Toespraak van minister Bussemaker bij de opening van de tentoonstelling rondom Van Eyck.
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de opening van de tentoonstelling rondom Van Eyck in het Rijksmuseum Twente te Enschede op 7 september 2014.
Dames en heren, en in het bijzonder mijn Vlaamse ambtsgenoot Sven Gatz,
Goed u hier te ontmoeten.
Heeft u deze zomer ook zo heeft genoten van Zomergasten als ik? Mijn favoriet was de aflevering met de vrouwelijke wiskundige Ionica Smeets. Het ging over haar fascinatie voor wiskundige getallen. En hoe je dat vuur over kunt brengen aan het grote publiek. Zij liet bijvoorbeeld heel overtuigend zien hoe de fibonaccireeks– een vaste, opklimmende reeks getallen – ‘weerkaatst wordt’ in voorwerpen in de natuur. Een dennenappel. Of een ananas.
Als je het aantal diagonalen telt die langs de huid van de ananas lopen, of langs de uitsteeksels van de dennenappel, dan kom je altijd uit bij een getal uit die fibonaccireeks. Wiskunde is overal, concludeert Smeets. Of, zoals natuurkundige Richard Feynman het zei: ‘De Grote architect moet een wiskundige zijn geweest.’
Dat brengt mij vrij natuurlijk bij de fascinerende schilderijen van Van Eijck en Van der Weijden. De kopstukken uit de vroeg-Nederlandse (of: Vlaamse) schilderkunst. Want de nauwgezetheid waarmee deze schilders – voor het eerst in de kunstgeschiedenis – elk detail uit de werkelijkheid naar het leven tekenden ging ook over ‘weerspiegeling’. Of het nu ging om de haren van een hond, de plooien in een gewaad of de zinnelijke mond van een geportretteerde: hun kunst was vooral bedoeld om zoveel mogelijk mensen in die tijd een spiegel voor te houden – zodat ook zij in elk zichtbaar voorwerp in de aardse werkelijkheid de goddelijke orde konden terugzien.
De tijd waarin deze vroeg-Nederlandse kunst zijn hoogtij vierde was er één van transformatie.
De moderne devotie bewoog mensen ertoe om zelf verantwoordelijkheid te nemen en het lijden van Christus na te voelen. En de renaissance, met de herontdekking van klassieke teksten, leidde tot het inzicht dat mensen de wereld beleeft vanuit zijn zintuigelijke ervaring maar tevens in staat is abstract te denken. De eerste wetenschappers aan de nieuwe universiteit in Leuven zagen dat dan ook als hun grootste opdracht: het geheim van de schepping te ontraadselen.
Een nieuwe technologische ontdekking – namelijk de uitvinding van de olieverf – gaf de vroeg-Nederlandse kunstenaars de mogelijkheid om volop deel te nemen aan die ontwikkelingen. En die zichtbaar te maken. De spiegel zie je soms letterlijk terug op hun maar ook figuurlijk – let op de weerkaatsing van het licht in de fontein. En ook menselijke emotie kon, door het over elkaar aanbrengen van olieverflagen, overtuigend worden weergegeven. Zoals op een van mijn lievelingsschilderijen van Rogier van der Weijden.
Deze tentoonstelling stelt ons – het publiek in staat de ontdekking van de wereld door de ogen van de vroeg-Nederlandse en Vlaamse schilders na te volgen. Door de getoonde schilderijen zelf. Maar ook door lezingen van een keur aan Vlaamse en Nederlandse kenners die er elk een ander licht laten schijnen. Met een prachtig boek over de ideeëngeschiedenis uit die tijd. En een prikkelend educatief programma waarin jongeren letterlijk op onderzoek uitgaan om de geheimen achter deze kunst te ontraadselen. Door de krachten te bundelen met het Museum voor Schone kunsten heeft het Rijksmuseum Twente vleugels gekregen.
En zo hoort het ook.
Want ook wíj leven volgens sommigen, in een tijdperk van transformatie.
We beginnen nu pas goed de impact te merken van technologie op onze levens.
