Toespraak van minister Lodewijk Asscher op het congres van de Algemene Bond Uitzendondernemingen
Toespraak van minister Lodewijk Asscher (SZW) op het congres van de Algemene Bond Uitzendondernemingen op 19 mei 2014 in Den Haag.
Dames en heren,
U heeft het vanmorgen allemaal kunnen lezen: ‘Het aantal werknemers met een flexibel contract blijft de komende jaren groeien.’
Dat was het nieuws uit een onderzoek (*door TNO, in opdracht van de ABU) dat hier straks officieel gepresenteerd wordt.
Ik las het en was benieuwd: wat verwachten bedrijven nu precies? En wat zal het effect van de Wet werk en zekerheid zijn?
De ABU was zo vriendelijk me het onderzoek al te geven. Ik zag dat er zelfs speciaal onderzoek is gedaan naar de verwachte effecten van de Wet werk en zekerheid. Onder 36 bedrijven.
Veel van die bedrijven begonnen zelf over het aanscherpen van de ketenbepaling. Wat verwachten ze dat er gebeurt als werknemers straks eerder aanspraak kunnen maken op een vast contract?
De helft van de bedrijven verwacht dat het geen noemenswaardig effect zal hebben.
De andere helft verwacht dat het wel van invloed zal zijn, maar voor een deel van die bedrijven zelf is het geen punt, omdat ze weinig met tijdelijke contracten werken.
Voor een ander deel is het geen probleem, omdat ze tijdelijke contracten vooral gebruiken voor een verlengde proefperiode.
Het overige deel zegt door de economische situatie geen ruimte te hebben voor het bieden van vaste contracten. In die gevallen zouden werknemers met tijdelijke contracten eerder hun baan kunnen verliezen.
Een ondervraagde zei: ‘Ik snap de intentie om werknemers met een tijdelijk arbeidscontract sneller in aanmerking te laten komen voor een vast contract, maar daar is de economische situatie niet naar.’
Ik kan me goed voorstellen dat een werkgever in een slechte tijd zegt: ‘Nu neem ik even geen vaste krachten aan. ’
Maar gelukkig verbetert de economische situatie. Het Centraal Planbureau verwacht volgend jaar herstel van de arbeidsvraag en daling van de werkloosheid. Dan neemt de vraag naar flexibele en vaste krachten weer toe.
Dan wordt de wet, als de Eerste Kamer ermee instemt, ook pas van kracht.
Met de Wet werk en zekerheid kijken we verder dan vandaag. We kiezen voor structurele veranderingen waar de arbeidsmarkt van de 21e eeuw om vraagt.
Met een beleid om mensen van werk naar werk te loodsen.
Met een betere positie en meer perspectief voor flexwerkers.
Met een eerlijk ontslagrecht dat werknemers blijft beschermen, maar meer is gericht op het vinden van een nieuwe baan - met transitievergoeding.
De arbeidsmarkt kan niet zonder flexibiliteit. De snelle technologische ontwikkelingen en scherpe internationale concurrentie vragen om meer en meer aanpassingsvermogen. Van werkgevers en werknemers.
We leven langer, gaan later met pensioen en zullen vaker van baan en beroep veranderen. Dat vraagt om een arbeidsmarkt waar mensen makkelijker van werk naar werk over kunnen stappen, en een vaste baan niet betekent je vast komt te zitten.
De middelbare scholieren die vandaag examen doen, kijken waarschijnlijk uit naar de dag dat hun ouders de vlag uit kunnen steken, met een schooltas in top, maar we moeten ze waarschuwen: ‘Haal die schooltas wel weer binnen, want daar zul je nog lang gebruik van moeten maken.’
Op de arbeidsmarkt van de 21e eeuw zullen we ons voortdurend bij en om moeten scholen om aan het werk te blijven. Dat vraagt niet in de eerste plaats om flexibele arbeidscontracten, maar om een flexibele mentaliteit.
Met de Wet werk en zekerheid leggen we de basis voor een omslag van baanzekerheid naar werkzekerheid. Die aanpak wordt breed gesteund. Niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook door de sociale partners.
De Wet werk en zekerheid vloeit voort uit het sociaal akkoord dat is getekend door kabinet, vakbonden en werkgeversorganisaties. Inclusief de voorstellen om oneigenlijk gebruik van flexibele arbeidsvormen te stoppen en de doorstroom naar vaste contracten te stimuleren.
