Toespraak van minister de opening van het Academisch Jaar

Toespraak van minister Timmermans (Buitenlandse Zaken) bij de opening van het Academisch Jaar aan de Rijksuniversiteit Groningen op 1 september 2014.

Veel dank voor deze vriendelijke woorden, rector-magnificus, goedemiddag Groningen.

Ik vind het bijzonder om hier in Groningen te zijn. In de ongeveer 20 jaar dat ik op het vlak van buitenlands beleid actief ben heeft deze universiteit mij ongeveer één keer per jaar uitgenodigd en daarmee is Groningen - op dit vlak - in mijn ervaring, samen met Maastricht, de meest actieve universiteit om te spreken over buitenlands beleid. En dat zeg ik als oud-hoogleraar van de Utrechtse universiteit.

Honderd jaar geleden brak de Eerste Wereldoorlog uit. Ik kan u allen die daarover iets
wil lezen hoe dat zo tot stand kwam, waarom dat gebeurde, een prachtig boek aanraden. 
Het heet ‘Sleepwalkers’ van Christopher Clark en het is ook al veel geciteerd dit jaar. Het gaat over de manier waarop de wereld die Eerste Wereldoorlog “ingerommeld” is; over hoe misverstanden, gebrek aan kennis over elkaars standpunten, over hoe grote emoties er allemaal aan bijdroegen tot ‘de grote oorlog’ zoals ie is gaan heten.

Dat wat eigenlijk een, aanvankelijk een regionaal conflict leek, iedere parallel met de huidige tijd laat ik graag voor uw rekening. Servië was niet tevreden met de controle die ze over de buurlanden hadden, met name over Bosnië. Servië kon niet op een reguliere manier de dienst uit gaan maken in Bosnië en toen dacht het: “als ik nou ‘ns ga stoken in Bosnië, misschien helpt dat om mijn positie in de regio te versterken”. En men heeft dus terroristen opgeleid die aanslagen moesten plegen in Bosnië en zo is ook de aanslag in Sarajevo tot stand gekomen, waarbij aartshertog Frans Ferdinand en zijn vrouw zijn vermoord. Dat zette een cavalcade van gebeurtenissen in gang.

Dat is de directe aanleiding, maar wat daarachter zat was een samenleving die, vanaf ongeveer 1860-1870, enorm aan verandering onderhevig was. Een economie die op z’n kop ging, die de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers, de verhoudingen in de economie radicaal veranderde. Waardoor er een grote groep mensen in die geïndustrialiseerde economie geen plek meer had, niet meer wist hoe men zelf aan de eigen toekomst kon werken. Die de verandering niet kon meemaken.

Wederom, iedere parallel met de huidige tijd is geheel voor uw rekening. En in die enorme overgangstijd ging men zoeken naar houvast, ging men zoeken naar houvast en houvast werd gezocht in wat dichtbij was en wat het eigene was: nationalisme werd een vluchtheuvel.

Er is een prachtig lied van Jacques Brel op zijn laatste elpee die hij maakte vlak voordat hij overleed en die hij bijna in één keer heeft opgenomen. Ik zeg dat vooral tegen de studenten: dat bestond vroeger nog, in één keer iets opnemen en uitgeven zonder elektronica. Een van de nummers op die plaat heet ‘Pourquoi ont il tué Jaurès?’ - ‘Waarom hebben ze Jean Jaurès vermoord?’ Logisch is het niet, dat de man die in Frankrijk vooral voor de arbeidersklasse opkwam, de man die probeerde ervoor te zorgen dat de mensen die juist tot de verliezers van de samenleving dreigden te gaan behoren vooruit kwamen, dat die man vermoord werd door diezelfde arbeiders.

