Toespraak van minister-president Ruttebij de Kerdijklezing

Toespraak van minister-president Rutte bij de Kerdijklezing 'Zorgen dat de toekomst in ons leeft' op 12 november 2014 in Den Haag.

Dames en heren, ik citeer:
'Van de mate, waarin wij het volk in zijn geheel geestelijk weten op te heffen, zal het afhangen of de toekomst verval dan wel grooter bloei dan ooit bergt in haar schoot.'

U begrijpt, dit citaat komt niet uit het beginselprogramma van de VVD en ook niet uit het regeerakkoord. Het zijn de woorden van een jonge Arnold Kerdijk, die zich al vroeg manifesteerde als verheffer en gemeenschapsdenker. Hij was een gedreven idealist met een sterk ontwikkeld moreel kompas. Een paternalist zelfs, volgens zijn biograaf, die als heer van stand precies wist wat goed was voor het volk. En daarmee vertegenwoordigt Kerdijk - oppervlakkig beschouwd - veel dingen waarmee het liberalisme vandaag de dag niet, of niet meer wordt geassocieerd. 'Verheffing', 'gemeenschap', 'moreel kompas' - het zijn termen die in de loop van de twintigste eeuw aan andere politieke stromingen zijn gaan kleven. En toch was Arnold Kerdijk eerst en vooral dat: een liberaal in hart en nieren.

Alleen daarom al is het goed dat deze lezing het spotlicht zet op zijn leven en werk. In hem, maar ook in liberale tijdgenoten als Sam van Houten en Willem Treub, schuilt het bewijs dat het liberalisme een sterke en duidelijke visie in zich draagt op samenleven als werkwoord. Ik heb daar zelf op andere podia al vaker over gesproken. Over het 'bezielend verband' dat uit mensen zelf komt. Voor mij als liberaal begint de samenleving bij het individu, omdat ik geloof dat sterke en zelfstandige mensen samen een sterk land maken. Wie goed voor zichzelf kan zorgen, zorgt vaak ook goed voor de mensen om zich heen en dát versterkt de textuur van onze samenleving.

Die gedachte is feitelijk zo oud als het liberalisme zelf. Want de kortst mogelijke samenvatting van deze maatschappijvisie komt al van Adam Smith - van wie anders? - die ooit schreef: 'In competition individual ambition serves the common good.' Het is een uitspraak die het klassieke 'laissez faire, laissez passer' van het vroege liberalisme koppelt aan een samenlevingsideaal: het algemeen belang, 'the common good'. En het was ook Adam Smith die erop wees dat mens in de kern een sociaal wezen is, dat in interactie met anderen tot moreel besef komt en ook tot moreel handelen. Individu en gemeenschap zijn in het liberalisme dus vanaf het allereerste begin met elkaar verbonden.

Ook voor iemand als Thorbecke bestond de samenleving niet uit een atomistische verzameling van losse individuen, maar uit een organisch geheel waarin alles met alles samenhing. Het was in die tijd van liberale staatsvorming heel gebruikelijk om de maatschappij te vergelijken met het menselijk lichaam. Ieder onderdeel had daarin zijn eigen rol en functie en droeg zo bij aan het grote geheel. Het individu als alfa en omega van de liberale filosofie had dus niet alleen een verantwoordelijkheid ten opzichte van zichzelf, maar ook ten opzichte van de samenleving - het collectief.

In dat turbulente laatste kwart van de negentiende eeuw waarin Kerdijk vooral publiek en politiek actief was, speelde er veel in ons land. En er speelde ook veel tegelijkertijd. De discussie over het kiesrecht werd in alle felheid gevoerd. De beroerde werk- en levensomstandigheden van de gemiddelde arbeider, de bekende 'sociale quaestie', beheerste een groot deel van het politieke debat. En als het daar niet over ging, ging het wel over de leerplicht en de financiering van ons onderwijsstelsel.

