Toespraak van minister Bussemaker bij de opening van MBO City
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de opening van MBO City, het jaarlijkse congres voor MBO-leraren, op 24 november 2014 in Ede.
Dames en heren,
Vorig jaar rond deze tijd, stond ik hier ook. Toen aan de vooravond van de MBO tour.
Die tour zit er inmiddels op.
Het afgelopen jaar heb ik bijna vijfhonderd studenten, docenten, bestuurders, werkgevers en gemeenten gesproken. Op vijftien verschillende scholen, in heel Nederland.
We hebben gepraat over wat er allemaal goed gaat. Daarin werden we vorige week bevestigd door de OESO, die in een rapport laat zien dat het Nederlandse beroepsonderwijs bij de uitblinkers van de wereld hoort. Sommige mbo-4 opleidingen zitten op hetzelfde niveau als sommige Amerikaanse universiteiten. En we hebben al twee keer een Chinese delegatie op bezoek gehad, omdat zij van ons willen leren.
Dat is goed nieuws. En daar mag u trots op zijn.
Tijdens de tour hebben we het ook gehad over de vraag hoe we zorgen voor toekomsbestendig mbo-onderwijs. Dat is geen vraag waar één antwoord op is. Want niemand weet precies hoe de banen van de toekomst eruit zien.
Wat we wél zeker weten, is dat vakmanschap nodig blijft. Daarom blijft het onderwijs in beweging. En gaan mbo-instellingen flexibeler, creatiever, kleinschaliger en regionaler onderwijs aanbieden. Zodat meer jongeren met overtuiging kiezen voor een beroepsopleiding.
Maar voor we verder naar de toekomst kijken, neem ik u eerst mee naar het verleden. Naar 11 april 1970.
Op die dag werd Apollo 13 gelanceerd vanaf het Kennedy Space Center in Florida. Bestemming: de maan.
Twee dagen later hoorden de flight controllers in Texas de commandant van de missie, Jim Lovell, luid en duidelijk zeggen: 'Houston, we've had a problem.'
Er was een zuurstoftank ontploft. En daarmee viel ook de productie van elektriciteit en water stil.
Apollo 13 was op dat moment nog onderweg naar de maan. De drie astronauten zaten op 320.000 kilometer van de aarde in de problemen. De hoeveelheid zuurstof liep terug en er was weinig elektriciteit.
De bemanning besloot het hele basisstation stil te leggen en te verhuizen naar de nog aangekoppelde maanmodule – hoewel die daar niet op gebouwd was. Om het toch uit te kunnen houden, moest de verwarming uit en wilden de astronauten de luchtfilters van de maanmodule vervangen voor die van het basisstation.
Maar de modules waren van verschillende fabrikanten en de filters pasten niet op elkaar. Met karton en plakband knutselden ze een oplossing.
Er was nog een probleem: de terugkeer naar de aarde. Omdat de hoofdmotor niet werkte, moesten de astronauten de motor van de maancapsule gebruiken om in een baan rond de aarde te komen. Maar de navigatiecomputer was niet bruikbaar. En de stuurcomputer van de maanmodule kon het dertig ton zware basisstation niet besturen.
De bemanning moest nu handmatig sturen en koerscorrecties uitvoeren, door te kijken naar de stand van de sterren en de aarde. Toen ze eenmaal weer in een baan rond de aarde waren, moesten ze vervolgens vanuit de maancapsule - die niet was gebouwd voor een terugkeer in de atmosfeer - in het kapotte basisstation kruipen.
Het lukte.
Op 17 april meldde Houston, Texas, 'splashdown' in de Stille Oceaan bij Samoa. Alle astronauten overleefden.
De piloten van Apollo 13 waren goed opgeleid en zeer ervaren. Commandant Lovell had drie ruimtemissies en bijna zeshonderd vlieguren in de ruimte op zijn naam staan. De hele crew had ervaring met testvluchten.
Toch kwamen ze, 320.000 kilometer van huis, in een situatie die niet alleen alles vroeg van hun kennis, maar ook van hun vaardigheden. Het vroeg alles van hun creativiteit, hun samenwerking, hun communicatie. Het vroeg alles van hun moed, uithoudingsvermogen en flexibliteit. Het vroeg alles van wie ze waren als mens.
We kunnen de missie van Apollo 13 dan ook nauwelijks zien als een mislukking.
