hij legde uit: ja, veel witte mensen zijn tegen zwarte kindjes in dat pretpark, maar er zijn ook heel veel witte mensen die dat juist wél willen. En jij bent net zoveel waard als de mensen die wel naar dat pretpark mogen.

Dat hielp, een beetje.

Wat veel meer hielp was dat Funtown later stilletjes de segregatie in het pretpark ophief. Dat dr. King zijn dochtertje Yolanda mee naar het pretpark nam en witte mensen naar hen toe kwamen en zeiden: we zijn zo blij om jullie hier te zien.

Dr. King was een realist en een idealist. Een realist, omdat hij wist dat witte mensen vooroordelen hadden over zwarte mensen. En hij wist dat mensen niet begrepen waarom hij zo ongeduldig was in zijn strijd tegen ongelijkheid. Velen, wit en zwart, zeiden hem: wees nou toch geduldig, doe niet zo haastig. Maar de idealist Martin Luther King Jr. bleef zeggen:

'We moeten en zullen vrij zijn. We willen nu vrijheid. We willen het niet per theelepeltje gevoerd krijgen de komende 150 jaar.'

Geduld is geen schone zaak wanneer je eigen kind wordt buitengesloten.

En toch had Dr. King een diepgewortelde hoop in de mensheid. Zijn geloof dat iedereen, wit of zwart, diep van binnen onrecht afwijst. Dat het verlangen naar een rechtvaardige wereld geen kleur heeft.

Hij wilde de perfectere eenheid bereiken waar de Amerikaanse grondwet voor gemaakt was: 'We the People of the United States, in Order to form a more perfect Union, establish Justice (…).' Zijn werk was gericht op het ideaal van de grondwet: een harmonieuze samenleving.

Ook al zag de wereld er niet uit als een perfecte eenheid toen Yolanda 6 was – haar vader, dr. King, geloofde dat het kon. Daarom wilde hij niet dat zijn kind rancune zou ontwikkelen tegen de mensen die haar de toegang tot het pretpark onthielden. Dat zou zijn droom bedreigen dat op een dag zwarte kinderen hand in hand zouden lopen met witte kinderen.

Zijn optimisme over de mensheid, zelfs wanneer de meerderheid daarvan jouw kind buitensluit, maakt hem ook vandaag nog een inspirerend voorbeeld. Het inspireert om ons de vraag te stellen: waar hebben wij geen geduld voor? Wat is mijn vrijheid waard als niet iedereen vrij is?

Ik prijs me gelukkig dat ik nog de pijn niet heb hoeven voelen van je kind uitleggen waarom hij niet mag meedoen omdat de wereld hem als buitenstaander ziet. Maar ik heb die pijn wel gezien.

Ik herinner me hoe mijn vader en ik na een lange bergwandeling langs een blauwgroen meer in Oostenrijk, samen in het plaatselijk café zaten om te proosten op een prachtige dag. De bergtocht was volbracht. Hij dronk een biertje, ik chocomel. Ik denk dat ik 10 was. Opeens trok hij wit weg, we vertrokken halsoverkop. Ik begreep er niets van.

Later vertelde hij dat de stamgasten in het café die ik wel had horen schreeuwen, foeterden op de Joden en weemoedig spraken over de goeie ouwe tijd.

We zijn nooit meer in Oostenrijk geweest.

Ik ben in vrijheid opgegroeid; zonder angst of de dreiging van onveiligheid. Hoe bijzonder is dat.

Toen mijn vader 18 werd en voor het eerst mocht stemmen, kon een groot deel van zijn zwarte leeftijdsgenoten in Amerika dat niet. Dat mocht pas vanaf 1965 met de invoering van de Voting Rights Act, dankzij het jarenlange geweldloze verzet van mensen als Martin Luther King.

Toen ik 18 werd en voor het eerst mocht stemmen, kon de zwarte meerderheid van de Zuid-Afrikanen dat niet – pas vanaf 1994 kon dat wel.

We zijn nu decennia verder. Het is prachtig om stemrecht te hebben, maar de emancipatiestrijd is daarmee nog niet voorbij. Het begint met gelijke rechten; daarna komen de gelijke kansen.