Het was ook de tijd van de eerste arbeidswetgeving - het beroemde 'kinderwetje van Van Houten. En de tijd waarin ons politiek bestel in hoog tempo veranderde. Gereformeerden, socialisten en katholieken verenigden zich in eigen partijen, vakbonden en verenigingen. Langzaam maar zeker werd het 19e-eeuwse parlementaire systeem van persoonlijk stemgedrag vervangen door een realiteit van partijlijnen en fractiediscipline. En al hadden de liberalen duidelijk wat minder last van organisatiedrang, de verzuiling die ons land lange tijd in zijn greep zou houden, kreeg in deze periode zijn vorm.

Arnold Kerdijk was bij al deze ontwikkelingen betrokken en niet als toeschouwer, maar als deelnemer. Wat heet: zijn activisme en energie kende bijna geen grenzen. Alle onderwerpen waar hij zich als twintiger al sterk voor maakte - uitbreiding van het kiesrecht, verbetering van arbeidsomstandigheden, onderwijs voor zoveel mogelijk kinderen - waren aan het einde van zijn leven gerealiseerd of in ieder geval een stuk dichterbij gekomen.

Een tijdgenoot typeerde hem terecht ooit als '(…) een man in wien de toekomst heeft geleefd', een opdracht die elke politicus zichzelf zou moeten stellen. Zien wat er nodig is om de samenleving weerbaar te maken en klaar te stomen voor de toekomst. Niet alleen kijken naar de korte termijn, maar ook naar de lange termijn. En daar ook naar handelen en staan voor de keuzes die je maakt.

Voor de sociaal-liberalen uit die tijd stond als een paal boven water dat het maatschappelijk kapitaal dat in mensen schuilt, de ruimte moest krijgen om te renderen. Zij zagen in de specifieke situatie van toen wel een grotere rol voor de overheid dan de generaties voor hen, die geloofden in de onzichtbare corrigerende hand van de markt. Het sociaal-liberalisme vond dat die onzichtbare hand wel een zichtbaar handje geholpen mocht worden. Daarvoor moest de overheid voorwaardenscheppend opereren, bijvoorbeeld door te zorgen voor goed onderwijs en goede arbeidsomstandigheden.

In de kern draaide het voor Kerdijk om één ding: zoveel mogelijk kansen voor zoveel mogelijk mensen. En die doelstelling blijft actueel. Ook in onze tijd. Ook voor mij. Iedereen in ons land verdient een kans om zijn talenten maximaal te ontwikkelen. En die verantwoordelijkheid om dat mogelijk te maken, om daar de voorwaarden voor te scheppen, hebben we samen. Vervolgens is het aan mensen zelf om wat van hun leven te maken.

Het is opvallend hoe in de nog jonge geschiedenis van deze lezing Arnold Kerdijk ook een herkenbare bondgenoot was voor zowel Job Cohen, Alexander Pechtold als Sybrand Buma. Elk van mijn drie voorgangers op dit podium voelde zich in meer of mindere mate met hem verwant. Genoeg in elk geval, om hem als vertrekpunt te nemen voor een stevig politiek en ideologisch geladen verhaal. Als sociaal hervormer, als man van de vooruitgang en als gemeenschapsdenker appelleert Kerdijk blijkbaar tot op de dag van vandaag aan een breed spectrum van politieke idealen.

Hieruit blijkt maar weer eens hoe de innerlijke redelijkheid en kracht van het liberalisme onontkoombaar zijn. Maar ik geloof ook dat dit brede gevoel van verwantschap iets zegt over de sociale markteconomie die in Nederland vanaf de tweede helft van de 19e eeuw is opgebouwd. Ons land, zoals het er nu bijligt, is niet van één partij maar het product van samenwerking en compromissen.

Hoe moeilijk en ingewikkeld soms ook, er is in ons land uiteindelijk bijna altijd gemeenschappelijke grond waarop partijen elkaar vinden en tot oplossingen komen. Dat was al zo in de hoogtijdagen van de verzuiling, toen maatschappelijke problemen volgens de bekende theorie van Lijphart door de toppen van de zuilen werden 'gepacificeerd', zoals hij dat noemde. Maar ook in onze tijd, waarin politieke verhoudingen een stuk minder overzichtelijk zijn en meerderheden lastiger te vinden, blijkt de sociale markteconomie van ons allemaal te zijn. Elk akkoord dat we in de afgelopen jaren met partijen binnen en buiten de coalitie hebben weten te bereiken, getuigt daarvan. Dat is een van de krachtigste eigenschappen van ons land en onze politieke en bestuurlijke cultuur. Er is bijna altijd een oplossing.