Omdat zij niet geloofden in zijn verhaal van optimisme en van samenwerking en van internationalisme. Omdat in zijn analyse, die volgens mij niet betwist is, de eerste slachtoffers van een internationaal conflict altijd de mensen zijn aan de onderkant van de samenleving. Maar de verleiding om te geloven in een nationalistische droom, in ‘als we nou maar’, in dit geval heel vaak, ‘als we nou maar die vijfde colonne uit onze samenleving jagen’, en dat zijn toch toen vooral de joden, die met een internationale samenzwering bezig zijn ons nationaal belang te ondermijnen, dan komt het allemaal wel goed. En het ging hartstikke fout. De basis waar ik op wil wijzen is, dat als grote delen of belangrijke delen van de samenleving zeer verregaande veranderingen in die samenleving niet voldoende kunnen meemaken, zij zich zullen afkeren van die samenleving. Of zij zullen vluchten in het zoeken naar een schuldige voor die verandering, die niet gerekend wordt tot die samenleving. En die schuldige die vindt men dan in een ander land, of binnen de eigen samenleving. En ik denk dat dit mechanisme een mechanisme is waar we ons zeer van bewust moeten zijn.

De kracht van Nederland door de eeuwen heen is steeds geweest om je te kunnen verplaatsen in een ander. Nou is je verplaatsen in een ander een essentiële menselijke eigenschap. Volgens Albert Camus is dat eigenlijk het enige wat ons van dieren onderscheidt, dat we in staat zijn door de ogen van een ander te kijken. Die eigenschap wordt belangrijker op ’t moment dat je als land, als samenleving, als  economie van de buitenwereld afhankelijk bent. Het wordt ook lastiger als je van de buitenwereld afhankelijk bent, om door de ogen van iemand kijken die sterk van jou verschilt, lastiger dan door de ogen van iemand die erg op je lijkt.

Ik wil u één historisch voorbeeld geven, en dat zal ik wel in het Engels doen want het gaat over Japan:

I will talk about Japan briefly and I will do that in English. The Netherlands and Japan have now over 400 years of excellent relations. One of these elements of the special relationship we have is that for hundreds of years the Dutch were the only ones allowed to trade with Japan. And they were allowed to do that because they analyzed the situation in Japan better than other European nations. The Shogun understood that allowing missionaries on Japanese soil would create turmoil. He had to deal with a rebellion in Japan because of turmoil created by Jesuits, brought along by the Portuguese who were there before the Dutch. In his analysis preventing upheaval in Japan had to do with keeping Christianity out of Japan. So he said: ‘I will only allow foreigners who will not try and be missionaries on Japanese soil’. But all the foreigners that came brought their priests, brought their religion and had not studied Japan before going. The Dutch East India Company decided to first make a very, very precise study of Japan as it was. They started with translating texts and educating a number of Japanese people in learning Dutch so that they could tell what needed to be done. And after a while a Dutch delegation went to the Shogun and they asked him: ‘Could we trade with you?’ The Shogun said he was afraid that Christianity would cause havoc in his society, so he didn’t want Christians there. And he asked the Dutch: ‘are you Christians?’ And the Dutch had well prepared themselves, so they said: ‘But your Excellency, we are Dutch!’ Thus they avoided the answer that was asked, and gave the Shogun an excuse to create what Henry Kissinger would later call ‘constructive ambiguity’. That way the Dutch got into a position to trade.

Wat ik daar wil zeggen is: verplaatsen in de ander is geen teken van zwakte, maar een teken van kracht. Je verplaatsen in de ander is niet capituleren voor de ander, het is juist laten zien dat je de kracht hebt om de ander toe te laten en van haar of hem te leren en om zo een beter mens te kunnen zijn, niet alleen maar een betere handelaar. Wat staat ons te doen op dit vlak in deze tijd en welke rol zou de universiteit daarbij kunnen spelen? Ik denk dat een combinatie van drie menselijke eigenschappen ons vooruit helpt.

