Toespraak van staatssecretaris Van Rijn op de InterCity Youth Conference

Toespraak van staatssecretaris Van Rijn (VWS) op de InterCity Youth Conference in Den Bosch op maandag 10 november 2014.

Onderaan de speech staat de Engelse vertaling.

Dames en heren,

Wat een uitstekend idee van de gemeente Den Bosch om deze internationale conferentie over jongerenwerk te organiseren. En wat een uitstekend idee van u om hieraan deel te nemen, zodat we allemaal kunnen leren van elkaars ervaringen. Met veel plezier ben ik hier naar toe gekomen om te vertellen wat de hervorming van de jeugdzorg in Nederland betekent voor het jongerenwerk in gemeenten.

We zijn in Nederland al geruime tijd druk bezig met het anders organiseren van de zorg voor jeugd. We staan aan de vooravond van een grote stelselwijziging: de nieuwe Jeugdwet treedt op 1 januari in werking. De overheid werkt aan een betere samenwerking tussen alle partijen en brengt de jeugdzorg vanaf 2015 onder bij de gemeenten. Daarmee is de gemeente de eerst verantwoordelijke voor het complete jeugdbeleid: van algemene en preventieve voorzieningen voor kinderen en jongeren aan de voorkant, tot aan de gespecialiseerde residentiële zorg aan de achterkant.

Intercity III gaat over de rol van gemeente en het jongerenwerk en daarom ga ik nu in op de stelselwijziging jeugd. Daar valt veel onder. Het gaat om de ondersteuning, hulp en zorg voor kinderen met opvoed- of opgroeiproblemen, met psychische en psychiatrische problemen, stoornissen of een beperking. Dit in aanvulling op de algemene en preventieve voorzieningen voor kinderen en jongeren waar gemeenten al langer verantwoordelijk voor zijn.

De jeugdhulp in ons land is nu te veel versnipperd over diverse ministeries, provincies en gemeenten. Hulpverleners werken hierdoor soms langs elkaar heen. Daar is het kind uiteindelijk de dupe van. Dát is dus wat we willen verbeteren. Daarom krijgen de gemeenten, 403 in totaal, nu de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp. Zodat er 1 partij verantwoordelijk is voor het jeugdbeleid en de zorg voor jeugd, met 1 financieel kader. Kinderen, jongeren en ouders kunnen voortaan bij hun gemeente terecht voor hulp, ondersteuning en zorg.  Eén gezin, één plan, één regisseur.

Aan deze beslissing zijn jaren van discussies vooraf gegaan. Maar we zijn eruit gekomen, omdat het doel dat we voor ogen hebben duidelijk is: voorzieningen voor jongeren - en dus ook de zorg - moeten zo dicht mogelijk bij het kind of de jongere worden georganiseerd. En belangrijk is dat deze goed op elkaar afgestemd worden. Preventie waar mogelijk, zorg waar nodig.

Wat zal veranderen, is dat ouders en kinderen zo veel mogelijk de regie in eigen hand krijgen. Er wordt niet meer óver ze gepraat, maar mét ze. De betrokkenheid van ouders, jongeren en hun sociale omgeving is cruciaal. We willen ook beter aansluiten op de eigen talenten en mogelijkheden van mensen en hun sociaal netwerk.

Zó bieden we jongeren kansen om gezond en veilig op te groeien;
Zó bieden we jongeren kansen om zich te ontwikkelen, om hun talenten te ontplooien;
Zó bieden we jongeren kansen om mee te doen; om als mondige burgers te participeren in onze samenleving.
Dát is de ambitie van ons jeugdbeleid. Op lokaal-, nationaal- en Europees niveau.

En zo kom ik op het eigenlijk onderwerp van deze conferentie: het jongerenwerk. Met onze nieuwe Jeugdwet liggen er nieuwe kansen. Willen we vooral jongeren aanspreken op waar ze goed in zijn. Want met deze decentralisatie krijgen gemeenten de mogelijkheid om aan de voorkant effectief aan preventie te werken. We willen zoveel mogelijk de inzet van zwaardere hulp voorkomen. En dat moet lukken door goede algemene voorzieningen aan te bieden. Door een effectieve inzet van preventie. En door kinderen en jongeren die risico lopen, ruim op tijd hulp te bieden. Dat is winst voor iedereen.

Jeugdwerk kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren, want jongerenwerkers zijn de experts. Zij kunnen kleine problemen klein houden en zo nodig snel schakelen naar andere voorzieningen. Jongerenwerkers weten als géén ander wat jongeren beweegt. Ze spreken de taal van de jongeren. Zij kunnen jongeren uitdagen om hun eigen kracht te ontdekken en deze te ontwikkelen. En dat is van oudsher ook de kern van het jongerenwerk geweest.

Om jongeren werkelijk aan te kunnen spreken op de eigen kracht, is het noodzakelijk dat jongeren weten wat hun krachten en talenten zijn. Maar ook: wat hun kwetsbaarheden zijn. Jeugdwerk is vooral belangrijk voor de jongens en meiden die een achterstand moeten overbruggen. Die te maken hebben met vooroordelen en discriminatie. Of die thuis een positieve leeromgeving missen.