Flexibele arbeid heeft voordelen voor werkgevers en werknemers, maar het wordt een probleem als werknemers langdurig en tegen hun zin op basis van (opeenvolgende) tijdelijke contracten moeten werken.
Dat is een probleem dat we steeds vaker zien. Een groeiend aantal werknemers blijft langer dan drie jaar in de flexibele schil blijven hangen. Die werknemers wil ik meer zicht op zekerheid bieden.
Dat is niet alleen een wens van werknemers. In gesprekken met werkgevers merk ik absoluut niet dat er behoefte bestaat om het vaste contract bij het oud papier te doen.
Integendeel. Werkgevers waarderen het vaste contract. Omdat ze hun vakmensen daarmee vast kunnen houden. Omdat het voor binding met het bedrijf zorgt. Omdat een investering in eigen mensen een investering in de toekomst van het eigen bedrijf is.
Vaste contracten hoeven interne flexibiliteit niet in de weg te staan.
Het vaste contract is nog altijd de norm in Nederland en ik zou dat graag zo houden. Vast houdt toekomst.
Nou kan ik verwachten dat iemand me op het nieuws van vanochtend wijst: het onderzoek dat zegt dat de flexibele schil juist verder groeit.
Dat heb ik gezien. Maar ik heb ook verder gelezen.
Van alle geënquêteerde bedrijven verwacht er maar één op de drie dat hun flexibel schil de komende zeven jaar zal groeien. Dat zijn vooral bedrijven die nu al een aanzienlijke flexibele schil hebben. Vandaar het effect op het totaal.
Van de bedrijven zonder flexibele schil verwachten er drie op de vier dat ze tot het jaar 2020 zonder flexibele schil blijven werken.
Die bedrijven houden dus onveranderd vast aan de vaste aanstelling.
Ik ben benieuwd wat de uitkomst zou zijn als niet alleen werkgevers, maar ook werknemers en werkzoekenden worden geënquêteerd. Ik kan me niet voorstellen dat dertig procent van de werkende Nederlanders straks flexwerker wil zijn.
Het is onmiskenbaar dat er een toenemende behoefte is aan flexibiliteit op de arbeidsmarkt, maar dat moet wel fatsoenlijke flexibiliteit zijn.
Werkende mensen hebben behoefte aan vaste grond onder de voeten en moeten in staat zijn een hypotheek af te sluiten.
Onzekerheid mag nooit de norm worden.
Dat is sociaal en economisch onwenselijk.
Het gaat erom dat we de vraag naar meer flexibiliteit – sociaal en economisch verantwoord – beheersbaar houden.
Ik zie de ABU als een belangrijke bondgenoot om dat te bereiken. Een bonafide partner. Niet alleen in de strijd tegen malafide uitzendbureaus, maar ook in de strijd tegen werkloosheid.
Uitzendbureaus zijn van groot belang voor de werkgelegenheid en het functioneren van de arbeidsmarkt. Ze vangen ziek en piek op, maar zorgen ook voor een laagdrempelige toegang tot de arbeidsmarkt.
Uitzendbureaus betekenen veel voor werkzoekenden met een zwakke arbeidsmarktpositie. Als uitzendkracht kunnen ze een eerste stap zetten op weg naar een vaste baan.
Een minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan alleen maar tevreden zijn met uitzendbureaus die zo’n functie vervullen.
Dames en heren,
Ik weet dat u straks pas afscheid neemt van uw voorzitter; ik kan daar helaas niet bij zijn, dus wil ik Hans Kamps nu alvast bedanken voor de jaren van samenwerking met mij, mijn voorgangers en ons ministerie. Het is de ABU gelukt een opvolger te vinden die niet ingewerkt hoeft te worden; ik hoop en verwacht dat het goede contact blijft bestaan.
Zeker nu u het komende jaar intensief aan de slag gaat om het zelfreinigend vermogen van uw branche te vergroten. Uw SNA en SNCU en onze Inspectie SZW werken al samen, maar gaan dat nog beter doen.
Samen in de strijd tegen malafide uitzendbureaus en voor fatsoenlijke flexibiliteit.
Succes, Aart van der Gaag.
Bedankt, Hans Kamps.