Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij het congres van de PO-Raad
Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij het congres van de PO-Raad op 5 juni 2014 in Harderwijk.
Een astronautenpak voor alle leerlingen
Dames en heren,
Toen Wubbo Ockels onlangs overleed, publiceerde het AD een statement dat hij in januari schreef. Ik citeer er een stukje uit:
“We zijn allemaal astronauten van het Ruimteschip Aarde.
Voor ons voortbestaan moeten we een nieuwe houding vinden,
een nieuwe cultuur, een nieuwe instelling. En we kunnen de mensheid in een betere richting krijgen, als we samenwerken.”
De ruimtevaart houdt ons een spiegel voor, zegt Ockels.
En ook André Kuipers, die hier morgen ook is, vertelt vaak,
dat als je de aarde eenmaal van een afstand hebt gezien,
je beseft dat we met elkaar verantwoordelijkheid dragen voor wat we hebben.
Dat geldt voor hoe we omgaan met onze leefomgeving.
En wat mij betreft geldt het ook, voor hoe we omgaan met de mogelijkheden en talenten van mensen.
Voordat ik daar over verder ga, wil ik u eerst meenemen naar een ruimtevlucht die plaatsvond vijftien jaar vóór die van Wubbo Ockels in 1985. Vierendertig jaar eerder dan de eerste ruimtevlucht van André Kuipers.
Op 11 april 1970 werd Apollo 13 gelanceerd vanaf het Kennedy Space Center in Florida. Bestemming: de maan.
Twee dagen later hoorden de flight controllers in Texas de commandant van de missie, Jim Lovell, luid en duidelijk zeggen:
“Houston, we’ve had a problem.”
Er was een zuurstoftank ontploft. En daarmee viel ook de productie van elektriciteit en water stil.
Apollo 13 was op dat moment nog onderweg naar de maan.
De drie astronauten zaten op 320.000 kilometer van de aarde in de problemen.
De hoeveelheid zuurstof liep terug en er was weinig elektriciteit.
De bemanning besloot het hele basisstation stil te leggen en te verhuizen naar de nog aangekoppelde maanmodule - hoewel die daar niet op gebouwd was.
Om het tóch uit te kunnen houden, moest de verwarming uit en wilden de astronauten de luchtfilters van de maanmodule vervangen
voor die van het basisstation. Maar de modules waren van verschillende fabrikanten en de filters pasten niet op elkaar.
Met karton en plakband knutselden ze een oplossing.
Er was nog een probleem: de terugkeer naar de aarde. Omdat de hoofdmotor niet werkte, moesten de astronauten de motor van de maancapsule gebruiken om in een baan rond de aarde te komen. Maar de navigatiecomputer was niet bruikbaar. En de stuurcomputer van de maanmodule kon het 30 ton zware basisstation niet besturen.
De bemanning moest nu handmatig sturen en koerscorrecties uitvoeren, door te kijken naar de stand van de sterren en de stand van de aarde. Toen ze eenmaal weer in een baan rond de aarde waren, moesten ze vervolgens vanuit de maancapsule - die niet was gebouwd voor een terugkeer in de atmosfeer - in het kapotte basisstation kruipen.
Het lukte.
Op 17 april meldde Houston, Texas, ‘splashdown’ in de Stille Oceaan bij Samoa.
Alle astronauten overleefden.
Dames en heren,
De astronauten van Apollo 13 waren extreem hoog opgeleid.
Commandant Lovell had drie ruimtemissies en bijna zeshonderd vlieguren in de ruimte op zijn naam staan. De hele crew had ervaring met testvluchten.
Toch kwamen ze, 320.000 kilometer van huis, in een situatie die niet alleen álles vroeg van hun kennis, maar ook van hun vaardigheden.
Het vroeg alles van hun creativiteit, hun samenwerking, hun communicatie.
Het vroeg alles van hun moed, uithoudingsvermogen en flexibliteit.
Het vroeg alles van wie ze waren als méns.
We kunnen de missie van Apollo 13 dan ook nauwelijks zien als een mislukking. Het is eerder een fantastisch voorbeeld van hoe mensen grote problemen het hoofd weten te bieden op onbekend terrein.
Hoe menselijk handelen en technologie in elkaar grijpen.
