Toespraak van staatssecretaris Klijnsma tijdens de conferentie over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel, georganiseerd door Netspar en de Erasmus School of Economics

Toespraak van staatssecretaris Klijnsma (SZW) tijdens de conferentie over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel van Netspar en de Erasmus School of Economics, op 5 juni 2014 in Rotterdam.

Dames en heren,

Ik wil graag beginnen met een compliment aan de Erasmus School of Economics en Netspar. Echt reusachtig dat u deze conferentie over de toekomst van ons pensioenstelsel organiseert.

Als ik zie wie hier vandaag allemaal spreken, en wie hier in de zaal zitten, denk ik: ‘Wat een geweldige denktank…’ En wat nog mooier is: ‘Daar mag ik gratis gebruik van maken…’

Ik neem deze maand het voortouw bij een nationaal debat over de toekomst van ons pensioen. Daar kunnen we uw inbreng en uw ideeën uitstekend bij gebruiken.

Maar ik wil meer mensen horen. Niet alleen sociale partners en pensioensector. Niet alleen jongeren- en ouderenorganisaties. Ook mensen die misschien minder verstand van pensioen hebben dan u, maar wel mee moeten kunnen praten. Omdat het ook om hun pensioen gaat.

Ik voel me verantwoordelijk om iedereen mee te nemen in de discussie over de toekomst van onze oudedagsvoorziening. Omdat die oudedagsvoorziening ook van iedereen is. Omdat iedereen er vertrouwen in moet hebben.

Er is nu veel, te veel, onrust en onzekerheid over de pensioenen. Terwijl mensen zich nou juist geen zorgen willen maken over hun oudedagsvoorziening. Dat is ook altijd de geruststellende kracht van ons pensioenstelsel geweest. Als je jong bent, dan betaal je premie, als je oud bent, dan krijg je pensioen. Het is het begin en het einde van een sociale en solidaire samenleving: oud zorgt voor jong, en jong zorgt voor oud.

Het is mijn ambitie die basis solide in stand te houden. Met een oudedagsvoorziening waar de ouderen van nu en de ouderen van de toekomst op kunnen vertrouwen.

Vertrouwen is het sleutelwoord als het om ons pensioen gaat.

Dat vertrouwen heeft een flinke knauw gekregen. Het gaat om emoties. Ik hoor ouderen zuchten dat ze zich zorgen maken over hun pensioen van nu. Ik hoor jongeren die zich hardop afvragen of er in de toekomst nog wel geld genoeg over is voor hun pensioen. 

Ik voel me verantwoordelijk om onnodige onrust weg te nemen en me in te zetten voor het broodnodige herstel van vertrouwen.
Jong en oud moeten het geruste gevoel hebben dat hun oudedagsvoorziening  goed geregeld is en blijft.

Generaties moeten op elkaar kunnen bouwen en op elkaar kunnen vertrouwen.

Solidariteit kent geen tijd.

We moeten met elkaar werken aan een pensioenstelsel waarin iedereen zich thuis voelt. Samen de schouders eronder. Niet alleen kijkend naar het eigen belang, maar breder, naar het gemeenschappelijk belang.

Om de problemen op de korte en lange termijn aan te pakken. We zijn al hard aan het werk om de zwakke plekken in het pensioenstelsel op korte termijn te versterken.  En we moeten ook met elkaar aan de slag om het pensioenstelsel aan te passen aan de eisen en de wensen van deze tijd en de toekomst.

Daarom ben ik ook blij dat u zich daar vandaag al met elkaar over buigt.

Ik vind het ook geweldig dat deze conferentie wordt gehouden in het jaar waarin de Erasmus Universiteit haar honderdste verjaardag viert.

In het jaar dat hier in Rotterdam de eerste colleges werden gegeven, kwam in Den Haag de Invaliditeits- en Ouderdomswet door het parlement. Een wet van mijn verre voorganger (Syb) Talma. Hiermee kregen arbeiders van 70 jaar en ouder recht op ouderdomsrente.

