Toespraak van minister Bussemakerbij uitreiking Agenda Cultuurbeleid 2017-2020
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de ontvangst van de 'Agenda Cultuurbeleid 2017-2020 (en verder)' op 8 april 2015 in Den Haag.
Dames en heren,
Allereerst bedank ik de Raad, Joop en de anderen, voor dit advies en de enorm originele manier waarop ik dit gepresenteerd heb gekregen.
Maar ik wil ook heel graag Shailes Bahoran bedanken, voor de prachtige dans. Dat de Raad vandaag, dames en heren, bij deze presentatie vandaag heeft gekozen voor een danser en choreograaf die hip-hop verbindt met moderne dans en samenwerkt met symfonieorkesten en theatermakers – dat spreekt eigenlijk voor zich: het staat symbool voor een cultureel veld waarin traditionele scheidslijnen vervagen en dat volop 'in beweging' is. En die ‘beweging’ vormt de grondtoon van dit advies en zal dat ook zijn van de Uitgangspuntenbrief voor het Cultuurbeleid, die ik in juni presenteer.
In de productie, de organisatie én de beleving van cultuur vinden ingrijpende veranderingen plaats:
- Kunstenaars en programmamakers bedenken nieuwe manieren om hun aanbod te ontwikkelen en te presenteren. Een mooi en recent voorbeeld is de Nederlandse Bachvereniging die jaarlijks de Mattheus uitvoert in de Grote Kerk van Naarden – een uitvoering voor de fijnproevers, die dikwijls al een jaar vantevoren is uitverkocht. Sinds dit jaar zet de Bachvereniging die uitvoering integraal op de website, en vorige week al keken er al zo’n 10.000 mensen naar die internetuitvoering;
- de voorkeuren, samenstelling en beleving van het publiek veranderen;instellingen en makers zoeken onderling nieuwe samenwerkingen op, en verbinden zich steeds vaker met andere maatschappelijke terreinen;
- draagvlak in de samenleving voor subsidiëring van bepaalde vormen van kunst en cultuur is niet meer vanzelfsprekend en moet dus ook steeds opnieuw verworven worden.
En juist omdat er zoveel in beweging is, heb ik de Raad gevraagd met een advies te komen over de basisinfrastructuur in de periode 2017-2020, maar ook na te denken over de verdere toekomst van het cultuurbeleid. En de Raad heeft die taak uiterst serieus genomen mag ik wel zeggen.
Aan dit advies is dag en nacht gewerkt. Er zijn vele gesprekken aan voorafgegaan met vrijwel iedereen die actief bij het cultuurbeleid betrokken is. In juni presenteer ik de Uitgangspunten voor mijn cultuurbeleid aan de Kamer en de cultuursector. En ik weet zeker dat ik met dit goed doordachte en breed gedragen advies de komende twee maanden verder kan. Daar wil ik de Raad zeer hartelijk voor bedanken.
Het spreekt voor zich, dames en heren, dat ik nu niet uitvoerig op dit advies kan en zal ingaan. Maar op twee punten wil ik toch alvast reageren:
Het Raadsadvies bevat naar mijn idee een mooie analyse over de artistieke waarde van cultuur, die ervoor zorgt dat literatuur, dans, theater, maar ook archeologie en architectuur ons op zo’n bijzondere manier áánspreekt. De WRR wees er onlangs op dat die intrinsieke waarde meer nadruk zou moeten krijgen in het cultuurbeleid. En ik ben het daar mee eens: uit de intrinsieke waarde van cultuur vloeien de belangrijke publieke, maatschappelijke en ook economische waarden voort. Ik geloof erg in de maatschappelijke waarde van cultuur, maar cultuurbeleid mag nooit instrumenteel worden: meer geld voor muziekeducatie kan bijvoorbeeld niet ingezet worden om bezuinigingen in de jeugdzorg te legitimeren – bijvoorbeeld omdat muziek bewezen gedragsproblemen zou verhelpen. Cultuurbeleid kan wel ingezet worden om bijvoorbeeld met docenten na te denken over de aantrekkelijkheid van kunst en cultuur en hoe we die vorm kunnen geven voor een héle jongere generatie. Of hoe we jongeren kunnen stimuleren op een andere manier te kijken naar hun eigen werkelijkheid.
De intrinsieke waarde, die staat dus voor mij voorop. Maar dat ontslaat de cultuursector niet van de plicht om ook de samenwerking en de relatie met de buitenwereld, met de samenleving te zoeken. Vergeet niet dat de grote demonstraties naar aanleiding van de bezuinigingen door het kabinet Rutte I bevolkt werden door makers, kunstenaars en instellingen. Het publiek dat het zich ook had moeten aantrekken, bleef weg.
Dat is een les voor de toekomst.
Ik constateer tegelijkertijd dat sinds ik als Minister van Cultuur begon, er gelukkig heel veel veranderd is. Ik zie meer trots, meer zelfbewustzijn, en ik roep de sector op om daaraan vast te houden. En om dat zelfbewustzijn niet alleen in eigen kring maar ook naar buiten toe uit te dragen.
Verder stel ik vast dat de thema’s die de Raad heeft uitgewerkt, zoals samenwerking en profilering, goed aansluiten bij mijn cultuurbeleid. En dat we voor de komende jaren hetzelfde beeld voor ogen hebben: geen grote stelselwijzigingen, continuïteit voor instellingen voor de komende periode, geen directieven van bovenaf. Maar wel: voldoende ruimte creëren voor makers en instellingen om aan te sluiten bij veranderingen in financiering, smaak en gedrag van publiek, opkomst van stedelijke regio’s en het vervagen van disciplines.