Mensen worden opgeleid voor banen die nu nog niet bestaan. Kennis is niet meer voorbehouden aan tijdstippen of collegezalen maar is via diverse media, 24 uur per dag beschikbaar. Social media, de overvloed aan beeld en informatie bepaalt de manier waarop we kijken, willen ervaren en consumeren. Scheidsmuren tussen techniek en zorg, tussen milieu en industrie, tussen wetenschap en samenleving vloeien samen. En we merken meer dan ooit, hoe we – waar we ons ook bevinden - met elkaar in deze wereld verbonden zijn.
Ik vraag van musea om zich daartoe te verhouden. Musea zijn geen tijdscapsules en het verhaal over hun collectie houdt niet op de bij landsgrenzen of de muren van het museum. Deze tijd vraagt – zeker van creatieve en artistieke instellingen zoals musea – om actief de wereld in te trekken.
Door nieuwe, avontuurlijke verbindingen met andere musea, met het publiek en met partners op andere maatschappelijke terreinen kunnen ze de betekenis en impact van hun kunstschatten enorm vergroten.
Ik prees net al de manier waarop Rijksmuseum Twente jonge kinderen de wereld van de vroeg-Nederlandse kunstenaars binnentrekt. Museum Boijmans van Beuningen en de Rotterdamse bibliotheek gingen zelfs nog een stap verder. Samen met een leerkracht en een kunstenaar ontwikkelden ze een programma om kinderen op een school in Rotterdam Zuid beter te leren lezen.
En zo liggen er nog veel meer mogelijkheden om hun kunst te verbinden - met de zorg, het milieu en de sport. Hier lieten jullie al eerder het publiek naar kunst kijken door de ogen van schrijver Atte Jongstra. Liggen er nog misschien nog kansen om jullie ‘creativiteit’ te verbinden met de kennissector hier in Twente?
Dat avontuur van musea, die samenwerking op allerlei terreinen – bedrijfsmatig maar ook inhoudelijk, stimuleer en ondersteun ik. Via de reguliere subsidies waarin ik dit samen met educatie en publieksbereik, nadrukkelijker meeneem. Maar ook via extra gelden dat via de fondsen wordt verdeeld. Het ‘verborgen culturele kapitaal’ zoals Daan Roosegaarde het noemt, schreeuwt erom verder ontdekt te worden. Ik wil daar graag met woord en daad aan bijdragen.
Brengt mij tot slot nog even terug bij het verleden. Anderhalf jaar geleden was ik hier op bezoek. Toen hing het voortbestaan van het museum aan een zijden draadje. Door een forse korting op de exploitatiesubsidie zou alleen een depotfunctie overblijven. Nadat ik het besluit ter heroverweging aan de Kamer had voorgelegd, kreeg u de kans een geslaagde doorstart te maken.
Onder leiding van de nieuwe directeur Arnoud Odding werden de ramen wijd open gezet. Als zelfverklaard netwerkmuseum bent u de boer opgegaan en heeft u geïnvesteerd in samenwerking: met bedrijven om de eigen inkomsten te vergroten, en met de Vlaamse, Britse en Duitse museumcollega’s om met verrassende tentoonstellingen meer en ook buitenlands publiek te trekken.
Nieuw elan combineren met bezuinigingen vraagt om pijnlijke offers – er is gesneden in eigen vlees en dat heeft pijn gedaan. Maar u heeft ook het aantal vrijwilligers weten te verdubbelen en dit jaar al twee maal zo veel leerlingen het Museum binnengekregen dan het jaar ervoor.
Geweldig om te zien dat dit museum, ooit opgericht door rijke textielbaronnen om het volk te verheffen – de weg naar het grote, nieuwe en jonge publiek zo heeft teruggevonden.
Met het Nederlands-Vlaamse drieluik – waarvan we vandaag het sluitstuk inwijden – als voorlopig hoogtepunt.
Dames en heren, waarde collega - laten we nu gezamenlijk in de spiegels gaan kijken. En ervaren wat onze gemeenschappelijke voorouders ons te zeggen hebben.
Ik verklaar daarmee deze tentoonstelling voor geopend.