Het was geen vetpot – een alleenstaande 70-plusser kreeg nog geen euro in de week –, maar het was wel onze eerste collectieve oudedagsvoorziening.

Zoals de Nederlandsche Handels-Hoogeschool zich in honderd jaar heeft ontwikkeld tot de gigantische universiteit van nu, zo is ons pensioenstelsel in die tijd gegroeid en voortdurend aangepast aan nieuwe ontwikkelingen.
Nu staan we voor de taak het pensioenstelsel weer verder aan te passen. Aan demografische, economische en sociale ontwikkelingen die onafwendbaar op ons afkomen.

Het stelsel moet niet alleen  goed worden onderhouden, maar ook grondig worden  aangepast aan de eisen van deze tijd en de toekomst. 

Wij, en de generaties voor ons, hebben een stelsel opgebouwd om trots op te zijn; nu moeten we het zo onderhouden en verbouwen dat wij, en de generaties na ons, er trots op kunnen blijven.
Meer dan negentig procent van de werknemers bouwt aanvullend pensioen op. Ze nemen via hun werk verplicht deel aan een collectieve pensioenregeling en zetten zo loon opzij voor later.
Dit geld voor later wordt beheerd door pensioenfondsen, die samen een vermogen hebben van zo’n 1000 miljard euro. Dat is ruim anderhalf keer ons bruto binnenlands product.

In het buitenland kijken ze daar jaloers naar. Ik weet niet of u gisteren de troonrede van de Britse koningin Elisabeth heeft gezien of gehoord: de Britse regering ziet het Nederlandse pensioenstelsel zelfs als het grote voorbeeld. Dat is het paradoxale: in het buitenland wordt ons pensioenstelsel vaak als één van de beste van de wereld beoordeeld, maar hier in eigen land vinden veel mensen het niet al te best meer.

In het buitenland kijken ze met enige jaloezie naar onze goed gevulde pensioenpotten, maar hier zien we dat die rijkdom ook zorgen met zich meebrengt. Juist door hun gigantische vermogens hebben pensioenfondsen last van de langdurig lage rente en van onstabiele financiële markten.

Schokken op de financiële markten zijn steeds moeilijker op te vangen door verhoging van  premies. Die premies zijn historisch gezien zien al heel hoog en bovendien: door ontgroening en vergrijzing komen er steeds minder premiebetalers en steeds meer pensioenontvangers die steeds langer leven.

Dat de pensioenfondsen gevoeliger zijn geworden voor financiële schokken, hebben we gemerkt na de val van Lehman Brothers.

Banken raakten in problemen. Koersen kelderden. Veel pensioenfondsen kwamen in de gevarenzone en moesten uiteindelijk zelfs pensioenen verlagen.

Dat kwam hard aan. Niet alleen financieel. Ook het vertrouwen in het aanvullende pensioen liep een fikse deuk op.

Hoe geweldig het ook is dat het de pensioenfondsen is gelukt om – op eigen kracht en zonder financiële staatssteun – uit de gevarenzone te komen, het vertrouwen werd minder.

Ouderen en jongeren en maken zich grote zorgen over de waarde van hun pensioen.

Ik begrijp die zorgen. Als staatssecretaris voel ik me verantwoordelijk om onnodige ongerustheid weg te nemen en pensioenfondsen in staat te stellen het verloren vertrouwen zo snel mogelijk te herstellen.
Sociale partners en pensioenfondsen spelen een sleutelrol bij het herstel van vertrouwen. Want zij zijn primair verantwoordelijk voor het aanvullende pensioen.

Werkgevers en werknemers zijn verantwoordelijk voor de pensioenregelingen. Pensioenfondsen zijn verantwoordelijk voor het beheer en het beleggen van het pensioenvermogen.

Zij moeten mensen het geruste gevoel geven dat hun pensioen in goede handen is.

