Toespraak van minister Bussemaker bij de opening van het academisch jaar bij de Universiteit Twente

Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij de opening van het academisch jaar bij de Universiteit Twente op 1 september 2014 in Enschede.

Dames en heren,

Dank u wel voor de uitnodiging om hier vandaag te zijn.

Ik heb net een bezoek gebracht aan The Gallery en het Design Lab.
Ongelooflijk inspirerend om op een plek te zijn waar gepassioneerd gewerkt wordt aan de vragen van de toekomst.

Aan de interactie tussen mensen en robots.
Aan labs-on-a-chip, en aan nieuwe materialen voor zonnepanelen.
Aan groene energie, en aan injecteerbare pleisters.

U mag trots zijn op uw universiteit,
waar mensen uit verschillende landen,
uit verschillende disciplines,
met verschillende soorten kennis en ideeën,
sámen werken aan oplossingen voor een betere wereld.

 “Ieder mens houdt de grenzen van zijn eigen gezichtsveld voor de grenzen van de wereld”, zei de filosoof Schopenhauer.

In onze eeuw moeten we juist over de grenzen van ons gezichtsveld heen leren kijken, om onvermoede combinaties mogelijk te maken.

Veel van onze systemen - de manier waarop we werken en denken, waarop we dingen doen en geregeld hebben - zijn ontstaan
in een wereld die aan het verdwijnen is. En die in 2025 simpelweg niet meer zal bestaan. Dat proces is al begonnen.

Deze week meldt een nieuwe generatie studenten zich in de Nederlandse collegezalen. Deze ‘digital natives’, deze ‘grenzeloze generatie’, zal onderwijs verwachten dat hen motiveert en raakt.
En dat hun de ruimte geeft, om hun kennis en vaardigheden in te zetten voor vragen waarop we nog geen antwoord hebben.

Jullie verwachten terecht meer, nu van jullie óók meer wordt gevraagd.
Een hogere eigen investering.
Hogere eisen van de universiteit, die een bewuste studiekeuze en motivatie verwacht.
En hogere eisen van de arbeidsmarkt.
We kunnen jullie toekomst niet voorspellen. Maar we kunnen jullie wel toerusten voor die toekomst. Door jullie met het juiste gereedschap - een goede opleiding - de wereld in te sturen.

In die wereld zijn globalisering, digitalisering en individualisering geen tijdelijke verschijnselen. Het zijn structurele veranderingen, die oude ordeningen aan het wankelen brengen.

We worden geconfronteerd met complexe problemen die meerdere oorzaken hebben, waardoor ook de oplossingen uit verschillende richtingen moeten komen. En met vervagende grenzen tussen landen, mensen en gebeurtenissen.

Duidelijke hiërachische verhoudingen bijvoorbeeld, maken plaats voor horizontale netwerken, zeker in de informele Nederlandse cultuur – waardoor Duitsers die bij een Nederlands bedrijf op bezoek zijn, zich soms vertwijfeld afvragen wie de chef is, en wie de stagiair.

Op de arbeidsmarkt verdwijnen administratieve taken en gaat het, behalve om hoogwaardige kennis, steeds meer om creativiteit, verbeeldingskracht en samenwerking.

Productieketens worden complexer, omdat één apparaat niet meer in één land wordt geproduceerd, maar op tientallen plekken over de hele wereld.

En we zien hoe lokale omstandigheden globale deining veroorzaken, en hoe globale ontwikkelingen lokaal grote gevolgen hebben.

De gigantische fabrieken en energiecentrales bijvoorbeeld, die voortkomen uit de bloeiende economie van China, hebben wereldwijd impact op het weer en het klimaat.

Een virus dat begint in één land, bedreigt in potentie de gezondheid van miljoenen anderen wereldwijd.

En deze zomer, op 17 juli, verloren 298 mensen, onder wie 198 Nederlanders, het leven op een plek ver van huis. Door een oorlog die de onze niet was, maar die nooit meer uit ons geheugen zal verdwijnen. Slachtoffers van een daad die alle grenzen van het menselijk denkbare overschrijdt.

Als we, temidden van veranderende omstandigheden, willen verwezenlijken wat we waardevol en wenselijk vinden,
dan zullen we sommige oude grenzen ter discussie moeten stellen.
Bestaande grenzen moeten verkennen.
En nieuwe grenzen moeten trekken.