Dames en heren, ervoor zorgen dat de toekomst ook in ons leeft, is bepaald geen eenvoudige opgave. Als geschiedenisstudent in Leiden heb ik geleerd om heel voorzichtig te zijn met het trekken van simplistische historische parallellen. Maar dat ook wij leven in een tijd waarin veel en veel tegelijkertijd verandert, is een stelling die ik voor de gelegenheid wel aandurf. Al was het maar vanwege dat containerbegrip 'netwerksamenleving', waarachter een waaier aan effecten schuilgaat in de manier waarop mensen zich tot elkaar en tot de maatschappij verhouden.

Feit is dat contact leggen en onderhouden nog nooit zo gemakkelijk was. Dat de wereld nog nooit zo klein is geweest. En dat informatie nog nooit zo gemakkelijk beschikbaar en toegankelijk was voor iedereen. Zoals de Koning in de laatste Troonrede zei: met hun smartphone hebben mensen de wereld in hun hand.

Zonder dat ik de pretentie heb dat ik precies overzie wat dit ons allemaal gaat brengen en met alle denkbare kanttekeningen die hierbij zijn te maken: ik vind dat een positief gegeven. De netwerksamenleving vergroot niet alleen de zelfstandigheid van individuele mensen maar ook het zelf organiserend vermogen van het geheel. We worden er ook samen sterker van. De netwerksamenleving versterkt de participatiesamenleving.

Kerdijk experimenteerde in zijn tijd bijvoorbeeld met 'coöperatieve winkelvereenigingen' op lokaal niveau. In onze tijd organiseert de Consumentenbond een massaal energiecollectief via internet. Het is dezelfde gedachte, hetzelfde principe maar wel op een totaal andere schaal.

Een ander voorbeeld: de zwager van Arnold Kerdijk was Jacob van Marken, een van de grondleggers van het latere Unilever. Als sociaal voelend ondernemer stak Van Marken eind 19e eeuw zijn nek uit in het debat over de 'sociale quaestie'. En hij handelde daar ook naar. In Delft vinden we tot op de dag van vandaag het idyllische Agnetapark, nu een Unesco-monument en een gewilde plek om te wonen, maar oorspronkelijk gebouwd als een klassiek 'fabrieksdorp' met kwalitatief goede woningen voor de arbeiders van Van Marken. Die drang om verantwoordelijkheid te nemen voor concrete maatschappelijke vraagstukken zien we ook terug bij zijn verre opvolgers. Alleen bouwt Paul Polman van Unilever geen arbeiderswoningen, maar is hij wereldwijd een van de belangrijkste voortrekkers van duurzaam ondernemerschap en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Nederlandse bedrijven lopen hierin überhaupt voorop. Opnieuw: een vergelijkbaar idee, maar wel op een totaal ander schaalniveau.

Deze twee voorbeelden onderstrepen nog maar eens hoe sterk de behoefte van mensen en groepen mensen is om het heft in eigen handen te nemen. Om samen dingen te organiseren. Om samen iets te doen en in actie te komen. Om samen invulling te geven aan het bezielend verband. En ik herhaal het vandaag graag: voor mij is dit waar dat veelbesproken begrip participatiesamenleving begint. Dus niet bij de financiële noodzaak om op sommige terreinen van het overheidsbeleid stevige hervormingen door te voeren. Hoe reëel dat ook is, de participatiesamenleving begint bij de behoefte van mensen om hun eigen keuzes te maken. Bij mensen die samen met andere mensen dingen willen regelen en verantwoordelijkheid willen dragen, zonder al te veel inmenging van buitenaf.

Kijk bijvoorbeeld ook naar de Nederlandse ouderen, die meer dan ooit hechten aan hun autonomie. Het klassieke bejaardenhuis van onze opa's en oma's bestaat simpelweg niet meer, en echt niet omdat het is wegbezuinigd. Het is een kwestie van vraag en aanbod. 65-plussers zijn gewoon enorm gehecht aan hun zelfstandigheid.