Het is eerder een fantastisch voorbeeld van hoe mensen improviseren op onbekend terrein. Hoe menselijk handelen en techniek in elkaar grijpen. En hoe hoofd en handen sámen zorgen voor de oplossing die op dat moment nodig is.
Ik vertel u dit verhaal, omdat in mijn ogen ook het vakmanschap van de toekomst gaat over deze ‘astronautenvaardigheden’.
Vakmanschap in de 21ste eeuw gaat vérder dan maken alleen. Het gaat over samenwerken, improviseren en verbinden. Over zorgen vóór en het verbeteren ván de samenleving. Over inspelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
én op de persoonlijke drive en verantwoordelijkheid van studenten. Over het werk dát je doet, maar ook hóe je dat doet.
Richard Sennett, een Amerikaanse arbeidssocioloog, zegt: 'Vakmanschap is niet alleen handarbeid, maar ook deskundigheid. In de breedste zin van het woord. 'Craftsmen' zijn mensen die met hun hoofd én handen werken.'
Dat veel mbo-ers dat kunnen en doen, heb ik aan den lijven ondervonden. De kleding die u hier ziet droeg ik op Prinsjesdag. Het pakje is gemaakt door studenten van Summa Fashion uit Eindhoven, en het SintLucas College in Boxtel. Ze hebben veel samengewerkt en verschillende materialen gecombineerd – in de jurk zit bijvoorbeeld keramiek en verguldsel. Een geweldige combinatie van kennis, professionaliteit en creativiteit.
En zij zijn niet de enigen. Vorig jaar bleek uit een rapport van PIAAC, dat Nederlandse jongeren tot de absolute wereldtop behoren voor wat betreft probleemoplossend vermogen.
Ik zag het zelf, bij World Skills in Leipzig. En ook dit jaar, bij Euroskills, daalde er een heuse medailleregen neer op onze Nederlandse vaktalenten. Zeven gouden en een zilveren medaille voor etaleren, computergestuurd frezen, mobiele robotica, bouwtimmmeren, schoonmaken en landbouwmechanisatie. Werkelijk fantastische prestaties, die laten zien hoe Nederlandse jongeren zich onderscheiden door hun creativiteit en pragmatische oplossingsgerichtheid.
Daarom krijgen getalenteerde jongeren meer mogelijkheden om hun creativiteit, kennis en vaardigheden én ondernemerschap op hoog niveau te ontwikkelen. En met de meester- en gezeltitel laten we zien, dat ze met een mbo-diploma kunnen doorgroeien naar topniveau.
Dames en heren, u heeft vorige maand in de krant en op tv misschien de discussie gevolgd over robots en computers die onze banen gaan overnemen, omdat ze steeds meer complexe handelingen kunnen uitvoeren. Bijvoorbeeld in een apotheek medicijnen zoeken, sorteren en klaarleggen. Ook het werk van bankbedienden en caissières, baliemedewerkers en accountants gebeurt steeds meer automatisch of digitaal.
En daar moeten we niet lichtzinnig over doen.
Toch is het ook geen reden tot pessimisme.
Om twee redenen.
Ten eerste blijven veel banen bestaan én komen er banen bíj – op alle niveaus.
Het bedrijfsleven verwacht dat gediplomeerde mbo-ers gewoon aan de slag kunnen. Verkopers, kappers, schilders, elektriciens en verwarmingsmonteurs blijven nodig. En MKB Nederland nam onlangs afstand van berichten dat de arbeidsmarkt voor mbo-ers op niveau 2 en 3 zou verdwijnen.
Het is wél zo, dat de arbeidsmarkt aan het veranderen is. Niet zozeer qua niveau, maar vooral wat betreft inhoud.
In de ict bijvoorbeeld, verschuift het accent van het installeren van computers, naar het koppelen van netwerken.
We krijgen stadsboeren, die met moderne water- en lichttechnieken hun groente en fruit verbouwen op de daken van het gemeentehuis, bibliotheken en buurtcentra.
En was er al veel kennis voor iedereen beschikbaar via internet, door 3D printing komt nu ook het gereedschap om zelf dingen te produceren binnen handbereik. De 'nieuwe makers kunnen op hun zolder, in de schuur of in kleine lokale laboratoria uitvinden en ontwikkelen wat nog niet zo lang geleden was voorbehouden aan grote fabrieken en onderzoekslaboratoria. De analyse van genetisch materiaal bijvoorbeeld, is de afgelopen jaren zo goedkoop geworden, dat 'doe-het-zelf-bio'-laboratoria ontstaan.