En hoe kennis, vaardigheden en vorming daarbij hand in hand gaan.
Al hebben we geen idee hoe de wereld er over dertig jaar uitziet,
we kunnen er vanuit gaan dat het aankomt op onze ‘astronautenvaardigheden’.
To know what to do, when you don’t know what to do.
Dat geldt voor jonge mensen, maar ook voor volwassenen.
We leren immers niet meer voor een loopbaan, maar voor het leven.
Om de koers van ‘ruimteschip onderwijs’ te bepalen, zullen we in gesprek moeten over ons doel, onze bestemming. En over de route daar naartoe.
De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor taal en rekenen. Dat was goed en nodig. En het blijft belangrijk, de komende jaren hebben we daar echt nog stappen in te maken.
Maar leren is méér. Leerlingen die moeite hebben met de meer cognitieve vaardigheden, maar juist heel goed zijn in praktische vaardigheden, kunnen nog steeds heel veel in hun mars hebben.
Ook die praktische vaardigheden moeten we daarom erkennen en waarderen.
Dat vraagt om een brede oriëntatie op leren, die recht doet aan wat mensen kunnen doen en zijn.
Zoals Wubbo Ockels en André Kuipers naar de aarde keken
- met afstand, maar ook met betrokkenheid, verwondering en ontzag - zo kunnen wij kijken naar de mogelijkheden van ieder kind.
Via goed onderwijs moeten we hun kansen zien én creëren.
Reflecteren op waar je mee bezig bent - als bestuur, als school, als team - is daarbij essentieel. In het voortdurende besef dat de definitie van ‘goed onderwijs’ niet statisch is. Maar afhankelijk van en dienend aan wat er gebeurt in de klas, op school en in de wereld.
Voor bestuurders vind ik het daarom essentieel, dat ze aanspreekbaar zijn. Nieuwsgierig en geïnteresseerd. Dat ze ruimte laten voor discussie. Debat faciliteren en entameren. Bijvoorbeeld door intervisie onder leraren te stimuleren.
Ook tegenkracht organiseren hoort erbij. Bijvoorbeeld door medezeggenschap serieus te nemen. Het is niet voldoende als docenten, leerlingen en ouders zich alleen betrokken voelen. Het gaat erom dat ze betrokken zijn. Dat ze hun stem niet alleen laten horen, maar die ook kunnen laten gelden.
Dat vraagt van bestuurders een stimulerende en uitnodigende opstelling. Maar uiteindelijk vraagt het natuurlijk iets van de hele school.
Waartoe dient ons onderwijs?
Waartoe zijn onze leerlingen in staat?
Welke reële mogelijkheden hebben ze?
Wat willen we hen leren, en hoe?
Reflecteren op dat soort thema’s, begint met een open cultuur van elkaar kunnen en durven aanspreken. En bij een werksfeer op school die uitnodigt om met elkaar te praten over wat je als leraar nodig hebt om je werk goed te kunnen doen.
Ik zie steeds meer leraren, die hun vak zelf actief vorm willen geven. Ze vragen terecht meer zeggenschap over hun beroep.
Ze praten mee over wat er nodig is in het onderwijs, wat goed onderwijs is en hoe dat het beste vormgegeven kan worden.
Ik vind dat een goede ontwikkeling. En daarom is het ook zo belangrijk dat leraren een kritisch oordeels- en denkvermogen ontwikkelen tijdens hun opleiding.
Een open cultuur betekent trouwens ook, dat je er als beginnende leraar van op aankunt, dat je goed wordt begeleid.
En dat je als schoolleider het belang en de waarde inziet van bijscholing en opleidingen voor je team.
Terug naar de leerling.
Dames en heren, het pak van een astronaut stelt hem of haar niet alleen praktisch in staat om te overleven in de ruimte. Het geeft hem ook de mogelijkheid om daar ter plekke onderzoek te kunnen doen, te werken, zijn bijdrage te leveren aan oplossingen.
En als we dan kijken naar onze samenleving en naar ontwikkelingen op de arbeidsmarkt,
waar administratieve, routinematige en dienstverlenende taken steeds meer overgenomen worden door computers en robots,
en waar niet alleen gekeken wordt naar een diploma,
maar ook naar iemands persoonlijkheid,
naar creativiteit en pragmatische oplossingsgerichtheid…
… dan is er maar één conclusie mogelijk.