Daarbij is het natuurlijk cruciaal dat de overheid een wettelijk ondersteunende en waarborgende rol speelt.

Met glasheldere regels en gedegen toezicht door De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.

De overheid heeft – met het oog op de toekomst en in goed overleg met de sociale partners en de pensioensector – al belangrijke maatregelen genomen om de zwakke kanten van ons pensioenstelsel te versterken. Ik zal u niet vervelen met een waslijst van wettelijke maatregelen, maar beperk me tot drie belangrijke verbeteringen.

Eén. Er is besloten om de betaalbaarheid van het pensioen en het behoud van het pensioenstelsel te verbeteren door de pensioenleeftijd te verhogen en mee te laten groeien met de levensverwachting.

Ik weet nog goed dat ik, in mijn eerste periode al staatssecretaris, samen met Piet Hein Donner het voorstel deed om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen. Wij vonden dat volkomen logisch en billijk. Sinds het invoeren van de AOW, in 1957, was de pensioengerechtigde leeftijd niet veranderd, terwijl de levensverwachting wel was gestegen.

Ik kan me herinneren dat niet iedereen het een goed idee vond, om het maar eens zachtjes uit te drukken, maar inmiddels is het algemeen geaccepteerd. Mensen krijgen nu recht op AOW als ze 65 jaar en twee maanden zijn, en we gaan stapje voor stapje naar een pensioenleeftijd van 67 jaar; en daarna verder met de levensverwachting mee.

Twee. Over ruim drie weken, op 1 juli, treedt de Wet versterking bestuur pensioenfondsen volledig in werking. Daarmee wordt de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur bevorderd en het intern toezicht versterkt.

U weet allemaal hoe belangrijk dat is. De commissie Frijns heeft ons vier jaar geleden duidelijk gemaakt dat er wel wat aan het functioneren van pensioenfondsen kon worden verbeterd. Dat gaat nu ook echt gebeuren.

Drie. Het Witteveen-kader. Na de Tweede Kamer is ook de Eerste Kamer akkoord met de maatregelen die mensen de mogelijkheid geven om, fiscaal onbelast, in veertig jaar tijd een pensioen op te bouwen dat 75 procent van hun gemiddelde loon is.

Deze ingrijpende veranderingen maken duidelijk dat er al veel is gebeurd om het pensioenstelsel aan te passen. En het blijft niet bij deze maatregelen. U weet dat ik enkele wetsontwerpen op stapel heb staan om zwakke kanten van het pensioenstelsel verder te versterken. U kent de wetsontwerpen. U, de sociale partners en de pensioensector zijn er nauw bij betrokken geweest.

Toch wil ik ook hier graag drie voorbeelden geven.

Eén. De verbetering van het financieel toetsingskader. We doen er alles aan om het wetsontwerp nog voor het zomerreces aan de Tweede Kamer te presenteren. Dan wordt het dus openbaar.

Het is de bedoeling pensioenfondsen in staat te stellen om financiële klappen beter op te vangen. Ze moeten onmiddellijk herstelmaatregelen nemen, maar mogen de pijnlijke gevolgen over tien jaar spreiden. Niet uitstellen, wel uitsmeren. Zo kan worden voorkomen dat gepensioneerden na een financiële tegenvaller in één klap fors minder pensioen krijgen.

Aan de andere kant mogen financiële meevallers ook niet in één keer worden opgesnoept. Meevallers en tegenvallers moeten evenwichtig worden gespreid in de tijd, zodat lusten en lasten ook eerlijk over de generaties worden verdeeld. We moeten scheve ogen voorkomen. De koopkracht van de ene generatie mag niet in het gedrang komen door onevenredig veel geld te gebruiken voor de koopkracht van een andere generatie.  We moeten zorgvuldig indexeren.

Ik wil ook dat pensioenfondsen iedereen helder maken wat de risico’s zijn. Daarmee ben ik bij het tweede wetsvoorstel dat op stapel staat. Voor verbeterde communicatievoorschriften.  