En dat brengt me bij mijn tweede punt. Want behalve dat er banen bij komen, blijft er ook behoefte aan mensen die juist dátgene maken, bedenken en doen, wat robots niet kunnen.
Zorgen voor iemand - niet alleen technisch, maar ook empathisch. Improviseren. Samenwerken met anderen. Als team zelfstandig beslissingen nemen. Flexibel switchen tussen projecten of taken.
Ja, robots kunnen schaken, auto’s besturen en nu zelfs een recept samenstellen. Maar tegelijk doet een geavanceerde robot er ook gemiddeld 24 minuten en 38 seconden over om een handdoek op te vouwen.
Dat is van een andere orde, dan de mbo-er die bij Friesland Campina een systeem bestuurt dat verse melk van de koe binnen 24 uur verandert in babyvoeding. Hij bedient een systeem dat weliswaar is geautomatiseerd, maar ook heel complex is. En waarbij veiligheid een grote rol speelt. Dat systeem kan alleen bediend worden door iemand die zelfstandig werkt en die het volledige proces van voedsel en techniek overziet.
Mbo-ers zijn steeds vaker het knooppunt in zo’n dynamisch proces. Rineke van Daalen, die in oktober het boek 'Gewoon werk' uitbracht, noemt hen 'vertalers en bruggenbouwers'.
Schoenconsulenten bijvoorbeeld, die adviseren over orthopedische schoenen. Ze bespreken de wensen van klanten, maar geven ook opdracht aan degenen die schoenen in de werkplaats moeten maken. Ze overleggen met specialisten en de huisarts. En als het product af is, kijken ze of het past. Ze vormen de schakel tussen gezondheidszorg, techniek en klanten.
Hetzelfde geldt voor de tandtechnicus die met een 3D-printer kunsttanden en –kiezen maakt. En voor de gastvrouw in het ziekenhuis, die de brug vormt tussen schoonmakers en degenen die maaltijden rondbrengen. Die het ziet als er een lamp stuk is en die let op hygiëne en op besmettingsgevaar.
Dit zijn de banen die minder vatbaar zijn voor robotisering en automatisering, omdat je ervoor moet kunnen samenwerken, improviseren en communiceren. Het zijn banen die eisen stellen aan de sociale en emotionele vermogens van mensen. Aan ondernemerschap, betrokkenheid en integriteit.
Het zijn de banen die verbinden. Mens en machine, mensen onderling, en menselijke behoeften met diensten en producten.
Daarom vraagt vakmanschap van de toekomst om 'astronautenskills'. Om een combinatie van kennis, vaardigheden en persoonlijkheid. Om denken met je handen, en voelen met je hoofd. Om leren voor het leven. En ú als onderwijsteam, bent het astronautenteam, dat de astronauten van de toekomst opleidt.
In uw werk is het cruciaal - en ik denk voor de meesten van u ook vanzelfsprekend - dat u uw studenten kennis en vaardigheden bijbrengt. En dat u weet in te spelen op hun motivatie en ambitie.
Maar er is nog een ander punt.
De grootste uitdaging waar het mbo samen met het bedrijfsleven vóór staat, is om toekomstige banen nú al een plek te geven in de opleidingen. En daarom verwacht ik, dat u op uw school de ruimte krijgt om mee te denken over wat ontwikkelingen op de arbeidsmarkt betekenen voor bestaande of toekomstige opleidingen.
In Groningen en Drenthe bijvoorbeeld, heeft een aantal mbo’s gezamenlijk hun opleidingenaanbod ingericht op de bedrijfstak energie en duurzaamheid, vanwege de ruim tienduizend vacatures die daar de komende jaren verwacht worden. Ze leiden vakmensen op die op tachtig meter hoogte windmolens onderhouden. En deskundigen op het gebied van duurzaam bouwen of comfortabel wonen.
Daarom geef ik scholen de ruimte voor innovatieve, nieuwe opleidingen, bijvoorbeeld op het snijvlak van techniek en zorg. Als een aantal regionale werkgevers én een opleidingsinstituut kunnen aantonen dat zij op korte termijn een bepaalde vaardigheid nodig hebben, dan kunnen ze snel een hele nieuwe opleiding beginnen. Daarnaast mogen scholen volgend jaar werken met keuzedelen, waarbij ze meer kunnen inspelen op regionale ontwikkelingen. En we hebben het Regionaal Investeringsfonds in het leven geroepen. Ik stop daar vier jaar lang € 25 miljoen in en bedrijfsleven en provincies doen hetzelfde.