Eén van de voorstellen die de Raad hierbij doet, is om cultuurbeleid in de stedelijke regio’s leidend te maken. Ook op dat thema wil ik wat uitgebreider ingaan.
Met de Raad vind ik dat culturele instellingen hun eigen profiel en kracht hebben, en zo kunnen bijdragen aan het profiel van stedelijke regio’s.
Zo noemt het advies Eindhoven als designstad, Tilburg als dansstad en Arnhem als modestad. Ook in de vele gesprekken die ik zelf heb gevoerd, heb ik van veel gezelschappen gehoord zich onderdeel voelen van hun stedelijke omgeving en graag aangesproken willen worden door de stad waarin zij gevestigd zijn - los van de nationale financiering.
Ik heb in mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur ook aangegeven dat wat mij betreft het profiel niet voor elke culturele instelling hetzelfde is. De ene instelling die kiest voor een sterk internationaal karakter, de ander trekt de wijken in. Daarbij kan men dus ook kiezen voor een sterke, stedelijke band. We moeten culturele instellingen niet dwingen allemaal door hetzelfde hoepeltje te springen, maar recht doen aan de diversiteit van de cultuursector. Ik wil instellingen de ruimte geven om optimaal aan te sluiten bij hun eigen kracht, uniciteit en omgeving waartoe zij zich verhouden.
De suggestie van de Raad om stedelijke regio’s te laten komen met een inhoudelijke visie op hun cultuurbeleid, zodat daarmee de verhouding tussen vraag en aanbod beter op elkaar kan worden afgestemd, dat vind ik op zich een goed idee.
Maar het totaalbeeld van ons landelijke, veelgeprezen fijnmazige stelsel moet overeind blijven. Dat is wat mij betreft, nu en in de toekomst het uitgangspunt. Daarom vind ik ben ik er geen voorstander van om de regie te leggen bij de stedelijke regio’s.
Ook de recente bezuinigingen van gemeenten op voorzieningen, denk aan amateurkunst en cultuureducatie laten zien dat er grote risico’s aan verdere decentralisatie verbonden zijn. Cultuureducatie en talentontwikkeling zijn belangrijke taken die ik van elke instelling verwacht. Daarin moet in de verschillende sectoren en in de verschillende regio’s nog altijd goed worden voorzien. En dat wil ik dus niet van een stedelijk profiel afhankelijk maken.
Neem muziekeducatie. Met Joop van den Ende en het Oranje Fonds werk ik samen om leerlingen in het basisonderwijs beter muziekonderwijs te geven. Het ministerie trekt hier 25 miljoen voor uit. En private financiering nog eens 25 miljoen. 85% van de ouders vindt het belangrijk dat kinderen op school in aanraking komen met muziek. En dan zou het naar mijn idee heel vreemd zijn als de Nederlandse orkesten niet ook hun steentje zouden bijdragen om kinderen en jongeren in aanraking te brengen met muziek.
Het is dus belangrijk dat instellingen en sectoren hierover onderling goede afspraken maken. Het draait vooral om goede samenwerking.
Ik zie daar nu ook al heel veel goede voorbeelden van:
- De voorbereiding van Leeuwarden voor de Europese Culturele Hoofdstad 2018;
- de samenwerking van productiehuis, gezelschap en podium in Rotterdam;
- de samenwerking van musea met De Wereld Draait Door bij het Pop up Museum.
Of, zoals hier: de succesvolle samenwerking tussen Korzo en het Nederlands Dans Theater bij de ontwikkeling van choreografen: zoals nu Up & Coming Choreographers, of, in februari van dit jaar, het CaDance Festival. Het nieuwste, ontluikende talent uit binnen- en buitenland. Met een recordaantal bezoekers, hier in Korzo, maar ook in het Theater aan het Spui en het Lucent Danstheater.
Die samenwerking tussen instellingen is ook hard nodig: om met kennis en vaardigheden in te spelen op de verwachtingen van het publiek. Om nieuw en ander publiek te bereiken. Om van elkaar te leren, om ervoor te zorgen dat niet iedereen steeds opnieuw het wiel uitvindt.
Dames en heren,
Een samenleving zonder verbeelding heeft in mijn ogen geen toekomst. Maar de meeste mensen merken de onmisbare waarde van kunst en cultuur pas wanneer het in zijn vrijheid en voortbestaan bedreigd wordt. Wanneer de leden van een vrouwelijke popgroep achter tralies worden gezet. Wanneer eeuwenoude gebouwen en beelden worden verwoest. Wanneer cartoons worden beantwoord met machinegeweren.
Alleen al daarom moet, in de woorden van de Raad, 'cultuur als vrijplaats van kritische en onconventionele opvattingen en visies worden gekoesterd en bewaakt'.
In een samenleving in beweging kan dat alleen als kunstenaars en culturele gezelschappen en instellingen overtuigend het belang kunnen verwoorden van wát ze verbeelden en voor wíe ze dat doen. En als politici kunnen beargumenteren hoe deze cultuuruitingen passen in de doelen van overheidsbeleid, waarom ze publieke steun verdienen, en hoe de universele waarde van cultuur voor de samenleving blijvend kan worden gewaarborgd.
Ik weet zeker dat dit advies mij en vele anderen zal helpen om die wisselwerking optimaal tot zijn recht te laten komen. Dus ik zou zeggen: heel veel dank, voor mij nu werk aan de winkel en wordt vervolgd!