Vanuit een idee over wat voor samenleving we willen zijn.
Welk hoger onderwijs daar bij nodig is.
Wat dat vraagt van docenten en studenten.
En wat het betekent voor de wetenschap, bij uitstek het terrein waar onderzoekers de grenzen van het mogelijke en voorstelbare iedere dag een stukje opschuiven.

Dat brengt bij me bij het thema van deze middag, en van mijn verhaal.
Want ook verwonderen, pionieren en ondernemen begint bij het verkennen en verleggen van grenzen.

Weer kunnen lopen na een dwarslaesie, door een exoskelet dat wordt aangestuurd door je hersenen…

Met je iPhone reizen boeken en betalen, en ter plekke naar het beste restaurant navigeren, dankzij chips waar miljarden nano-onderdelen op staan….

Een pijnloze techniek voor borstkankeronderzoek….

…het wordt allemaal pas mogelijk, als we de grenzen tussen disciplines en sectoren openstellen.

Als we in de ontmoeting tussen mens en techniek, grenzen bevragen én bewaken.

En als we de grenzen van onze verbeeldingskracht en van de materie waarmee we werken, durven te tarten in ongehinderde experimenten.
Over deze drie thema’s wil ik het vandaag hebben.

Ik begin bij de disciplines.

Mijn vader begon in 1950 met een studie werktuigbouwkunde in Delft. Het was een tijd waarin technologie werd beschouwd als motor van materiële welvaart. Een tijd van genoeg banen en geloof in vooruitgang.

De eerste in Nederland gebouwde computer, de ARRA, werd officieel in bedrijf gesteld.
De eerste openhartoperaties werden in ons land uitgevoerd.
En techniek en design vonden elkaar in de Ford Thunderbird en de Citroen DS, de Snoek.

Dit was ook de tijd waarin de ontmoeting tussen disciplines nog niet vanzelfsprekend was.

Mijn vader, inmiddels 86, en zijn studiegenoten, hebben in hun werkzame leven bruggen en wegen gebouwd, radio’s en wasmachines ontwikkeld. Techniek met een Hoofdletter T, gemaakt met technisch vernuft.

Voor hen was het ondenkbaar dat bètawetenschappers zouden samenwerken met filosofen, kunstenaars of ontwerpers, zoals nu in crossovers gebeurt. Kunst en alfawetenschappen – dat vonden mijn vader en zijn studiegenoten maar frivool en weinig serieus.

Mijn vader heeft de ‘alfa’-kant van het leven uiteindelijk toch ontwikkeld.
Door de liefde voor mijn moeder, die veel taliger is dan mijn vader.
En door zijn liefde voor de piano - hoewel hij ook de muziek exact benaderde, en precies speelde zoals de componist het bedoeld had.

Ik denk, of eigenlijk weet ik wel zeker, dat het zijn leven verrijkt heeft.

Als mens kunnen we onze kennis, ons talent, onze ambitie en onze persoonlijkheid pas verwezenlijken in relatie tot anderen.
We hebben de ontmoeting, en soms de confrontatie, met andere werelden nodig om de antwoorden te vinden die we alleen niet kunnen bedenken. Om datgene te zien wat buiten ons eigen gezichtsveld ligt.

We zien bijvoorbeeld in het Zwaartekrachtprogramma wat voor fantastische dingen er mogelijk zijn, als onderzoekers interdisciplinair samenwerken.

Topwetenschappers in de immunologie en chemie verzamelen zich om een nieuw vakgebied te ontwikkelen, dat immuunziekten wil begrijpen en oplossen.
En natuurkundigen en elektrotechnici ontwikkelen samen de technologie om zeven miljard mensen te verbinden met elkaar én
met online kennis en informatie.
Ook in de collegezalen – of gewoon vanaf de bank – kunnen studenten de grens over. Via MOOCs kunnen artsen in opleiding filosofiecolleges volgen op Harvard. En chemici een college kunstgeschiedenis in Singapore.

Ik denk daarom, dat een scherp onderscheid tussen disciplines en sectoren niet meer van deze tijd is.

Zestig jaar geleden hielden technische studies in zichzélf al de belofte voor de toekomst in. Maar in deze tijd beseffen we,
dat techniek gevoed en uitgedaagd wordt door andere disciplines en sectoren.

Dat we de grenzen daartussen moeten verkennen en verleggen, om nieuwe combinaties te maken van kennis, ideeën en talent,
en om op te leiden voor banen die nu nog niet bestaan.
En dat wetenschap en technologie hun waarde en betekenis pas krijgen, in interactie met de samenleving.

