Van Rijn opent het politieke jaar van Zaanstad
Toespraak van Staatssecretaris Martin van Rijn ter opening van het Politiek Jaar in Zaanstad op dinsdagavond 26 augustus 2014. Hij noemde Zaanstad een van de koplopers als het gaat om een integrale aanpak van jeugdzorg, participatie en ondersteuning.
Dames en heren,
We vieren vanavond de opening van het nieuwe Zaanse politieke jaar.
In twee opzichten een bijzonder jaar. Het is het eerste politieke jaar van dit nieuwe college. Maar ook het eerste jaar waarin gemeente een nieuwe, moeilijke maar in mijn ogen ook heel mooie taak krijgt in de omgang met en zorg voor haar burgers.
Ik wens het nieuwe college daarbij alle succes. Want zoals het Zaanse college zelf schrijft in de inleiding op het coalitieakkoord: het gaat hier wel om fundamentele veranderingen.
Bij het besluit om een aantal zo wezenlijke overheidstaken over te dragen aan de gemeente zijn kabinet en Parlement niet over één nacht ijs gegaan. De beslissing om op drie terreinen – participatie, jeugdzorg en ondersteuning – de weg in te slaan van decentralisatie was niet makkelijk.
Er is veel over nagedacht, veel over gesproken, zowel in Den Haag als in het land – en er is veel aan bijgeschaafd en aangepast.
Waarom wordt deze beweging ingezet? We doen dit niet zomaar. Maar we doen het wel uit overtuiging. We doen het niet eens in de eerste plaats om het geld – ook al is het wel een nachtmerrie als je bedenkt wat de zorg ons gaat kosten als we helemaal niets doen.
Want de situatie is wel zo, dat de zorguitgaven vier tot vijf procent per jaar stijgen – en ons nationaal inkomen niet meer dan anderhalf procent. Als we zorgpremies, eigen bijdragen en de bijdrage uit de belastingen bij elkaar optellen betalen Nederlanders jaarlijks nu al meer dan vijfduizend euro per persoon aan zorg. Dat is ook voor midden en laaginkomens een groot probleem.
En toch doen we het niet in de eerste plaats daarom. We doen het, omdat we denken dat de zorg echt anders moet. Veel meer passend bij de tijd waarin we leven, bij de eisen die mensen aan hun leven stellen en bij de manier waarop we in de samenleving omgaan met kwetsbare mensen.
Aan de ene kant zie je dat mensen er veel meer dan vroeger behoefte aan hebben om hun eigen leven te leiden, zelf de regie te hebben. Ze zijn beter opgeleid, ze zijn mondiger, ze kunnen – en willen - veel meer zelf doen. Maar aan de andere kant is er behoefte aan verband, aan niet langs elkaar heen leven. Aan het meer omkijken naar elkaar.
De onderzoeken van het Sociaal Cultureel Planbureau tonen het aan: Nederlanders hebben behoefte aan saamhorigheid. Het is de bron van hun trots op Nederland, maar ook een grote angst om het te verliezen.
Zo ontstaat een andere balans tussen mens en samenleving, tussen overheid en burger. De relatie tussen burger en overheid wordt meer gelijkwaardig: ´in principe doe ik het zelf, maar ik heb wel wat ondersteuning nodig´. Maar ook: ´Ik leef graag mijn eigen leven, maar ik hecht ook sterk aan mijn sociale netwerk. Mijn vrienden, familie en buren: we letten op elkaar – dat vind ik prettig.’ En dat we oog moeten hebben voor kwetsbare mensen die die vrienden familie vrienden niet hebben. En dus is het tijd om opnieuw te kijken naar de verdeling van verantwoordelijkheden.
Als het om de zorg gaat: de verantwoordelijkheden van rijksoverheid, zorgverzekeraars, gemeenten en natuurlijk: de burgers zelf. Dat is het idee achter de veranderingen in de zorg. Die ‘waarom’ vraag is wezenlijker waarom we de ondersteuning dichter bij de mens willen brengen.