Het jongerenwerk gaat uit van een positieve benadering. Veel gemeenten in Nederland zijn al volop aan de slag met het werken aan de nieuwe koers van de zorg rondom jeugd. Ik citeer een jongerenwerker uit Amsterdam:
'Ik zit niet meer in een jongerencentrum 8 uur per dag; we gaan de wijk in, we zoeken verbindingen met scholen. Het jongerenwerk is nu onderdeel van het systeem van een kind. Het begint met de betrokkenheid van ouders. Wij gaan terug naar het begin. Niet dweilen met de kraan open, maar die kraan dicht draaien. Daarmee bedoel ik dat je ouders betrekt bij de opvoeding van hun kind.'

Het meeste jongerenwerk in Nederland vindt plaats vanuit welzijnsorganisaties. Deze bieden vaak daarnaast ook algemeen maatschappelijk werk, zoals ouderenwerk. Het zijn vaak organisaties met vele lagen. Beslissingen moeten over meerdere schijven wordt teruggekoppeld. Voor de jongerenwerker is dat vaak een groot struikelblok. Hij of zij wil graag snel beslissingen kunnen nemen.

Jongeren zelf zijn al helemaal niet van de loketcultuur. En ook totaal niet geïnteresseerd in de organisatie achter het jongerenwerk. Het gaat hen alleen om de persoon van de jongerenwerker zelf. Als de jongerenwerker last heeft van bureaucratische processen, dan verliest hij het vertrouwen van de jongeren. Daarom is het belangrijk om de autonomie zo laag mogelijk in de organisatie te leggen.

We beschouwen jongerenwerkers als bekwaam voor hun functie. We moeten ze daarom zoveel mogelijk zélf de invulling en sturing van hun werkzaamheden toevertrouwen. De decentralisatie stelt jongerenwerkers hiertoe in staat. Zij kunnen bijvoorbeeld deel uitmaken van een bredere aanpak zonder dat hun specifieke deskundigheid en kennis verwatert in een generalistische aanpak.

Veel gemeenten werken met jeugd- en gezinsteams. Of met sociale wijkteams. In zo’n team werken jeugdprofessionals samen en gaan daarbij uit van de eigen kracht van gezinnen. De jongerenwerker kan voor de sociale wijkteams een voorpostfunctie vervullen. En kan er zo aan bijdragen dat een jongere die hulp nodig heeft, ook echt snel hulp krijgt.

Dit was in een notendop een toelichting op het beleid in Nederland. De nieuwe Jeugdwet biedt kansen voor kinderen én biedt kansen voor het jongerenwerk. De professionals die zich met hart en ziel inzetten voor hun werk, bieden we meer ruimte. Dat doen we om de professional beter zijn vak te laten uitoefenen, maar dat doen we natuurlijk vooral voor de jongeren zelf. Zodat ZIJ in staat zijn om hun dromen te verwezenlijken.

Dames en heren,

Wij willen allemaal het beste voor onze jeugd. Het is heel goed dat we dat proberen te bereiken door onze ervaringen uit te wisselen. Morgen wordt Intercity III afgesloten met het formuleren van aanbevelingen voor de toekomst van het jongerenwerk in Nederland en Europa. Ik zie deze met veel interesse tegemoet.

Ik hoop dat deze conferentie u aan het denken heeft gezet en dat er nieuwe ideeën bij u opgekomen zijn. Goede voorbeelden en kennis uitwisselen blijft belangrijk. Ik wens u allemaal nog veel succes met de samenwerking in het kader van het Intercity-netwerk.

VERTALING

Speech by Mr Martin van Rijn at the InterCity Youth Conference, Den Bosch, Monday 10 November 2014

Ladies and gentlemen,

Let me begin by thanking the City of Den Bosch for hosting this international conference about youth work. It is an outstanding initiative. And of course I thank you for being here so that we can all learn from each other’s experiences. I am delighted to have been invited to say a few words about the reform of youth policy in the Netherlands and how it will affect those working in the field, especially at the local level.

The decision to restructure our youth services was not taken overnight. It is the result of long and careful deliberation. The process is nearing its culmination as the new Youth Act comes into force on 1 January next year. The government’s objective is to improve cooperation between the various organizations and staff involved in youth work and welfare services for young people, responsibility for which is being passed to the local authorities, or ‘municipalities’. In future, the municipality will oversee and coordinate all aspects of youth policy, from general measures and facilities to specialist residential care.

InterCity III is concerned with the role of the municipality in youth work. The forthcoming changes to our system are particularly relevant in this context. As you know, ‘youth work’ is a very broad term. It includes all aspects of support, help and care for children and young people, particularly those with developmental difficulties, psychological and psychiatric problems, or other restrictions. While Dutch municipalities have long been responsible for general youth work and welfare, the more specialist forms of support are now being added to their portfolio.