Want gelijke rechten kunnen jarenlange ongelijkheid niet ineens rechttrekken. De weg naar gelijke rechten is lang geweest, te lang. En een grondwet beschermt tegen onrecht, maar niet tegen vooroordelen, tegen onbewust racisme.

Artikel 1 van onze grondwet klinkt mag iets minder poëtisch klinken dan de preambule van de Amerikaanse grondwet. Maar hij is niet minder krachtig: Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Nederland is een van de meest vrije landen ter wereld. We zijn het eerste land ter wereld waar het homohuwelijk gelegaliseerd werd - homo’s en lesbiennes uit de hele wereld kwamen hier om te trouwen. Je kunt geloven wat je wilt. Je mag zeggen wat je wilt. Je kunt alles worden wat je wilt. We staan ons er graag op voor en dat is op zich terecht, maar niet genoeg. Zeker, niemand wil in Nederland racist zijn, en we hebben de wet gelijke behandeling en artikel 1.

Sinds de tijd van Martin Luther King is er ook heel veel ten goede veranderd. Maar als je door de ogen van Yolanda naar Nederland anno 2015 kijkt, dan zie je ook hier veel stille discriminatie en zwijgende segregatie.

Kijk je door haar ogen, dan zie je één zwarte pop tussen het speelgoed op de crèche van mijn kinderen. Je ziet dat de vrouwen in de reclames en op de foto’s van tijdschriften, bijna allemaal wit zijn. Dat de mensen die onze kranten volschrijven bijna allemaal een andere huidskleur hebben dan jij. Dat je een opleiding gaat doen en bijna alle docenten wit zijn.

Na je opleiding, je diploma behaald en je bent trots, ga je solliciteren en je krijgt antwoord van de 'diversity manager' ... omdat je Brahim heet.

Als je door de ogen van Yolanda kijkt, zie je een land waarin je te vaak als onderdeel van een groep gezien wordt, en niet als vrij zelfstandig individu. Met je eigen keuzes, identiteit, verantwoordelijkheid. Zie je een land waarin je soms door kleine, alledaagse dingetjes, op je plek wordt gezet.

De discussie over Zwarte Piet is een symbool geworden. Een symbool van die pijn. Van een zwart kindje dat in de supermarkt Zwarte Piet wordt genoemd. Wat betekent dat voor haar. Voor haar moeder die er naast staat?

Piet is ook een symbool geworden voor de angst van veel Nederlanders voor verlies van traditie. Voor het verwarrende gevoel zoete jeugdherinneringen in het debat opeens racistisch te horen noemen.

Ik bewonder Anousha Nzume die haar pijn als zwarte moeder voelbaar durft te maken. En heb respect voor de methode van iemand als Kunta Rincho die met de grondwet in de hand strijdt tegen racistische uitlatingen op internet. Hij beantwoordt ze door er een screenshot van te maken en de afzender te benaderen met de boodschap: 'Wat jij zegt is strafbaar; we overwegen aangifte.' Om vervolgens het gesprek aan te gaan met die persoon, die hen net nog – en ik zeg het voorzichtig – apen noemde die terug moeten naar de rimboe.

Ik weet wel, sommigen zullen denken: waarom in vredesnaam in april, nu de lente is uitgebroken, Zwarte Piet noemen. Het zou gemakzuchtig zijn om het niet te doen. De pijn is echt. De woede is echt. De deels racistische reacties zijn echt. De discussie is nog niet beslecht. Maar ook als het stof eindelijk is gaan liggen, zal blijken dat het gaat om iets dat eigenlijk groter is.

Het gaat over het recht om gehoord en gezien te worden. Het gaat ook om de simpele constatering dat de top van dit land nog vooral wit, en vooral man is. Je ziet het in de top van het bedrijfsleven, de politiek, de mediawereld. Je ziet het in ons kabinet.

Het SCP-rapport Verschil in Nederland laat dat ook duidelijk zien. We zien dat de verschillen in inkomens relatief klein zijn, vaak door actief ingrijpen van de overheid. Dat is mooi.

Maar op andere terreinen zie je grote verschillen. Op de arbeidsmarkt, waar het verschil tussen hoog- en laagopgeleid groter wordt. Tussen de mensen met een vaste baan en hen met een flexibel contract.