Ik zeg het meteen eerlijk: gemeenten meer in staat stellen hun verantwoordelijkheid daarin te nemen. Zoals bij elke grote verandering weet je nooit of het precies zo zal uitpakken zoals je wilt. Dat weet ik nu dus ook niet. Maar ik kan u wel zeggen wat ik er van verwacht.
Ik verwacht dat burgers meer dan nu in staat worden gesteld hun eigen keuzes te maken. Dat doen ze al op zoveel terreinen van het leven – dus waarom niet in de zorg?
Ik verwacht dat gemeenten er voor zorgen dat die burgers daarbij worden gesteund. Dat ze niet meer radeloos op zoek hoeven naar welke instantie voor welk onderdeel van hun probleem verantwoordelijk is. Want daarvoor heeft de gemeente één loket. En daar zit iemand die hen écht helpt, meedenkt, en samen naar oplossingen zoekt.
Ik heb het de laatste tijd zo vaak gezien: de mannen en vrouwen van mijn leeftijd die hun oude vader of moeder zo graag willen helpen thuis te blijven wonen – maar het gewoon hartstikke lastig. Veel taken veel verantwoordelijkheden en specialisaties. Ze wonen niet dichtbij en hebben een drukke baan. Dan is het zo goed als er iemand is die met praktische oplossingen komt. Iemand die de wijk kent en weet welke buurtinitiatieven er zijn. Die je kan wijzen op sociale media waar buurtbewoners hun hulp aanbieden. Zoals hier in Zaanstad BUUV.nl bestaat, waarop bewoners diensten en spulletjes aanbieden. Er kan vaak zoveel meer dan we denken.
Ik verwacht ook dat zorgverleners veel meer ruimte krijgen om te doen wat gedaan moet worden. Met de inzet, het werkplezier en de motivatie die hen ooit deden besluiten voor dit beroep te kiezen. Zonder stopwatch in de hand, zonder de eis om over elke minuut verantwoording af te leggen.
Ik verwacht dat wie wel in een verzorgings- of verpleeghuis gaat wonen, niet vanaf dat moment iemand is die onmondige is, maar dat hij omringd wordt met warmte en aandacht, maar ook zelf beslissingen kan blijven nemen, samen met zijn of haar naasten.
En ik verwacht dat we de jeugdzorg zo vorm gaan geven, dat elke jongere met een probleem zo snel mogelijk precies die behandeling krijgt die nodig is. Niet te veel, want onnodige medicalisering is niet alleen erg duur maar het is ook nog eens ineffectief. Maar ook niet te weinig, want opvoedingsondersteuning heeft weinig zin als iemand echt een psychische stoornis heeft.
En wat vooral niet moet is dat zich zes verschillende instellingen met je bemoeien. Zoals bij de moeder van een probleemkind laatst tegen me zei: er komen hier negen hulpverleners over de vloer gehad. Maar er is een probleem, er gebeurt nog niks.
Dat moet dus echt anders. Dat zijn de verwachtingen die ten grondslag liggen aan dit beleid. En een deel van die verwachtingen ligt straks op uw bord, op het bord van de gemeente.
Dat geldt heus niet voor alles. Het is niet zo dat we DE langdurige zorg naar de gemeente overhevelen. Uiteindelijk wordt niet meer dan 20 procent van alle zorg die nu in de Awbz omgaat, een zaak van de gemeente, namelijk de ondersteuning in en om de thuissituatie.
Maar door de inhoud van die zorg, de eisen die aan de gemeenten worden gesteld is dit echt een fundamentele verandering. Ik gebruik niet graag grote woorden, maar in mijn ogen gaan we echt een nieuw tijdperk in, met wel nieuwe verhoudingen.