In the past, responsibility for youth welfare has been overly fragmented between various ministries, the provincial authorities and the municipalities. As a result, there has been duplication and poor co-ordination. This is clearly not in the best interests of young people themselves, which is why we decided that change is necessary. From next year, all 403 municipalities in the Netherlands will be responsible for the welfare services targeting young people living in their respective areas. There will be a single party responsible for youth policy and the implementation of that policy, and there will be a single financial framework. In future, young people and their parents will have a single point of contact for all their support and care needs. 'One family, one plan, one case manager' is the motto.

As I mentioned a few moments ago, the decision to restructure the system was preceded by long and careful discussion. However, it was never a particularly difficult decision since our objective was clear from the outset. All facilities for young people, including health and welfare services, must be as close to the target group as possible. Equally important, they must be well coordinated. Prevention where possible, intervention where necessary.

Another significant change is that families and young people themselves will play a very significant part in the process. We shall no longer talk about them, but with them. The involvement of parents, young people and their social setting is crucial. We wish to make better use of the talents and abilities of individuals and their social networks.

This is how we shall maximize young people’s potential, giving them the opportunity to enjoy a safe and healthy upbringing, as is their right. It is how we shall support their development, offering them every chance to develop their talents to the full. It is how we shall maximize social participation, helping all children to become full and active members of society whose contribution is valued. These are the key ambitions of our youth policy at both the local and the national level. Indeed, it reflects policy at the European level.

This brings me to the topic and focus of today’s conference: youth work in practice. The people 'on the ground'. Our new Youth Act will create new opportunities. The decentralization of responsibility will enable municipalities to implement prompt and effective prevention measures, to avoid the need for more intense forms of support at a later date. In other words, there will be a more proactive approach. Where children and young people are seen to be at any risk, help will be made available at the earliest possible opportunity. This can only benefit all concerned.

The municipal youth welfare departments will play a very significant role. After all, their staff are the experts. They are able to keep small problems from escalating. They know when it is necessary to call upon other forms of assistance, and they know where to turn to for that assistance. Youth workers know all about young people, their interests and motives. They speak the same language. They can encourage young people to discover and develop their own strengths, which has long been the very essence of good youth work.

Of course, if young people are to develop their strengths, they must first know what those strengths are. But they must also know where their weaknesses lie. Youth welfare services are particularly important for those young people who must overcome some form of difficulty, whether physical or social. Perhaps they face discrimination or prejudice. Or perhaps they lack a positive learning environment at home.

Youth welfare is based on a positive, proactive approach. Many municipalities in the Netherlands have already adopted a new course. For example, one youth worker in Amsterdam recently told me, 'I no longer spend eight hours a day in a youth centre. We go out into the neighbourhoods, we seek contact with schools. Youth welfare is now part and parcel of the child’s own frame of reference. Everything relies on involving parents. We go back to the beginning, and we resolve any existing problems before we attempt to move forward. This means that we encourage parents to accept and act upon their own responsibilities.'

In the Netherlands, most youth services are provided by specialist organizations and agencies. In many cases, their remit is not confined to young people but they are also involved in general social work and care for the elderly, for example. These organizations are often cumbersome: they have many levels and long lines of communication. Decisions must be approved by various 'higher-ups'. For youth workers, this can often prove frustrating. They wish to be able to make quick and effective decisions, and they often have to do so 'on the spot'.

Young people themselves are not interested in bureaucracy. They do not care about the organization behind the services they want or need. Their sole concern is good contact with the youth worker himself or herself. If that person is bogged down in bureaucratic processes, he will soon lose the trust and confidence of the very people he or she is there to help. This is why it is so important to place responsibility as low as possible within the organization. There must be 'grass-roots autonomy'.

We believe that youth workers are qualified to perform their work. They undergo years of theoretical and practical training. We must therefore also allow them to decide how best to fulfil their responsibilities. The forthcoming decentralization does just that. These experts will be able to work as part of a broader approach without seeing their own specialist knowledge and expertise diluted or underrated as part of a ‘one size fits all’ approach.

Many municipalities have adopted a system of 'neighbourhood social work teams', which include youth welfare professionals. Here too, the emphasis is on the intrinsic strength of the family unit and the social setting. Working together with the team, the youth worker can act as a 'look-out', identifying any young people who may need extra attention, and ensuring that they receive it at the earliest possible opportunity.

This, in a nutshell, is the policy we have now adopted in the Netherlands. The new Youth Act creates new opportunities for young people and for the youth field itself. We are giving greater autonomy to the professionals who dedicate themselves heart and soul to this important work. Not only will this enable them to practise their profession even more effectively, but it will also benefit young people who will be able to fulfil their dreams and ambitions.

Ladies and gentlemen,

We all want the very best for our young people. I therefore consider it important that we share our experiences. Tomorrow, this InterCity III conference will formulate recommendations for the future of youth work in the Netherlands and in Europe. I look forward to reading those recommendations and I will do so with great interest.

I hope that this conference will prove inspiring and fruitful as you share your knowledge, ideas and best practices. I would also like to wish you all every success working together as the InterCity network, which I trust will go from strength to strength.

Thank you.