Iedereen heeft zo’n pak nodig.
Niet alleen de slimste astronauten van deze wereld.
Iedereen heeft het recht om zich te ontplooien.
We hebben al die verschillende perspectieven en talenten nodig.
Daarom is het prima als scholen een visie ontwikkelen op hoe zij leerlingen willen aanspreken. Maar het mag nooit zo zijn,
dat scholen zó selectief worden, dat er een situatie kan ontstaan waarbij de vraag leidend wordt wat het kind voor de school kan doen.
Onderwijs moet altijd gaan over wat de school voor het kind kan doen.
Dat vraagt om soepele overgangen - van po naar vo, maar ook van mbo naar hoger onderwijs. Soepel, in de zin dat leerlingen worden geholpen om een optimale keuze te maken, zodat ze terechtkomen op de plek die het beste bij hen past.
Het vraagt ook de bereidheid om over de grenzen van vakken en sectoren heen te kijken, als dat in het belang is van de ontwikkeling van leerlingen.
Museum Boijmans Van Beuningen ontwikkelde bijvoorbeeld de museumles ‘Kunstpraat’ voor groep 3 en 4. Vanuit de overtuiging dat juist leerlingen die achterblijven op het gebied van taal,
zich sterk ontwikkelen als ze creatieve opdrachten krijgen waarbij ze leren kijken, vragen stellen, passende woorden verzinnen en uitbeelden.
Een ander mooi voorbeeld zag ik op de Radboud Docenten Academie in Nijmegen, waar vakdocenten van een middelbare school, eerstejaars studenten aan de universiteit begeleiden en daarmee bijdragen aan hun studiesucces.
En het vraagt om onderwijs waarin kennis, vaardigheden en vorming in balans zijn en gelijk worden gewaardeerd.
Op alle niveaus. Voor iedereen.
Ik denk dat een curriculum dat creatieve, sociale én praktische vaardigheden verbindt met de meer cognitieve, analytische vaardigheden, daar een bijdrage aan kan leveren.
De staatssecretaris voert hier momenteel met de PO-Raad gesprekken over.
En de Onderwijsraad bracht hier vorige maand een interessant advies over uit. Daarin worden leraren en schoolleiders expliciet opgeroepen om, samen met de overheid, te zorgen voor een eigentijds curriculum.
We onderzoeken op het moment hoe we twenty-first century skills daarin een duidelijke plek kunnen geven, over de hele breedte van het onderwijs.
De Onderwijsraad geeft aan, dat vaardigheden als ICT geletterdheid en creativiteit een meer herkenbare plek in het curriculum zouden moeten krijgen.
In andere vaardigheden, zoals samenwerken, zijn Nederlandse leerlingen juist al heel goed. En vorig jaar bleek uit een rapport van PIAAC, dat Nederlandse jongeren tot de absolute wereldtop behoren voor wat betreft probleemoplossend vermogen. Ik zag het zelf, bij de internationale vakwedstrijd World Skills. 3 Nederlandse jongens deden als team mee aan de wedstrijd 'Manufacturing Team Challenge'. Ze moesten een recyclemachine voor blikjes en flesjes bouwen en wonnen een bronzen medaille.
Het ontwikkelen van skills is in mijn ogen niet alleen het antwoord op een arbeidsmarkt die daar steeds meer om vraagt.
Twenty-first century skills zijn ook de katalysatoren om jonge mensen te stimuleren zich als mens zo compleet mogelijk te ontwikkelen.
Ik zie cultuuronderwijs, en ook techniekonderwijs, als belangrijke ‘stuurrakketten’ in dit proces. Van jongs af aan. Van de basisschool tot aan de Centra voor Innovatief Vakmanschap en de University Colleges.
Goed cultuuronderwijs laat kinderen niet alleen kennismaken met schoonheid. Het daagt hen ook uit om een creatieve, onderzoekende houding te ontwikkelen. En een flexibele en open geest. En om de wereld door de ogen van een ander te zien.
Techniekonderwijs, en ook de wereld van wetenschap en toegepast onderzoek, dragen bij aan die ontwikkeling. Ze nodigen kinderen uit tot nieuwsgierigheid, tot doordenken en doorvragen.