Dat is toch in de eerste plaats ontevredenheid met hoe de zaken ervoor staan. En daar wil ik echt de studenten op uitdagen. Dames en heren, u bent niet ontevreden genoeg, u bent héél tevreden, met uw leven, met de omstandigheden, met hoe het u vergaat. Ontevredenheid is een essentiële en belangrijke menselijke eigenschap, die aan de basis van iedere innovatie staat. Zonder ontevredenheid hadden we het wiel nog niet uitgevonden, zaten we misschien in een berenvel nog in een bos. Maar die ontevredenheid, als die er is, die moet wel gepaard gaan met openheid en nieuwsgierigheid. Als ontevredenheid je in de egelstelling dwingt, kom je ook niet verder. Als je ontevredenheid kunt combineren met openheid en nieuwsgierigheid, dan kom je verder en die combinatie van ontevredenheid, openheid en nieuwsgierigheid is volgens mij aan de basis van iedere succesvolle universiteit.

Ik heb begrepen, dat was heel snel duidelijk, dat de rector-magnificus econoom is, gelet op de termen die hij gebruikt heeft. Ik zal diezelfde termen niet gebruiken, ik heb het zelf niet over verdienmodellen en investeren en consumeren bij de universiteit. Daar ben ik te ouderwets voor, dat komt bij mij niet over. Wat ik wel ervaar is het samen voelen van de ontevredenheid over hoe het is en het samen zoeken met een open blik en met optimisme en ambitie naar oplossingen om die ontevredenheid weg te nemen.

We werken in andere economische verhoudingen, ik zou dat niet beter kunnen zeggen dan de rector-magnificus. Die andere verhoudingen, die leiden er ook toe dat er - in mijn ogen en ik zal vast gecorrigeerd worden door de vakkenmensen hier - een dusdanige verhouding tussen arbeid en kapitaal veroorzaakt wordt. Dat er spanning is, dat er problemen ontstaan, dat kapitaal zo ‘footloose’ is geworden, terwijl arbeid dat niet is. Dat als je dat niet vroeg of laat corrigeert, de egelstelling zal domineren in de samenleving omdat er een te grote groep is, ook in de Nederlandse samenleving, die niet met het kapitaal ‘footloose’ kan worden en die gebonden is aan streek, gebied, land, aan een bepaalde vorm van arbeid.

Als je die mensen wilt meenemen in verandering zal je ook van het kapitaal meer mogen vragen dan we nu doen, op termijn. Dat kan ook gemakkelijk als je dat internationaal organiseert. Hoe je dat organiseert laat ik nu even terzijde want dan ga ik plannen ontwikkelen die niet de zegen hebben van het kabinet. Wat ik u wel wil zeggen is dat het mij als waarheid duidelijk lijkt, dat we dit nationaal niet meer kunnen organiseren. En internationalisering houdt dus ook in dat je de verhoudingen in de economie op internationaal niveau zult moeten organiseren. Want het kapitaal kan zich inmiddels volledig aan nationale regelgeving onttrekken, iets dat arbeid niet kan. Hier is de reflex weer gevaarlijk in de economie dat mensen die van die arbeid afhankelijk zijn, de roep om internationaal regelen - als die niet goed door universiteiten en anderen is onderbouwd - zullen interpreteren als nog meer onzekerheid en nog meer risico voor hen. En dus, net als de moordenaars van Jaurès, mensen dan iets doen dat manifest tegen hun eigen belang is, maar wel in lijn is met hun eigen gevoel. En daar komt weer de universiteit om de hoek kijken, om daar te helpen voorkomen dat zich een dergelijk ongeluk voordoet.