En ongelijkheid heeft een kleur. Ondanks betere onderwijsprestaties, worden de verschillen op de arbeidsmarkt tussen migrant en autochtoon groter. Dat is frustrerend voor veel hoogopgeleiden. Een jaar na afstuderen is nog 10 % van de jongeren met een migrantenachtergrond op zoek naar een baan. Dat geldt voor 3 % van hun autochtone jaargenoten. Het is ronduit schrijnend voor minder hoogopgeleiden. Migrantenjongeren werken veel vaker op een flexcontract, dan hun autochtone leeftijdsgenoten. En dat betekent: gaat het minder met de zaak, dan vliegt de migrant er het eerste uit, want die is flex. Gaat het beter met de zaak, dan maken autochtonen sneller promotie, want die zijn minder vaak flex. En het betekent nog meer. Met een flexcontract is het haast onmogelijk om een huis te kopen. Met een nulurencontract is het haast onmogelijk om een huurhuis te krijgen. Talenten worden verspild en dromen worden vernietigd.

Als je door de ogen van Yolanda kijkt, zie je dat je kleur of je naam je kansen te vaak vormgeven. In je blik op de wereld word je daarin steeds bevestigd. Wat heeft dat voor psychologisch effect? Voor kinderen, en voor volwassenen? Toen Nelson Mandela voor het eerst in een vliegtuig stapte, zag hij dat de piloten zwart waren. En hij moest zijn paniek bedwingen. Want hij had nog nooit een zwarte piloot gezien, kan die wel het vliegtuig besturen? Helaas geen satire maar een verhaal uit zijn eigen autobiografie.

Ik moest ook denken aan de eerste verkiezingsoverwinning van Barack Obama in 2008. Aan de zwarte vrouw die met een mengeling van euforie en wrange humor verzuchtte: 'Wat prachtig om een zwarte familie in het Witte Huis te zien. En niet als schoonmakers.'

Ik weet, het gaat heus niet alleen om onbewuste of stille discriminatie. Soms is het heel openlijk , denk aan de vrolijke selfie van Leroy Fer. Daar trok een open riool aan racistische reacties langs die onmiddellijk werden veroordeeld, zowel op social media als uiteindelijk in de rechtbank. Mooi.

Maar het zijn juist de minder bekende voorbeelden van racisme die moeilijker te bestrijden zijn. Soms schommelen ze tussen bewuste en onbewuste vooroordelen en dat maakt het nog lastiger.

Als we groepsvooroordelen willen bestrijden dan vraagt dat om tweerichtingsverkeer. Want, was discriminatie maar alleen een kwestie van opvattingen en houdingen. Sommige vooroordelen worden gevoed door de realiteit.

Door de te hoge criminaliteitscijfers onder bepaalde groepen. Door de gruweldaden die uit naam van een geloof worden gepleegd. Dat vraagt om een tegengeluid. Want zelf kritisch blijven kijken is niet altijd genoeg.

Daarom ben ik ook enthousiast over het initiatief van de Facebookpagina #NietmijnIslam. Een initiatief dat groepsvooroordelen actief wil doorbreken.

Maar bovenal moeten we mensen blijven zien als individuen.

'Anders ga je toch terug naar je eigen land? We hadden een discussie over de hypotheekrente-aftrek,' vertelt socioloog Sinan Cankaya, een Nederlander met Turkse wortels, die dit in een gesprek naar zijn hoofd geslingerd kreeg. Of Fatihya Abdi, Amsterdamse met Somalische ouders, een topstudent en toch vinden mensen het een groots compliment om tegen haar te zeggen: 'Wat spreek jij goed Nederlands.' En theatermaker Abdelkarim El-Fassi, een zoals hij zelf zegt Zeeuwse Rotterdammer, die vragen krijgt over IS als hij over zijn toneelvoorstelling komt vertellen bij een talkshow.

Ook al is het pijnlijk, we kunnen wel lachen om het verhaal van Sinan. Want wat is er Hollandser dan discussiëren over de hypotheekrenteaftrek? En Fatihya: de mensen die haar met d'r Nederlands complimenteren bedoelen het heus goed. En waarom mag een presentator Abdelkarim eigenlijk niet vragen naar wat hij van IS vindt?