Hoe zit de wereld in elkaar? Wat is het verband tussen a en b? En hoe kan ik dat verband beïnvloeden - met wat ik weet, wat ik kan en wie ik ben, in samenwerking met anderen?
Vaardigheden zijn dus geen doel op zich, en ook geen trucje.
Ze zijn eerder instrumenteel om jonge mensen in mogelijkheden te leren denken. Hen gevoel te laten ontwikkelen voor de context waarin ze werken, en besef van hun rol en verantwoordelijkheid daarin.
Zodat ze leren om de dingen góed - en soms zelfs excellent - te doen. Maar ook leren, om de goede díngen te doen.
Kunstenaar en uitvinder Daan Roosengaarde is iemand bij wie al die dimensies samenkomen. Het verlichte fietspad dat hij maakte in Eindhoven is zo mooi, vanwege precies díe combinatie.
Een fietspad verlichten met steentjes die overdag opladen en in het donker licht afgeven, is een fantastisch idee en een technisch hoogstandje. Maar wat het zo mooi maakt, is dat het verwijst naar een schilderij van Vincent van Gogh, die precies in die omgeving heeft gewoond.
Het is een uitgelezen, bijna ontroerende, combinatie van verschillende dimensies. Van kennis en verbeelding. Van pragmatisme en creativiteit. Van generieke toepassingen, in een specifieke context.
We kunnen het ook dichter bij huis zoeken.
Want ook de klas is bij uitstek een plek waar, elke dag weer, leraren de vertaalslag maken van algemene competenties en abstracte kennis, naar concrete situaties en individuele leerlingen.
Onderwijs speelt zich af in de relatie tot tussen leraar en leerling.
Dat is een complex proces. Maar het is ook precies wat onderwijs zo magisch, creatief en verrassend maakt. En waarom leraren vaak de meeste indruk op leerlingen maken en het meeste met hen bereiken, als ze hen helpen om zichzelf te worden.
We weten inmiddels uit wetenschappelijk onderzoek, dat de kwaliteit van de relatie tussen leraar en leerling een belangrijke voorspeller is van succes op school.
En we hoeven maar terug te denken aan de leraar die op onszélf de meeste indruk maakte, om te beseffen dat een leraar niet alleen zijn competenties, maar ook zichzelf als persoon mee de klas in neemt.
Door zijn kennis en vakmanschap.
Door de vragen die hij stelt, of juist achterwege laat.
Door hoe hij luistert en antwoordt.
Of hij vertrouwen uitstraalt in de mogelijkheden van zijn leerlingen.
En door hoe hij hen bewust maakt van hun verhouding mét en hun verantwoordelijkheid vóór de wereld om hen heen.
Voor sommige scholen hoort dat laatste punt van oudsher bij hun identiteit. Denk aan Montessorischolen: daar zijn samenwerken en leren van elkaar dragende elementen in de klas.
Andere scholen kiezen, vanuit hun eigen visie, voor manieren die passen bij deze tijd en bij deze generatie leerlingen.
De Internationale School Breda werkt actief met thema’s als doorzetten, samenwerken en veerkracht.
Het Hyperion Lyceum in Amsterdam Leert leerlingen kritisch denken vanuit een grote maatschappelijke betrokkenheid.
De Rotterdam School of Management laat studenten én staf een ‘I will’ verklaring afleggen, waarin ze hun persoonlijke doel formuleren.
En de TU Eindhoven wist dit jaar vijftig procent meer vrouwelijke eerstejaars studenten te werven door hen te vragen naar hun persoonlijke toekomstdromen, en die te koppelen aan techniekopleidingen. Dromen werden geprojecteerd op wolken en op hoge gebouwen.
Een oplossing voor de dementie van oma.
Een mobieltje dat nooit leeg raakt.
Voor altijd verliefd zijn.
Elke innovatie begint met een droom, zeggen ze in Eindhoven.
En dat is mooi. Want soms is het de techniek die iets tot stand brengt. Maar vaak ook is het een idee, dat die techniek mogelijk maakt.
Technologie zou daarom wel eens de waarde van mensen kunnen gaan onderstrepen.
En daarom moet onderwijs ook altijd de waarde van vorming tot ontbranding brengen.
