Voorjaarsnota 2014 toont voorzichtig herstel overheidsfinanciën
De overheidsfinanciën staan er beter voor dan vorig jaar bij de Miljoenennota nog werd verwacht. Dat komt door gunstigere verwachtingen voor de economische groei en lagere werkloosheids- en zorguitgaven dan verwacht. Hierdoor vallen in de Voorjaarsnota 2014 het EMU-saldo en de EMU-schuld lager uit dan in de Miljoenennota 2014 werd voorzien. Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem heeft woensdag 28 mei de Voorjaarsnota 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze Voorjaarsnota is de eerste rapportage van het kabinet over de uitvoering van de begroting 2014.
De meeste cijfers voor de Nederlandse economie zijn opwaarts bijgesteld. "Duidelijk is dat de Nederlandse economie langzaam maar gestaag herstelt van de crisis: de uitvoer, bedrijfsinvesteringen en overheidsinvesteringen nemen toe. Het is belangrijk de goede lijn vast te houden", aldus minister Dijsselbloem.
Ook bij de werkloosheid is een kentering zichtbaar, hoewel deze met de verwachte 685.000 mensen zonder baan onverminderd hoog is. Aanhoudende onrust in Oekraïne zorgt daarnaast voor onzekerheid over de ontwikkeling van de internationale economie en mogelijke gevolgen voor Nederland.
Het gunstigere beeld leidt tot bijstelling van de cijfers voor dit jaar: de EMU-schuld bedraagt naar verwachting 73,9 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dat is 2,2 procentpunt lager dan de raming in de Miljoenennota. Het EMU-saldo komt dit jaar naar verwachting uit op een tekort van 2,7 procent van het bbp, 0,6 procentpunt beter dan vorig najaar bij de Miljoenennota gedacht.
De verbetering van het saldo komt onder meer door lagere zorgkosten als gevolg van het succesvol terugdringen van medicijnenprijzen, meevallers in de uitgaven voor sociale zekerheid en hoger dividend van staatsdeelnemingen. Tegenover deze meevallers staan hogere uitgaven bij onder meer de toeslagen voor huur.
De positievere cijfers leiden er toe dat Nederland waarschijnlijk ontslagen kan worden uit de buitensporigtekortprocedure. Het uiteindelijke oordeel is aan de Europese Commissie en komt naar verwachting op 2 juni uit.