Dat brengt me bij het tweede thema – over de grenzen in de ontmoeting tussen mens en wetenschap en techniek.

Stelt u zich een wereld voor, waarin u alleen nog via een soort Skype communiceert. U wordt niet meer beïnvloed door het ritme van de seizoenen of dag en nacht. Boodschappen doen is niet nodig, alles komt naar u toe na een druk op de knop. En via schermen kunt u
non-stop contact leggen met uw duizend vrienden, al heeft u de meesten nog nooit in het echt ontmoet.

Als u dit zo hoort, denkt u misschien aan een wereld waarin elk huishouden een 3d-printer op het aanrecht heeft staan, en social networking de live ontmoeting op de campus definitief heeft verdrongen.

Maar voor deze futuristische wereld moeten we meer dan honderd jaar terúg in de tijd. Het verhaal heet ‘The machine stops’. Het werd geschreven in 1909, door E.M. Forster. Hij schreef dit verhaal als waarschuwing.

Aan het einde van het verhaal gaat de machine die overal voor zorgt kapot. En doordat mensen zich volledig afhankelijk hebben laten maken van de techniek, overleven ze dat niet.

Ik ben niet zo bang voor zo’n technologisch doemscenario.
De mens ís al hightech.
3D-echo’s en cybersecurity, solarwear en sociale robotica zíjn al doorgedrongen in ons dagelijks leven.
Dit voorjaar was ik op de Architectuurbiennale in Venetië, waar curator Rem Koolhaas de geschiedenis centraal stelde van de fundamenten van ons dagelijks leven, zoals muren en ramen. En de wc – waarvan de ontwikkeling vooralsnog eindigt bij een Japans toilet dat je ontlasting medisch analyseert en de resultaten zonodig direct doorstuurt naar het ziekenhuis.

Technisch gezien kan dat.
De vraag is dus wat mij betreft niet, of we technologie kunnen of moeten tegenhouden.
De vraag is eerder: welk ethische en morele grenzen trekken we?

Want temidden van de nieuwste technologieën, betere materialen, efficiëntere en snellere machines staan wij.
Met onze menselijke waarden.
Met ons flexibele brein, ons kwetsbare lichaam.
Ons bewustzijn en ons vermogen tot empathie.
High tech, human touch.

Hier in Twente stimuleert u het denken en debat hierover.
Welk doel dien ik als electrical engineer met dit systeem?
Wat is de betekenis voor de markt én voor consument van het product dat ik als biomedisch technoloog ontwerp?

Dat debat is naar mijn idee cruciaal.
We mogen nooit terugdeinzen voor onze eigen verbeeldingskracht. Maar we moeten wel reflecteren op de vraag of we datgene wat we kunnen bedenken, ook altijd moeten maken.
Voor wie we dat doen. Met welk doel, en vanuit welke waarden.

Vorige week hield Hans Adriaanssens, voormalig dean van University College Roosevelt, in de Volkskrant een pleidooi voor een structureel onderscheid tussen de drie doelstellingen van de universiteiten: Bildung, Nachwuchs en professionele vorming.

Adriaansens pleit voor de bachelorfase als duidelijk ‘thuis’ van academische vorming, als voorbereiding op een masterfase die voorbereidt op ofwel een carrière in onderwijs en onderzoek,
ofwel in een ander academisch beroep.

Een interessante gedachte. Ten eerste vanwege de ruimte die zo’n indeling biedt voor differentiatie.
Ten tweede omdat we op de university colleges zien, hoe academische vorming - Bildung - bijdraagt aan een interdisciplinaire houding, over grenzen heen kijken en reflecteren op die grenzen.

Honderd jaar geleden, in het verhaal van Forster, vernietigt de machine zichzelf en daarmee de mens. In die tijd gingen technische ontwikkelingen de verbeeldingskracht van veel mensen te boven, en dat maakte hen bang.
In ónze tijd beseffen we dat vooruitgang onontkoombaar is.
Maar niet tegen elke prijs.
Ónze uitdaging ligt in het verbínden van techniek en samenleving, van kennis en vorming, van verstand en geweten.

Want vooruitgang, ontwikkeling, kan niet zonder het verleggen én verdedigen van grenzen. En om dat goed te kunnen doen, hebben we samenwerking en reflectie nodig. Maar ook ruimte voor experiment.