Processen waar mensen en hun ideeën het verschil maken, kunnen immers nooit geautomatiseerd worden.
De boordcomputer van Apollo 13 had nooit gedacht aan plakband en karton om twee filters op elkaar te laten passen.
Een machine kan iets maken, maar dat niet zelf bedenken - denk aan een theeservies dat speciaal werd ontworpen voor reumapatiënten die pijn hebben bij dingen tillen en neerzetten.
MOOCs, online hoorcolleges, bieden fantastische mogelijkheden in het hoger onderwijs. Maar alleen een leraar kan beoordelen of een zes het resultaat is van hard werken, of van nonchalance.
En het hoort bij onze tijd dat kinderen leren met iPads, apps en in the cloud. Maar uiteindelijk moeten ze dat wat ze online tegenkomen, kunnen duiden. In een context kunnen plaatsen. En kunnen beoordelen op kwaliteit en argumenten.
Wat staat hier? Wie zegt dit, en waarom?
Wat je op YouTube ziet is niet per definitie waar.
En van een Wikipedia-werkstuk wordt niemand wijzer.
Daarom denk ik,
dat náást het vergaren van kennis en het ontwikkelen van vaardigheden,
náást het voorbereiden op een vervolgopleiding en het kunnen invoegen op de arbeidsmarkt,
náást je aanpassen aan de eisen van de tijd,
onderwijs óók altijd een bijdrage moet leveren aan de ontwikkeling van jonge mensen tot creatieve dwarsdenkers en constructieve neezeggers.
Competente rebellen.
Mensen die durven tegendenken en tegenspreken.
Een jonge co-piloot moeten durven ingrijpen als zijn ervaren superieur aan de start begint, terwijl er nog geen duidelijke toestemming is van de luchtverkeersleiding.
Voor een verpleegkundige heeft kritisch en probleemoplossend leren denken alleen zin, als hij op de werkvloer de moed en persoonlijkheid heeft in te gaan tegen de arts die bezig is het verkeerde been af te zagen.
En een juf of meester moet kunnen terugvallen op een stevige opleiding, maar tegelijk een ‘uitvinder’ durven zijn.
Elke dag opnieuw zelf het wiel kunnen en willen uitvinden, samen met zijn of haar leerlingen.
Onderwijs gaat in mijn ogen daarom ook altijd om het ontwikkelen van kritische distantie en onafhankelijkheid.
Om het leren verbinden van praktische opgaven met normen en waarden.
Om nieuwsgierig zijn, en open staan voor nieuwe situaties.
Om over muren heen leren kijken, en er soms dwars doorheen breken, om te zien wat er aan de andere kant ligt.
Dat geldt voor leerlingen, én voor degenen die hen onderwijzen.
Onderwijs als bron van toerusting,
vaardigheden als voorwaarden voor verbeelding,
en vorming van creatieve en competente rebellen.
Díe combinatie vormt de beste voorbereiding op een flexibele arbeidsmarkt die steeds hogere eisen stelt.
Het is de voorwaarde voor vooruitgang.
En het doet recht aan wat mensen kunnen zijn en doen, ongeacht hun opleidingsniveau.
Scholen kunnen hier zelf mee aan de slag. Op veel plekken gebeurt dat ook al. En dat die vrijheid er is in Nederland, is uniek in de wereld.
Ik nodig besturen, schoolleiders en teams uit om te laten zien dat zij die ruimte aankunnen.
Dat zij met elkaar invulling kunnen en durven geven aan onderwijs dat meebeweegt met de ontwikkelingen in de wereld.
Onderwijs dat zijn eigen kritische spiegel organiseert, binnen en buiten de muren van een school.
En dat gemaakt wordt door mensen die samen continu de vraag blijven stellen: wat kan er beter, of anders, en hoe pakken wíj dat aan?
Zodat álle leerlingen goed onderwijs krijgen, dat aansluit bij hun individuele niveau, talenten en capaciteiten, en bij de eisen van de tijd.
Want om bij de maan, en verder, te komen moeten we steeds betere raketten ontwikkelen - niet zozeer letterlijk, maar vooral figuurlijk.
En moeten we jonge astronauten opleiden, die hightech oplossingen combineren met moed. En met een stukje plakband.
Dank u wel.