We zitten ook niet alleen in een andere economie, ook in een andere wereld wat betreft de informatie. Het is mijn stellige overtuiging dat die informatiesamenleving nog niet
voldoende doorgedrongen is in de pedagogische, in de opvoedkundige kant van onze onderwijsinstellingen, inclusief de universiteiten. De meeste mensen van mijn generatie zijn opgeleid met zoeken als instrument om te leren. In het proces van zoeken leerde je selecteren, leerde je analyseren, leerde je ordenen, leerde je nadenken en redeneren. Ik merkte toen ik zelf aan de universiteit ging werken dat ik dacht mijn studenten ook te kunnen uitdagen door ze iets te laten zoeken. Dat duurde ongeveer 10 seconden, dan hadden ze het gevonden, maar door dat vinden hadden ze nog niet geleerd te ordenen, te rangschikken, te analyseren. En ik denk dat wat we weer moeten leren is een nieuwe manier, bij deze generatie passend, om mensen te leren analyseren. We hebben de gezondste generatie jongelui ooit, gezondst, rijkst, best opgeleid, best geëquipeerd om de wereld aan te kunnen, maar nog niet met voldoende diepgang. We hebben razendsnelle surfplanken ontwikkeld, we moeten meer diepere kielen ontwikkelen. Zodat we ook in relaties kunnen denken tussen dingen die we ontdekken en niet alleen maar steeds verschillende zaken ontdekken. En daar ook zie ik een belangrijke rol voor de universiteit.

Het derde en laatste punt: er is een andere verhouding tussen de generaties ontstaan. Ik denk, sprekend voor mijn generatie, dat een van de, naast alle fantastische gevolgen van de revolutie van de jaren ’60 en daarna, een van de negatieve kanten is dat mijn generatie een schroom heeft ontwikkeld voor het voorleven van het leven. Een schroom heeft ontwikkeld voor opvoeden, een schroom heeft ontwikkeld, in brede zin, voor pedagogiek in de traditionele zin voor voorleven van het leven, voor het echt vaderschap of moederschap, hoe je het ook wilt noemen, in maatschappelijke zin. We hebben dat teruggebracht tot ‘thuis’, terwijl ik merk aan de jongste generatie, althans als ik aan mijn eigen studenten denk, dat men het helemaal niet als paternalistisch ervaart als je het leven meer probeert voor te leven in meer aspecten. En daar zie ik ook de kracht van innovaties als University College, die een bredere kijk hebben op hoe je studenten vormt en meeneemt naar de toekomst. Waar het niet alleen gaat over de kennis die je ze meegeeft, maar ook over de manier waarop ze leven, met elkaar omgaan etc. Laten we de schroom vallen, zeg ik tegen mijn generatie, om voor te leven. En ik zeg tegen de jonge generatie: laat de schroom vallen om dat van ons te vragen. Dat mag, dat is geen teken van zwakte, maar een teken van kracht.

Voor mij is de universiteit in dit complex van factoren een opvoeder, een opvoeder in de klassieke zin van het woord en daar hoeven we denk ik ons niet voor te schamen. We zouden die klassieke opvoedkundige taak van de universiteit wat meer kunnen koesteren. Naast natuurlijk het belang om mensen bij elkaar te brengen, om excellente onderzoekers te hebben, om fantastische publicaties te doen. Opvoeder in een internationale context, het samenbrengen van mensen over de hele wereld in deze stad is een fantastische bijdrage aan het verbeteren van onze samenleving.
Het is de universiteit als plaatsbepaler: geef mensen plaats in verhouding tot andere mensen, help ze te zien wat hun plaats is in de geschiedenis van onze samenleving, in de verhouding tot andere mensen, tot andere landen, tot mensen met andere belangen. Want ik ben er ten diepste van overtuigd dat samenlevingen niet veranderen van onderop, niet veranderen van boven naar beneden, maar vanuit het midden naar boven en naar onder. En in het midden van die samenleving de universiteit positioneren is denk ik een fantastische bijdrage aan de wereld van morgen en ik weet zeker: met uw inzet, zowel de mensen die hier de kennis delen met de jonge generatie die hier kennis komt opdoen, zullen we daar zeker als samenleving in slagen.

Dank u zeer.