Dat brengt me bij het derde en laatste thema – en dat begint met een verhaal dat u misschien al eerder van mij heeft gehoord.

Op 11 april 1970 werd Apollo 13 gelanceerd vanaf het Kennedy Space Center in Florida. Bestemming: de maan.
Twee dagen na de lancering van Apollo 13, hoorden de flight controllers in Texas missiecommandant Jim Lovell luid en duidelijk zeggen:

"Houston, we've had a problem." Er was een zuurstoftank ontploft. En daarmee viel ook de productie van elektriciteit en water stil.
Apollo 13 was op dat moment nog onderweg naar de maan. De drie astronauten zaten op 320.000 kilometer van de aarde in de problemen.

De bemanning besloot het hele basisstation stil te leggen en te verhuizen naar de nog aangekoppelde maanmodule - hoewel die daar niet op gebouwd was. Om het toch uit te kunnen houden, moest de verwarming uit en wilden de astronauten de luchtfilters van de maanmodule vervangen voor die van het basisstation.
Maar de modules waren van verschillende fabrikanten en de filters pasten niet op elkaar. Met karton en plakband knutselden ze een oplossing.

Er was nog een probleem: de terugkeer naar de aarde. Omdat de hoofdmotor niet werkte, moesten de astronauten de motor van de maancapsule gebruiken om in een baan rond de aarde te komen.
Maar de navigatiecomputer was niet bruikbaar. En de stuurcomputer van de maanmodule kon het 30 ton zware basisstation niet besturen.

De bemanning moest nu handmatig sturen en koerscorrecties uitvoeren, door te kijken naar de stand van de sterren en de aarde. Toen ze eenmaal weer in een baan rond de aarde waren, moesten ze vervolgens vanuit de maancapsule - die niet was gebouwd voor een terugkeer in de atmosfeer - in het kapotte basisstation kruipen.

Het lukte.

Op 17 april meldde Houston, Texas, 'splashdown' in de Stille Oceaan bij Samoa.
Alle astronauten overleefden.

De piloten van Apollo 13 waren extreem hoog opgeleid en zeer ervaren. Toch kwamen ze, 320.000 kilometer van huis, in een situatie die niet alleen alles vroeg van hun kennis en hun vaardigheden, maar ook van hun creativiteit, hun samenwerking, hun communicatie.
Van hun moed, uithoudingsvermogen en flexibiliteit.

We kunnen de missie van Apollo 13 dan ook nauwelijks zien als een mislukking.

Het is eerder een fantastisch voorbeeld van hoe mensen grote problemen het hoofd weten te bieden op onbekend terrein.
En hoe onverwachte combinaties, ondernemerschap en experiment, leiden tot nieuwe inzichten.

In Nederland vergeten we soms dat ook wíj een land zijn van ontdekkingsreizigers. Van uitvinders en hervormers. Van Nobelprijswinnaars en technopoëten. In hún geest moeten we verder.

Ik denk dat het in het hoger onderwijs van de 21ste eeuw essentieel is, dat studenten – en ook docenten en onderzoekers – worden uitgedaagd om ‘te reiken naar de maan’. Juist het vermijden van risico’s is riskant, omdat we daarmee vernieuwing de pas afsnijden, leren blokkeren en innovatie verstikken.
Gecontroleerd ruimte geven voor experiment en studenten de kans geven om te leren van mislukkingen – dát zou ik in het hoger onderwijs graag meer willen zien.

Want er valt niets te ontdekken of te ontwikkelen, als we van tevoren de exacte uitkomst willen weten.

We zien het in fundamenteel onderzoek.
Natuurkundige André Geim had niet kunnen bedenken dat de weg naar zijn Nobelprijs voor zijn onderzoek naar grafeen, via een zwevende kikker zou lopen.
En scheikundige Stephanie Kwolek ontwikkelde na een mislukt experiment het materiaal Kevlar, dat wordt gebruikt in laarzen van brandweermannen, kogelvrije vesten en in de ruimtevaart.

Zo zijn er talloze voorbeelden. Dus waarom zouden we die ruimte voor experiment, voor trial en error,  niet een plek geven in het onderwijs?

"The way to succeed is to double your failure rate" zegt de oprichter van IBM, Thomas Watson. En dat is beslist niet hetzelfde als doen waar je zin in hebt, gewoon omdat het kan.