De communicatie over het pensioen is nog niet optimaal. Dat is in het verleden ook wel gebleken. Veel mensen dachten dat hun pensioen vast en zeker was en kwamen er tot hun schrik achter dat pensioenen niet gegarandeerd waardevast zijn, en in het uiterste geval zelfs gekort kunnen worden. Dat kunnen we niet alleen wijten aan desinteresse of het slecht bekijken van het pensioenoverzicht. Mensen hebben recht op betrouwbare en begrijpelijke informatie. Geen sprookjes en geen schrikbeelden, maar een eerlijk verhaal en een realistisch beeld van het pensioen waar ze later op kunnen rekenen.

Drie. Het kabinet komt met een wetsvoorstel om een pensioenregeling voor zelfstandigen te faciliteren. Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor hun pensioenvoorziening en bouwen vaak geen of weinig pensioen op. De letters z, z, p staan vaak voor zelfstandige zonder pensioenregeling. Daar wil ik wat aan veranderen.

Als vierde en vijfde voorbeeld zou ik nog kunnen noemen de introductie van het algemeen pensioenfonds (APF) en het onderzoek met de pensioensector of – en hoe – het mogelijk is om het collectief delen van risico’s binnen bestaande premieovereenkomsten mogelijk te maken.

De wetsontwerpen die ik op stapel heb staan, horen bij een noodzakelijke onderhoudsbeurt van ons pensioenstelsel die nodig is voor een betere borging van het pensioen op korte en middellange termijn. Het is de vraag of het bij deze opknapbeurt moet blijven.

Ik wil weten of Nederland toe is aan een grotere verbouwing om onze oudedagsvoorziening op de lange termijn te borgen. Daarom neem ik het voortouw bij een nationale dialoog over de toekomst van ons pensioen. De nationale pensioendialoog. Daar wil ik echt iedereen bij betrekken. Niet alleen u, maar ook mensen die misschien iets minder verstand van pensioenen hebben. Jong en oud. Het gaat per slot van rekening om de oudedagsvoorziening van ons allemaal. De gepensioneerden van nu en de gepensioneerden van de toekomst. Iedereen moet mee kunnen doen. Alles moet aan de orde kunnen komen.

Ik wil goede gesprekken en een vruchtbare ideeënstroom op gang te brengen. Het moet echt een open dialoog zijn. Wat mij betreft is er geen onderwerp taboe. Collectiviteit, solidariteit, verplichtstelling, keuzevrijheid, doorsneepremie, bonussen voor beleggers van pensioenvermogens…het mag allemaal aan de orde komen. 

Op mijn ministerie wordt hard gewerkt aan de voorbereiding van de nationale pensioendialoog. Nog deze maand lanceren we een speciale website en na de zomer worden de eerste gesprekken georganiseerd. Met burgers die belangstelling hebben, maar er komen ook bijeenkomsten met vertegenwoordigers van sociale partners, pensioenuitvoerders, ouderen- en jongerenorganisaties en wetenschappers.

Aan het eind van de nationale dialoog, begin volgend jaar, zet ik alles in een notitie aan de Tweede Kamer op een rijtje. De hoofdlijnennotitie.

Dat wordt geen kant-en-klare blauwdruk voor het pensioenstelsel van de toekomst, maar een notitie met verschillende varianten. Bouwstenen die we kunnen gebruiken voor een verbouwing van een oudedagsvoorziening waarmee we de toekomst in en aan kunnen. De hoofdlijnennotitie biedt ook de basis voor de politieke besluitvorming daarna.

Ik zie tot mijn genoegen dat mensen al staan trappelen om mee te praten en dat er overal in het land al wordt meegedacht.

Ik heb de verzekeraars op bezoek gehad, die me een kant-en-klaar plan presenteerden.

Ik ben op bezoek geweest bij de jongeren van het Pensioenlab die een schat aan ideeën hebben.