Over mensen als Abdelkarim, Sinan en Fatihya maak ik me geen zorgen. Zij kennen het verschil tussen oprechte nieuwsgierigheid en een flauwe opmerking. Zij stoten pijlsnel door naar de elite, als ze daar niet al deel van uitmaken. Ik vraag me wel af: wat maakt het dat iemand jou telkens als de ander ziet? Dat we dingen toeschrijven aan Abdelkarim die we niet aan een Jaap toeschrijven?

Veel meer maak ik me zorgen om de mensen die er nog lang niet zijn en de mensen die vermoeden dat ze er ook nooit gaan komen. Waar het schadelijk is dat zij niet als individu, maar als groep worden gezien. Elke keer weer op negatieve wijze afgezet worden tegen de gemeenschap waar je uit voortkomt: dat knaagt aan je zelfvertrouwen, doet wat met je geloof in die samenleving waar je zelf aan bijdraagt, doet wat met je gevoel voor rechtvaardigheid.

Neem die mbo'ers en hbo'ers die geen stage kunnen vinden om hun opleiding af te ronden; omdat hun naam te exotisch klinkt, hun huidskleur als anders wordt gezien. Ik heb ze aan tafel gehad op het ministerie. Of de jongen die aan z’n eerste bijbaantje bij een drogist begint en te horen krijgt: niet jatten want de vorige Marokkaan die dat deed vloog eruit. Natuurlijk, ze mogen niet opgeven. Moeten doorzetten. Maar ze hebben recht op behandeling als individu.

We staan niet machteloos tegenover doelbewuste discriminatie.

Als minister heb ik besloten juist nu die strijd te intensiveren.

Als een bedrijf discrimineert, beëindigen we als overheid het contract met hen. Daar werken we niet meer mee samen. En we gaan de wet zo wijzigen dat het openbaar wordt als een bedrijf discrimineert, naming en shaming dus.

Maar de onbewuste discriminatie, de vooroordelen, dat is een ander verhaal. Die bestrijden we niet bij wet maar met ontmoeting, en confrontatie. We moeten bij werkgevers aandringen op een goed diversiteitbeleid. Dat geldt ook voor de overheid als werkgever.

Steeds meer werkgevers zien daar ook een verantwoordelijkheid voor zichzelf, passen daar hun beleid op aan, en merken dat het hele bedrijf daar beter van wordt. De Sociaal-Economische Raad adviseert een aantal bedrijven, waaronder multinationals, die zelf meer werk maken van diversiteit.

Een vooruitstrevend diversiteitsbeleid is goed voor een bedrijf, en noodzakelijk voor de jongeren die zo moeilijk een voet over de drempel krijgen. Het verandert het beeld van een bedrijf en het zelfbeeld van jongeren.

Ik vraag mensen met mij tegen uitsluiting te vechten. Daar hebben we iedereen bij nodig: de politiek, de media, het bedrijfsleven, iedereen die denkt: uitsluiting, bewust of onbewust, dat is niet mijn Nederland.

Het gevecht voor gelijke kansen kan alleen maar slagen als het een gevecht van de kanslozen, de kansrijken en de kanszoekers samen is.

En dat mag best met een flinke dosis ongeduld. Dat zijn we aan dr. King verschuldigd.

Hij zei: ‘het is nauwelijks moreel te noemen als je tegen iemand zegt dat hij nog even op de gelijkheid moet wachten die jij bij je geboorte hebt ontvangen.’ 

Een mooi voorbeeld van dat ongeduld kreeg ik onlangs onder ogen.

Gerard Bouman, de korpschef van de nationale politie, roept op tot verandering. Een man met 50.000 politieagenten onder zich. Bouman schreef een intern blog over wat hij noemt het sluipende gif van uitsluiting. In zijn blog begint hij over een ‘jonge agente van Marokkaanse origine’ die hem, jaren geleden, tijdens een werkbezoek aansprak. Zij kreeg van collega’s grapjes en terloopse opmerkingen naar haar hoofd, die haar herkomst en geloof raakten. En dan niet zo nu en dan, maar elke dag. Niet één collega, maar heel veel. Ongetwijfeld leuk bedoeld, maar toch. Het steekt. Zowel bij die agente als Bouman zelf.