Een tijdperk waarin de vraag van mensen weer leidend wordt en niet het ooit bedachte systeem. Waarin we weer luisteren naar mensen in plaats van hun een indicatie te geven en als gevolg van indicatie op een lijst te zetten.Waarin we zelf letten op eenzaamheid in onze buurt of familiekring, in plaats van te denken: ik betaal toch premie? Dan moet het toch worden geregeld? En waarin de professional weer meer ruimte heeft om te doen wat hij of zij ter plaatse tegenkomt.
Het is een verandering in denken en doen die iedereen in de gemeente gaat merken. De wethouders, de raadsleden, de ambtenaren - iedereen. Er worden andere eisen aan u gesteld, andere dingen van u verwacht.
De onderwerpen die in de raad aan de orde komen zullen anders zijn dan u nu gewend bent, ze krijgen meer gewicht: burgers zullen meer van u verwachten. De stem van de burger als cliënt van zorg en ondersteuning wordt belangrijker en zal meer en meer doorklinken in de Raad. En de basisvraag is nu: hoe gaat u dat aanpakken? Hoe gaat u zich daarbij opstellen?
Veel gemeenten kunnen zich verheugen in een redelijk vertrouwen van hun burgers, maar vanzelfsprekend is dat vertrouwen niet. Hoe zwaarder de taak die u op de schouders krijgt, des te belangrijker wordt die vertrouwensvraag. En daarbij tellen juist de ´menselijke aspecten´ heel zwaar.
Uit recent onderzoek van TNS NiPO blijkt wat burgers het meest waarderen in hun contact met de gemeente. Ik citeer uit dat onderzoek:
‘Het gaat om de mate waarin de medewerker (van de gemeente) proactief oplossingen of ideeën aandraagt waar de burger zelf nog niet aan heeft gedacht. Het gaat om het tonen van verantwoordelijkheid om het probleem van de burger daadwerkelijk op te willen lossen. En het gaat om de manier waarop de medewerker de hele gemeente vertegenwoordigt (en niet alleen zichzelf of zijn dienst) en zich kan inleven in de situatie van de burger. Dat bepaalt of ze hun gemeente waarderen of niet.´
Daarin hebben gemeenten dus straks wel een keus. Je kunt als gemeente zeggen: we gaan proberen deze nieuwe taken met zo weinig mogelijk inspanning en tegen zo laag mogelijke kosten te regelen. We gaan kijken waartoe we echt verplicht zijn en wat we op het bordje van anderen kunnen schuiven. Besturen is al moeilijk genoeg en we gaan het niet nog ingewikkelder maken.
Maar je kunt ook zeggen: Hoe kunnen wij het best bijdragen aan het ´sociaal weefsel´ van onze gemeente? Hoe kunnen we ons zo dienstbaar mogelijk opstellen ten opzichte van de burgers? Hoe kunnen we zorg echt dichtbij brengen, initiatieven van burgers steunen, ideeën stimuleren?
Tegen burgers die samen een zorgcollectief willen oprichten kun je twee dingen zeggen. Ofwel: dat gaat zo maar niet, dat moet aan heel veel regels voldoen! Ofwel: goed plan, maar er zitten wel wat haken en ogen aan, dus: hoe kunnen we jullie helpen?
Tegen een mantelzorger die zegt: ik ben 45 en ik heb een drukke baan en kinderen, maar ik wil mijn oude moeder echt graag helpen zodat ze in haar eigen huis kan blijven wonen kun je twee dingen zeggen. Ofwel: u regelt het maar, en we horen wel als het niet meer gaat. Of je kunt zeggen: laten we samen kijken naar wat u zelf kunt doen en waar wij een beetje kunnen helpen.
Niet kijken naar regels, voorschriften en indicaties, maar naar praktische oplossingen. Dan maak je als gemeente het verschil. In dit laatste geval: tussen een mantelzorger die zich misbruikt voelt door de gemeente - of die zich gesteund voelt. Het gaat om de keuze tussen de dienstbare overheid of de juridische overheid. Tussen de wethouder die het systeem goed heeft ingericht of de wethouder die weet wat er speelt en oog heeft voor de menselijke maat.