Ik zie dat de FNV bijeenkomsten in het land organiseert.

De SER gaat zich buigen over een advies aan het kabinet.

En u denkt hier vandaag ook al mee.

Nederlanders zijn niet gek. Die zien dat er van alles verandert. De bevolking vergrijst en ontgroent. Mensen leven langer en gaan later met pensioen. Als de wereld zo verandert, kan het pensioenstelsel niet onveranderd blijven.

Door globalisering en voortjakkerende technologische vooruitgang ontstaat er steeds meer dynamiek op de arbeidsmarkt. Werknemers zullen vaker van baan, baas en beroep veranderen. Steeds meer mensen werken ook niet meer hun hele leven in loondienst, maar werken –  soms kort, soms lang ¬– ook als zelfstandige. Banen voor het leven bestaan nauwelijks meer. In veertig of vijftig jaar een pensioen opbouwen bij  één werkgever en bij één pensioenfonds zal steeds minder vaak gebeuren. Dan is het onvermijdelijk dat mensen zich op een gegeven moment gaan afvragen hoe het verder moet met pensioenvoorzieningen op sectorniveau; en dat er kritisch wordt gekeken naar de systematiek van de doorsnee-premie.

Het gaat niet alleen om de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel, maar ook om de maatschappelijke houdbaarheid. Kunnen en willen we vasthouden aan het stelsel van vandaag? Of is er bijvoorbeeld behoefte aan meer individuele keuzevrijheid?

Dat is één van de vier elementaire vragen waar het in de nationale pensioendialoog draait: Hoe gaan we om met keuzevrijheid en maatwerk? En dan kunnen we het over verschillende varianten hebben.

  • Keuzevrijheid om deel te nemen aan het stelsel.
  • Keuzevrijheid tussen pensioenuitvoerders.
  • En ook keuzevrijheid als het gaat om het pensioen dat mensen willen bereiken, de premie die ze bereid zijn te betalen of het risico dat ze willen lopen om een hoog rendement te kunnen halen.

Deze eerste vraag hangt nauw samen met de tweede: hoe gaan we om met solidariteit? Welke risico’s willen mensen met elkaar delen en hoe ver willen we gaan met de solidariteit binnen en tussen de generaties?

Als er wordt gekozen voor een stelsel met meer individuele keuzevrijheid, leidt dat al gauw tot minder collectieve solidariteit.

Als mensen vrij zijn om te kiezen of ze wel of niet meedoen aan het pensioenstelsel, kan dat wel eens het eind betekenen van de solidariteit en herverdeling tussen generaties zoals we die nu kennen.

Dat brengt me bij de derde kernvraag: wie doet er mee en in welk collectief? Bij die vraag staat centraal of we een stelsel willen handhaven voor een deel van de werknemers of daarin ook zelfstandigen willen opnemen. En daarmee samenhangend: willen we de collectiviteiten via bedrijfstakken en ondernemingen handhaven?

Ook dat leidt tot veel verdere fundamentele vragen. Als er wordt gekozen om het stelsel ook voor zelfstandigen toegankelijk te maken, komt vrijwel onmiddellijk de vraag aan de orde of de sociale partners dan ook geen andere rol moeten gaan spelen.

En daarmee ben ik bij vierde kernvraag: wie is verantwoordelijk?

Veel van de veranderingen die in de nationale pensioendialoog aan de orde kunnen komen, zullen onvermijdelijk leiden tot een andere invulling van verantwoordelijkheden tussen sociale partners, overheid en individu. Het is allemaal super complex. Maar het moet wel gebeuren. Ook omdat het niet uitsluitend over het aanvullend pensioen kan gaan. Mensen hebben niet alleen een aanvullend pensioen, maar ook AOW, misschien een lijfrentepolis, een spaarbankboekje, een eigen huis waarvan de hypotheek geheel of gedeeltelijk is afgelost, en er zijn ook nog mensen die na hun zeventigste nog steeds inkomen uit arbeid hebben…

Aan de andere kant zijn er ook mensen die geen aanvullend pensioen hebben, die niks opzij hebben gezet voor later,  die al ver voor hun pensioen moesten stoppen met werken, die geen recht op volledige AOW hebben…

We kunnen de toekomst van onze oudedagsvoorziening niet geïsoleerd zien.

