Regelgeving persoonsgegevens bij politie en justitie gemoderniseerd
De manier waarop politie en justitie omgaan met persoonsgegevens wordt gemoderniseerd. Door de verdergaande digitalisering is nieuwe regelgeving nodig om beter te regelen wie toegang heeft tot welke gegevens, voor welke doelen en gedurende welke periode. Informatie moet niet langer worden 'rondgepompt' binnen de strafrechtketen en privacywaarborgen moeten worden ingebouwd in de voorzieningen zelf. Dit leidt tot een effectievere taakuitvoering van politie en justitie en een betere bescherming van de privacy van burgers. Dat schrijft minister Opstelten van Veiligheid en Justitie vandaag in een brief aan de Tweede Kamer.
Uitgangspunt van de nieuwe regelgeving wordt het gebruik van persoonsgegevens door politie en justitie. Volgens de minister staan in de huidige regulering de bewaartermijnen te veel centraal. De bewaartermijn moet volgens de minister echter een afgeleide zijn van de noodzaak tot gebruik van gegevens. Voor een zwaarwegend doel, zoals het oplossen van cold cases bij ernstige misdrijven, moeten gegevens lange tijd kunnen worden gebruikt. Bij minder zwaarwegende doelen, zoals de beoordeling van een VOG-aanvraag, kan en moet die termijn veel korter zijn.
Minister Opstelten wil ook de verschillende wettelijke regimes die van toepassing zijn op politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens harmoniseren. Op dit moment gelden er verschillende regels voor verstrekking en bewaring van dezelfde gegevens naar gelang die gegevens zich bevinden bij de politie, het openbaar ministerie, de rechtbanken of de reclassering. Dit bemoeilijkt de samenwerking binnen de strafrechtketen. Minister Opstelten overweegt daarom de Wet politie-gegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens samen te voegen tot 1 wet. Volgens de minister kan op die manier ook de privacybescherming verder worden versterkt.
In de brief schrijft minister Opstelten verder dat het toezicht op het gebruik en de verstrekking van politiële en justitiële gegevens wordt versterkt. Dat gebeurt onder andere bij de digitalisering van de strafrechtsketen. Zo moeten privacywaarborgen zo veel mogelijk worden ingebouwd in de informatievoorziening van politie en justitie. Gegevens worden nu nog op tal van plaatsen vastgelegd. Dat bemoeilijkt een eenduidige toepassing van de regels voor verstrekken en bewaren. In het kader van de digitalisering wordt toegewerkt naar een situatie dat niet langer informatie wordt 'rondgepompt'. Gegevens moeten eenmalig worden vastgelegd en beheerd en kunnen meervoudig worden gebruikt. Daarnaast wordt ook het toezicht op de werkvloer, zowel preventief als repressief, versterkt en wordt er via opleidingen gewerkt aan een nauwgezette naleving van de regels.
Met de maatregelen komt de minister tegemoet aan de knelpunten die naar voren zijn gekomen in 2 WODC-rapporten over politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens. Uit de evaluaties blijkt dat de huidige wetgeving niet aansluit op de praktijk waardoor politie en justitie op onderdelen niet voldoen aan de wetgeving. Niet altijd is precies duidelijk welke gegevens aan wie mogen worden verstrekt en onder welke voorwaarden en hoe lang ze moeten worden bewaard. Daarnaast worden justitiële en strafvorderlijke gegevens aan het einde van de bewaartermijn wel ontoegankelijk gemaakt maar niet altijd vernietigd. In de brief schrijft minister Opstelten dat de betrokken uitvoeringsorganisaties nu maatregelen nemen om de gegevens versneld te verwijderen.