Nog een ander voorbeeld. BAM Utiliteitsbouw werkt op een bouwplaats in Rotterdam met een eigen Google Glass app. Daarmee kunnen ze alle maten en tekeningen opvragen als ze een raamkozijn gaan plaatsen. Ze hoeven niet tien pagina’s werkinstructies mee te nemen en de kans op fouten wordt kleiner.
Zo'n soort ontwikkeling ópmerken, en de vraag stellen wat dat betekent voor de opleiding, moet niet voorbehouden zijn aan de boardroom. Aan de CvB en CEO's. Juist ook een onderwijsteam kan daarover nadenken en meepraten. Daarom hecht ik er veel waarde aan dat u, net als de studenten op uw school, mee praat over waar uw school voor staat. Wat gaat er goed? Wat moet er beter? Hoe gaan we dat doen?
Daarmee bedoel ik niet dat u ook altijd het antwoord moet weten. Maar zie uzelf als dat astronautenteam van Apollo13.
Op het moment dat het erop aan kwam, hield het team contact met de control room, maar namen ook zélf het initiatief. Vanuit hun verschillende achtergronden, konden ze als team van koers veranderen. En doen wat op dat moment nodig was.
Dat vraagt ook iets van uw werkgevers en van de overheid, natuurlijk.
Bedrijven kunnen studenten stages aanbieden, gastdocenten leveren, en oefenapparatuur beschikbaar stellen. En ze kunnen ú de kans te geven om regelmatig een ‘sectorstage’ te doen, om uw kennis en vaardigheden up to date te houden.
Dat laatste kan ook door een Lerarenbeurs voor scholing aan te vragen bij OCW. En ik vind het belangrijk dat ook instructeurs in het middelbaar beroepsonderwijs die zich verder willen ontwikkelen, daar de ruimte voor krijgen. En dat zij, in navolging van de Lerarenbeurs voor leraren, gebruik kunnen maken van een opleidingsbeurs. Ik ga daarom kijken naar de mogelijkheden van een ’instructeursbeurs’ voor het ondersteunend personeel. Instructeurs zijn onmisbaar in ons middelbaar beroepsonderwijs. We moeten hen daarom de kans geven verder te groeien binnen het onderwijs. Zodat zij breder inzetbaar zijn en bijdragen aan een hogere kwaliteit van het onderwijs op hun school.
Los daarvan heeft u sowieso recht op scholing, vijftig uur per jaar. Dring binnen uw school dus aan op uw recht op ontwikkeling! U doet dat niet alleen voor uzelf, maar ook voor uw studenten. De creativiteit, het improvisatievermogen en de samenwerking die voor hen steeds belangrijker worden, moet u als team kunnen voorleven. En mocht u die ruimte niet krijgen, informeer mij daar dan over.
Dames en heren, ik rond af.
In de nabije toekomst zullen we het meer dan ooit moeten hebben van de creatieve en pragmatische oplossingen van onze vakmensen, die werken met hun hoofd én handen – en liefst ook met hun hart. Die verbindende combinatie onderscheidt ons van robots.
De boordcomputer van Apollo 13 had nooit gedacht aan plakband en karton om twee filters op elkaar te laten passen.
Een robot zal voorlopig het verschil niet zien tussen de zes van de student die keihard heeft gewerkt, en de student die veel beter kan.
En ieder van ons wil dat een warme mensenhand de onze pakt, als we straks oud zijn.
Toekomstbestendig mbo betekent daarom: er met elkaar voor zorgen dat vakmensen het verschil blijven maken. Door te zorgen dat de boel niet uit elkaar valt, én door eraan bij te dragen dat we als samenleving groeien en ons ontwikkelen.
Dat we niet alleen oplossingen bedenken, maar ze ook maken en uitvoeren. Niet als robots, maar als mensen.
Daarom is mijn oproep vandaag aan u, en aan alle onderwijsteams van Nederland: eis een krachtige rol op in uw school. U bént dat astronautenteam. U kunt met elkaar jonge mensen naar de maan brengen – en hen leren hoe je veilig weer thuis komt.
Dank u wel.