Voor het behoud van een solide pensioenstelsel is het ook van belang om de arbeidsparticipatie te verhogen en mensen de mogelijkheid te geven om tot hun pensioen te blijven werken. Daarom is het ook voor de toekomst van ons pensioen van groot belang dat het kabinet zich inzet voor bevordering van duurzame werkgelegenheid, het betaalbaar houden van de zorg, en het in de hand houden van de overheidsuitgaven. Dat is van belang voor de toekomst van onze economie en dus voor de toekomst van ons pensioenstelsel. Voordat we geld voor later opzij kunnen zetten, moeten we het wel eerst verdienen. Investeren in onze oude dag doen we niet alleen door te investeren in aanvullende pensioenen, maar ook door te investeren in gezondheid, in onderwijs, in zorg, in innovatie, in werkgelegenheid, in de toekomst van volgende generaties. 

Ik verwacht veel van de nationale pensioendialoog.

Ik heb daarbij een verzoek aan u, als pensioenfondsbestuurder, als pensioendeskundige: houd het begrijpelijk.

Als u een nieuwe auto gaat kopen, heeft u waarschijnlijk ook weinig aan een verkoper die de motorkap open doet en een technisch verhaal begint te houden over zuigers en kleppen en weet-ik-veel.  U wilt gewoon weten: ‘wat kost ie?, hoe zuinig rijdt ie’.

Zo moeten we de discussie over de toekomst van ons pensioen ook voeren. Iedereen  moet het kunnen volgen. Iedereen moet mee kunnen praten. Dat betekent niet dat u mensen toe moet spreken alsof het kleuters zijn, maar dat u mensen serieus moet nemen.

Ik merk dat vaak als ik met mensen over pensioen praat. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: ‘Jetta – soms ook mevrouw Klijnsma –   hoe kan het nou dat de pensioenfondsen in financiële problemen zitten, terwijl ze 1000 miljard euro aan vermogen hebben?!’

Dan leg ik ze uit dat er misschien wel meer dan 1200 miljard euro nodig is om te zorgen dat alle pensioenen hun koopkracht behouden. En voor je het weet, voer je dan een goed gesprek, waaruit blijkt dat mensen drommels goed begrijpen wat wel kan en wat niet kan.

Het is voor mij essentieel om naar al die mensen te luisteren en helder uit te leggen waar het om draait. Daar is de nationale pensioendialoog ook voor bedoeld. Om naar elkaar te luisteren en met elkaar in gesprek te gaan. We moeten er met elkaar uitkomen. Werkgevers en werknemers. Oud en jong. Het gaat erom dat we alle – soms tegenstrijdige – belangen met elkaar in balans weten te brengen, en samen  bouwen aan een pensioenstelsel waar we deze eeuw mee verder kunnen.

Ik roep iedereen op mee te doen aan dat gesprek en daarbij oor te hebben voor elkaar en oog te hebben voor ons gemeenschappelijk belang.

We vieren dit jaar niet alleen het eeuwfeest van de Erasmus Universiteit, maar herdenken ook dat honderd jaar geleden de Eerste Wereldoorlog begon. Een oorlog waarin we hebben gezien hoe dom en uitzichtloos het is om elkaar vanuit loopgraven te bestoken.

Nederland zit niet te wachten op een oeverloze discussie waarbij partijen zich ingraven.

Nederland zit niet te wachten op een emotioneel debat waarin wordt gedaan alsof jong en oud tegenover elkaar staan.

Ik roep alle partijen op hun verantwoordelijkheid te nemen en samen te werken aan het behoud van een solide en sociaal pensioenstelsel.