Of kijk naar de Nederlandse jongeren. Die zijn niet alleen zo'n beetje de gelukkigste van de wereld, maar ook steeds ondernemender. Er is een nieuwe generatie jonge Nederlandse ondernemers opgestaan die de wereld verovert met muziek, apps, games en andere creatieve producten. Meer dan een breedbandaansluiting en een snelle computer hebben deze jonge ondernemers niet nodig om een bedrijf te starten en vaak meteen internationaal te gaan. Ondernemen is voor steeds meer mensen een reële optie. Ook hier laat de netwerksamenleving zich gelden. Nederland is ondertussen met bijna 12 procent zelfstandigen na Australië en Canada het derde meest ondernemende land ter wereld, ruim voor landen als Duitsland en de Verenigde Staten.

En voor alle duidelijkheid: het laatste wat ik wil beweren is dat Nederland in dit opzicht 'af' is. Dus dat die ideale participatiesamenleving al bestaat en dat iedereen even goed voorbereid aan de start verschijnt of even sterk in het leven staat. Dat zou naïef zijn. Net als de gedachte dat we die ideale situatie ooit zullen bereiken overigens.

Recent constateerden het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid gezamenlijk dat in ons land de scheidslijn tussen hoger en lager opgeleiden groeit. Een 'ongemakkelijke tegenstelling', noemden de onderzoekers het. En we horen deze waarschuwing niet voor het eerst. Ik vind het veelzeggend dat op de Erasmus Universiteit ongeveer een kwart van de studenten van allochtone afkomst is, terwijl dat percentage voor alle Rotterdamse jongeren twee keer zo hoog ligt. Natuurlijk is dat een vergelijking met hindernissen, maar zolang die cijfers niet dichter bij elkaar liggen, is er werk aan de winkel. Vanwege die jongeren zelf. Maar ook vanwege datgene wat Adam Smith 'the common good' noemde. We kunnen het ons eenvoudigweg niet veroorloven om talent te verspillen. Goed en toegankelijk onderwijs op alle niveaus is en blijft van het allergrootste belang om als land verder te komen.

Maar daar zal niemand tegen zijn. Net zomin als tegen goede zorg, goede sociale voorzieningen, een goed functionerende arbeids- en woningmarkt, goede infrastructuur en gezonde overheidsfinanciën. Maar dat is natuurlijk precies de vraag waar het in de politiek steeds om draait? Wat is 'goed'? Wat is gezond? Wat is er in de praktijk mogelijk? En vooral: wat is er nodig om al die voorzieningen, die ieder van ons zo belangrijk vindt, te behouden voor de toekomst?

Daarbij maakt het voor het 'hoe' zeker verschil of je via het individu bij de samenleving komt, zoals de liberalen. Of via de overheid, zoals in de sociaal democratie. Of via de kerken en het maatschappelijk middenveld zoals in de christendemocratische traditie. Daar zat en zit altijd een ideologische discussie en dat hoort ook zo. Maar over drie criteria bestaat volgens mij behoorlijk veel consensus.

  1. Voorzieningen moeten betaalbaar zijn, ook op termijn.
  2. Ze moeten aansluiten bij wat mensen willen en kunnen.
  3. We laten niemand achter. Nederland blijft een fatsoenlijk land.

Vandaar dat bij alle grote hervormingen die het kabinet doorvoert, niet alleen de rekenmachine is gebruikt, maar ook de hartslagmeter. Beide zijn belangrijk om onze verzorgingsstaat op een goede manier te updaten. De grote veranderingen in de zorg zijn dus niet alleen gericht op kostenbesparing, maar vooral ook op meer zelfstandigheid en maatwerk dicht bij mensen. De arbeidsmarkt wordt flexibeler en tegelijkertijd investeren we als land in scholing en begeleiding van werk naar werk. Het hoger onderwijs blijft toegankelijk terwijl we met het studievoorschot wel geld vrijspelen voor verbeteringen in de kwaliteit van het onderwijs. Een stijgende levensverwachting, langer doorwerken en een goed en eerlijk pensioen voor de jongeren van nu - het zijn communicerende vaten. Waar het om gaat, is dat we oude zekerheden los moeten laten om een nieuwe ijsvloer te leggen onder datgene wat de toekomst van ons vraagt. En daar zijn we volop mee bezig.