Wie politieagent wordt, doet dat mede uit liefde voor zijn of haar land. Zij voelen trots bij het dragen van dat uniform. Dan wil je niet door collega’s op plagende toon tot on-Nederlands worden bestempeld. Datzelfde geldt voor mensen die hun leven wagen in de krijgsmacht en van sommige partijen te horen krijgen dat ze daarin niet welkom zijn vanwege hun afkomst.

Bouman zegt: 'Dit is (…) geen probleem van individuele collega’s. Dat is een probleem van ons allemaal. Een probleem waar ieder van u – en zeker leidinggevenden – een zware verantwoordelijkheid voor draagt. Het is ook geen exclusief probleem voor moslimagenten, maar voor iedereen die afwijkt van het gemiddelde.'

Bouman zegt: '…ik ben bevreesd voor het beeld van een politie die niet pal lijkt te staan voor wie anders is. Die geen verbinding, maar repressie uitstraalt. Dat is niet mijn politie.'

Als de norm de ander buitensluit, dan moet de norm veranderen – niet de ander. Dus, zegt Bouman: meer multiculturele politieagenten. En snel.

Bouman zet alles op alles om daarvoor te zorgen. Hij waarschuwt: wit selecteert wit. En dat moeten we niet willen.

Een verplichte taaltoets zou volgens hem niet de deur dicht moeten doen voor mensen die de taal nog niet perfect spreken, maar zou moeten gelden als startpunt om de taal tijdens je opleiding te perfectioneren.

We kunnen allemaal meer denken en doen als Bouman. Ons inzetten voor de verandering die we willen zien. Moreel leiderschap tonen die we alle Nederlanders die al generaties vechten voor die verandering zijn verschuldigd.

En de eerste stap is altijd je verplaatsen in de ander. Want empathie maakt anderen weer tot mensen.

Er wordt vaak insinuerend gesproken over het ware gezicht van de Joden, van de islam, etc etc. maar mij gaat het om iets heel anders.

Mij gaat het om de menselijke plicht je in de ander te verplaatsen.

Dat vind ik ook de betekenis van de gedachteoefening van rechtsfilosoof John Rawls. Zijn sluier van onwetendheid. Die vraagt je je voor te stellen dat je niet weet wie je bent, welke plek je hebt in de maatschappij, of je man of vrouw bent, wit of zwart, oud of jong. En dan in te beelden, vanachter die sluier van onwetendheid: hoe zou ik de samenleving ordenen? Met welke rechten en plichten.

En als je dan de sluier afgooit en de ander ziet, je in staat bent de ander z'n ware gezicht te zien. Dat van een individu, een mens.

Zo’n gedachteoefening laat ons dromen van een perfecte samenleving, waarin iedereen vrij is. Het herinnert ons eraan: hoe vrij je zelf ook bent, je bent pas echt vrij als iedereen dat is.

Daarom zette Yolanda, toen zij een volwassen vrouw was, zich jarenlang in voor homorechten. Ze heeft zelfs in de gevangenis gezeten na een protest voor homorechten. Haar moeder zei ooit tegen haar: 'Jouw vader zit steeds in de gevangenis zodat jij en andere kindjes naar Funtown kunnen gaan.' En als volwassene zat Yolanda in de gevangenis zodat homo’s en lesbiennes konden trouwen. Je zou zeggen: Yolanda's strijd was voorbij. Maar zo voelde dat niet voor haar.

Dat is wat vrijheid inhoudt: verantwoordelijkheid voelen voor de minderheid die minder vrij is. Verantwoordelijkheid voelen voor de minderheid die vecht voor emancipatie. Het burgerschap van Luther King roept op om het universeel belang tot eigenbelang te maken zonder daarbij onderscheid te zien tussen huidskleur, religie of seksuele geaardheid. Want een samenleving waarin de ongelijkheid tiert, schaadt ons allemaal.

Wat we willen is durven dromen over de perfecte eenheid; de harmonieuze samenleving. Daarmee zetten we het werk van Martin Luther King Jr. voort.

Wat kunnen we samen bereiken vóór mijn zoon 18 wordt, over 10 jaar? Het onder ogen zien van ongelijkheid in Nederland is nodig. Het is geen reden om moedeloos te worden, maar strijdbaar. Zoals één van de scholieren van de schrijfwedstrijd die bij deze lezing hoort, haar verhaal eindigde: 'Ik heb een droom en die droom begint nu.'