Als ik nu kijk naar hoe de dingen hier in Zaanstad zijn geregeld, dan denk ik dat u best trots kunt zijn dat u goed aan de start staat. Vanochtend nog stond er een mooi artikel in het Financieel Dagblad over de bijzondere aanpak die Zaandam heeft gekozen. Sociale wijkteams – ook met inzet van vrijwilligers – vroege signalering, maatwerk, één loket: u loopt misschien wel een beetje voorop.
Dat past ook bij deze gemeenschap, want het college schrijft in zijn akkoord: Zaanstad is een stad met van oudsher een sterk sociaal weefsel. Zaankanters zijn betrokken bij de wijk en bij elkaar. Uit een peiling onder de bevolking blijkt dat 93 procent tevreden tot zeer tevreden is met het leven in deze stad. Daar mag u bepaald niet over klagen.
Natuurlijk kan die tevredenheid niet alleen op het conto van het gemeentebestuur worden geschreven. Hoewel we dat vanavond best een beetje tegen elkaar mogen zeggen. Maar als ik zie hoe u hier te werk gaat, dan is duidelijk dat u er stevig aan bijdraagt.
Ik verwacht dan ook dat de wethouder er op kan vertrouwen, dat de gemeente echt de ruimte krijgt om een eigen weg te kiezen. Voor de vrees daarover die hij vanochtend in de krant verwoordde is volgens mij geen reden.
Zaanstad is een van de koplopers als het gaat om een integrale aanpak van jeugdzorg, participatie en ondersteuning. Ik was echt gefascineerd door het FACTlab dat de beleidsinformatie van alle domeinen bij elkaar legt, zodat je precies kan zien welke overlap er is in het gebruik van voorzieningen per huishouden. Dan ken je de situatie van al die gezinnen. En dan kun je komen tot een integrale aanpak, met sociale wijkteams.
Zaanstad pakt de jeugdzorg voortvarend aan. Met de inzet van Social Brokers - ´buddies´ voor jongeren die met een vraag of probleem zitten. Vraag en aanbod worden geregeld met de inzet van sociale media en inmiddels zijn er al duizend van zulke ´brokers´.
Maar ook met de inzet van laagdrempelige jeugdteams die er voor zorgen dat kinderen en hun ouders de hulp krijgen die ze nodig hebben. Met één regisseur en één plan. En in bovenregionale samenwerking, met Amsterdam-Amstelland en voor een deel ook Haarlemmermeer.
Zaanstad is in het algemeen een koploper in het bij elkaar brengen van gemeenten die elkaar onderling ondersteunen. Als voorzitter van de G32, als voorzitter van de Directeuren Sociale Pijler en als trekker van het Wmo-projectleidersoverleg. Zodat ook anderen van u kunnen leren.
Belangrijk dat koploper staat behouden blijft maar wij kunnen daar als rijk ook van leren hoe integrale aanpak tot stand komt.
Zo laat u zien wat er gebeurt - en hoe het beter en effectiever kan. Met name in de verbindingen tussen het medische en het sociale domein – en dat is precies waar het om gaat.
Ik hoop en verwacht dat u dat beeld ook goed voor ogen houdt in de onderhandelingen met de zorgverzekeraars. Het is cruciaal dat gemeenten en zorgverzekeraars komen tot afstemming over zorg en ondersteuning, over wat de zorgprofessionals zoals de wijkverpleegkundige bieden en wat je van het sociale wijkteam kunt verwachten.
En dan bedoel ik geen papieren afspraken tussen diensthoofden, maar de ruimte die de gecontracteerde professionals krijgen om praktische afspraken met elkaar te maken. Ook hier kun je als gemeente kiezen: ga je voor hard tegen hard of probeer je er samen uit te komen?
Dames en heren,
Ik heb vanavond veel gesproken over wat de gemeente te wachten staat, wat er op uw bordje komt. Maar ik wil er geen misverstand over laten bestaan: het is NIET zo dat we alles op 1 januari bij u over de schutting gooien, al wordt dat beeld hier en daar opgeroepen.