Onderwijs is letterlijk en figuurlijk te kostbaar om het niet goed te organiseren. We kunnen studieprestaties en kwaliteitszorg niet aan het toeval overlaten. Tegelijk kunnen we onderwijs maar tot op zekere hoogte tot een beheersbaar proces maken.

Als we willen dat jonge mensen besef en gevoel ontwikkelen voor hun rol en verantwoordelijkheid in de samenleving, dan moeten ze ook de kans krijgen om te experimenteren en te leren van hun fouten.
Te ervaren dat een onderneming die je opstart kan mislukken, al was het idee nog zo goed.
Of om te werken met een peperdure onderzoeksfaciliteit die niet alleen virtueel, maar écht kapot kan.

Dames en heren,

Als we werkelijk een lerende economie willen zijn, dan moeten we in gesprek durven gaan over hoger onderwijs dat letterlijk en figuurlijk nieuwe combinaties maakt. En dat om meer gaat dan om het ene juiste antwoord – maar juist om het verkennen van grenzen.

Om interdisciplinaire samenwerking als voorwaarde voor nieuwe inzichten en oplossingen;
om het verband tussen wetenschap en samenleving en de morele, ethische en maatschappelijke gevolgen van onze uitvindingen;

en om ruimte voor experiment, ondernemerschap en creativiteit,
voor studenten, docenten en instellingen.

Uw universiteit - die sterk is in alfa, bèta én cross-overs - heeft daarin al een flinke stap gezet met de invoering van het Twents onderwijsmodel en met de strategische visie 2020.

Komend jaar ga ik hierover ook met andere universiteiten en hogescholen in gesprek, tijdens een aantal regionale bijeenkomsten en bezoeken. Deze HO-tour vormt de opmaat voor de Strategische Agenda hoger onderwijs 2015-2019.

Ook vanwege het geld dat vrijkomt uit het studievoorschot,
is dit hét moment om verder na te denken over hoe het hoger onderwijs van de toekomst er uit moet zien, wat daar voor nodig is, en van wie.

Aan het begin van mijn verhaal zei ik, dat de grenzen die we stellen – of verkennen, of verlaten – altijd gerelateerd zijn aan het doel dat we nastreven.

En als we nu concluderen dat het hoger onderwijs moet meebewegen met de grote structurele veranderingen in de wereld - als ons doel dus verandert - dan staan we ook voor de vraag wat dat betekent voor de huidige grenzen. Voor de kaders, de regels en de eisen.
Het verkennen van de opdracht van het hoger onderwijs voor de komende jaren, vraagt daarom ook responsiviteit en flexibiliteit van onze kant, van de politiek en het ministerie.

Die flexibiliteit zeg ik van mijn kant toe. Omdat ik denk dat bij toekomstbestendig hoger onderwijs een stelsel past, dat volgt, in plaats van leidt.

Afspraken en systemen, zoals accreditaties, zijn bedoeld als toetssteen: om transparant te maken of inspanningen bijdragen aan beter en uitdagender onderwijs.
En ik denk dat het tijd is dat we teruggaan naar dat oorspronkelijke doel. Terug naar de kern van elkaar scherp houden, leren van elkaar en kritisch durven zijn.

Als we teruggaan naar die kern, komen we los van one-size-fits-all.
En creëren we ruimte voor nieuwe combinaties.
Voor eigen onderwijsconcepten en bijzondere opleidingen.
Voor creativiteit en 21st century skills.
Voor academische vorming, ondernemerschap en de international classroom.
En voor andere nieuwe inzichten die onze studenten helpen om zich voor te bereiden op een toekomst die we nog niet kennen.

Dames en heren, ik rond af.
Ik denk dat het hoger onderwijs van de toekomst een plek kan én moet zijn waar jongeren uit verschillende disciplines elkaar ontmoeten en leren samenwerken,
waar ruimte is voor ontplooiing en voor de ontwikkeling van individueel talent,
en waar wetenschappelijke excellentie hand in hand gaat met maatschappelijke betekenis.

Een plek ook, waar mensen dromen waarmaken door technologische grenzen te verleggen, en tegelijk de moed hebben om nieuwe morele en ethische grenzen te trekken.
Competente rebellen schouder aan schouder met topspecialisten.
Nieuwsgierigheid in combinatie met know-how.
En onze waardering voor schoonheid, hand in hand met onze toewijding aan een betere wereld.

Ik wens u een inspirerend collegejaar!