Wat mij daarbij in toenemende mate bezighoudt, is hoe we de rigiditeit uit ons voorzieningenstelselkunnen halen, want daardoor staat het betere het goede soms in de weg. Er zit in ons systeem een soort ingebakken angst voor ongelijkheid. Dat is zo gegroeid. Iedereen krijgt hetzelfde, graag of niet. En de vraag is of dat nog past bij het beeld van de participatiesamenleving dat ik net schetste, waarin mensen bij voorkeur zelf over hun eigen leven beslissen. Ik geloof dus van niet. Als 'one size fits all' verandert in 'one size fits nobody', is het tijd om in te grijpen en meer ruimte te geven aan de praktijk. Aan de diversiteit, die nu eenmaal bestaat. Want mensen en situaties zijn verschillend.

Een goed en actueel voorbeeld zijn de grote decentralisaties waar we voor staan. Critici waarschuwen nu al in alle toonaarden dat gemeenten straks verschillende oplossingen kunnen aanbieden voor vergelijkbare problemen. En ja, dat kan. Maar moet de vraag niet gewoon zijn of het werkt? Want vergeet niet: tot nu toe hadden we een stelsel waarin veelvuldig dezelfde oplossing werd gekozen voor heel verschillende problemen. En even los van het feit dat dit onbetaalbaar wordt, het is ook een manier van werken die niet meer past bij deze tijd.

Maatwerk dus. Praktisch denken. Niet uitgaan van het gereedschap dat er nu eenmaal ligt en daarmee elk probleem te lijf gaan. Maar andersom: elk probleem op zijn eigen merites beoordelen en daar de goede instrumenten bij zoeken. Dus als er mensen zijn die nu al na hun 65e door willen werken? Maak dat mogelijk, zonder het meteen aan iedereen op te leggen. Als er bouwers zijn die leegstaande kantoorpanden om willen bouwen tot appartementen? Laat ons samen zoeken naar manieren om dat in te passen in de veiligheids- en andere regels. Of kijk naar al die Wajongers die in een hokje zaten waar ze nooit meer uit dreigden te komen: we spreken ze weer aan als mensen. Mensen met mogelijkheden.

Wat ik vind: collectieve voorwaarden zijn nodig voor individuele vrijheden, zodat mensen hun vleugels uit kunnen slaan. Maar de collectieve drempels die we daarmee in de loop der tijd en met de beste bedoelingen hebben opgeworpen, moeten we slechten.

Dames en heren,

Toen ik mij ter voorbereiding op vandaag wat meer in het leven en werk van Arnold Kerdijk verdiepte, bekroop mij een nogal a-historische gedachte. Kerdijk overleed in 1905. Stel dat hij, bij alle talenten die hij toch al bezat, ook het vermogen van tijdreizen had gehad, wat zou hij dan van onze huidige samenleving vinden? Hoe zou deze principiële en gedreven negentiende-eeuwer oordelen over het huidige Nederland? Zou hij er ook maar iets van zijn eigen hooggestemde idealen in terugzien - nadat hij van zijn eerste verbazing bekomen was natuurlijk? Ik vermoed van wel. Ik vermoed zelfs dat Kerdijk met grote tevredenheid zou vaststellen dat noch de klassenstrijd noch het ongebreidelde kapitalisme het pleit in de twintigste eeuw uiteindelijk eenzijdig had gewonnen. Het begrip sociale markteconomie bestond in zijn tijd nog niet, maar hij zou in Nederland anno nu veel herkennen van wat hem als persoon en publiek figuur altijd heeft gedreven.

Maar ik denk ook dat hij ons als 'paternalistisch liberaal' en als moralist zou waarschuwen. Dat hij ons met een ernstig gezicht, en misschien een tikje belerend, zou aansporen om de grote kracht en kwaliteit van ons sociaaleconomisch bestel te bewaken en bij de tijd te houden, omdat verandering eigenlijk de enig constante is. En u begrijpt: ik zou dat met hem eens zijn. We moeten zorgen dat de toekomst ook in ons leeft. Dat is voor mij de permanente opdracht van het politieke bedrijf en iedereen die er in werkt.

Dank u wel.