Ik laat u niet in de steek. Ik ben niet en wil niet de staatsecretaris zijn die een wet door de Tweede en Eerste Kamer heeft gekregen. Ik ben uw partner. Het is mijn taak om gemeenten in staat te stellen om de decentralisaties uit te voeren.
Ik volg de ontwikkelingen via het Transitievolgsysteem. Ik volg de voortgang van de aanbieders in bijeenkomsten en overleggen, maar ook systematisch via door hen georganiseerde enquêtes en monitors.
Ik luister naar de ervaringen van cliënten en mantelzorgers, maar ook van cliëntenorganisaties als NPCF, Ieder(in) en landelijk platform GGZ. En ik luister naar u, in intensieve gesprekken met wethouders.
Over de voortgang, over wat nodig is om de voorbereidingen op tijd klaar te hebben en over hoe ik daaraan een bijdrage kan leveren. Ik houd niet één, maar tien vingers aan de pols. (Dat leidt tot verkramping zeggen sommige, dan moet je gitaar spelen. Dat kan ik niet, dus toch maar liever 10 vingers aan de pols.)
De komende periode zal ik in heel het land mijn eigen beeld vormen over het verloop van de transitie. Ik wil per regio de wethouders in de ogen kunnen kijken en uit hun eigen mond horen hoe we deze transitie gaan voltooien en wat daar nog voor nodig is. En dan wil ik ook van alle gemeenten horen waar ze trots op zijn, wat zó goed gaat dat andere gemeenten daar van kunnen leren. Ook daarom ben ik vandaag hier in Zaandam.
Laat het me weten als u tegen knelpunten aanloopt, nu of na 1 januari 2015. Ik ben hierop altijd aanspreekbaar. Ik zeg niet dat ik alle knelpunten kan oplossen, maar we moeten met elkaar wel weten wat goed en niet goed gaat zodat we waar dat nodig is kunnen bijsturen.
Natuurlijk zullen zaken niet altijd gaan zoals gedacht. Dat is niet erg, zolang alle partijen de verantwoordelijkheid voelen de problemen samen op te lossen.
Dames en heren,
Vlakbij de plek waar we nu staan ligt de zogenoemde Russische Buurt. Als u uit Zaandam komt, kent u de buurt. Voor een groot deel in de 19e eeuw aangelegd, om plaats te bieden aan het snel groeiend leger van industrie arbeiders.
Na honderd jaar begon de buurt te verpauperen en in het begin van de jaren zeventig werden plannen gemaakt om te saneren. Maar hoe slecht de huizen er soms ook aan toe waren, de nieuwbouwplannen stuitten bij de bewoners op enorm verzet. Totdat de gemeente besloot de bewoners erbij te betrekken, de plannen aan te passen met behoud van de kleinschaligheid en de vernieuwing zo geleidelijk mogelijk aan te pakken. Zo werden bewoners en gemeente het eens over de saneringsplannen. En over het resultaat ontstond tevredenheid.
Aan die periode van stadsvernieuwing moet ik tegenwoordig vaak denken. Ook dat greep soms diep in in het leven van mensen. En ook toen hing het heel erg af van de opstelling van de gemeente, het overleg met de inwoners, of het een succes werd of niet. Doen we het geleidelijk, zodat mensen er aan kunnen wennen? Zorgen we voor vertrouwen? Gaan we uit van ieders betrokkenheid?
Ik denk dat de coalitie die Deze gemeente de komende jaren gaat besturen alle gereedschap in handen heeft om deze spannende operatie tot een goed einde te brengen. U steunt op een brede coalitie en samenwerking met Raad. – dus vertrouwen zult u ook onderling hard nodig hebben.
Het motto van Thomas Friedman heeft u alvast goed gekozen: zodra je het vertrouwen binnen een groep, een bedrijf of samenleving vergroot, gebeuren er alleen maar mooie dingen.