Toespraak minister Kamp bij de Dutch Technology Week

Toespraak van de minister van Economische Zaken Henk Kamp, bij de opening van de Dutch Technology Week in Eindhoven op 19 mei 2014.

Dames en heren,

Eindhoven ademt anderhalve eeuw industriële en technologische ontwikkeling. Vlakbij staat het eerste gloeilampenfabriekje van Philips, waar een groot bedrijf in 1891 klein begon.
We zijn nu in de lichttoren, één van de eerste Philipsfabrieken voor grootschalige productie. Generaties arbeiders hebben in deze fabriek gewerkt. Op loopafstand is ook de wijk Strijp-S, waar het oude gebouw van het Natuurkundig Laboratorium van Philips staat. En op nog geen vijf kilometer hier vandaan is de High Tech Campus – de doorontwikkeling van de volgende locatie van Philips’ Natlab. Daar zijn nu bedrijven met klinkende namen gevestigd. Van NXP tot IBM en van Intel tot Accenture.

Al meer dan een eeuw loopt Eindhoven voorop in technologische ontwikkeling. Patenten werden aangevraagd en worden weer verlengd. Nieuwe producten als gloeilampen, scheerapparaten en cd’s werden gemaakt, door de consument ontdekt en leiden weer tot nieuwe ideeën. En fabrieken die bruisten van productie, kwamen leeg te staan en krijgen nu weer een nieuwe bestemming. Jezelf als stad, bedrijf of product steeds opnieuw uitvinden is een prestatie – zeker als dat keer op keer lukt.

Die voortdurende vernieuwing, dames en heren, is waar het in de techniek om draait. Innovatie vergroot de productiviteit en concurrentiekracht van het bedrijfsleven. Nu al zorgt de industrie in Nederland voor ongeveer 825.000 banen, dertien procent van het Bruto Binnenlandse Product en een goede zestig procent van onze export.

Maar vernieuwing is niet alleen goed voor werkgelegenheid en economische groei. Het helpt Nederland ook om op veranderingen te reageren. Veranderingen die grote gevolgen hebben voor onze maatschappij. Denk aan een steeds ouder wordende bevolking, de noodzaak minder fossiele brandstoffen te gebruiken en een stijgende zeespiegel. Dankzij de ontwikkeling van technologie kunnen we de zorg voor ouderen verbeteren, energie uit zon en wind opwekken en onze kusten beschermen tegen overstroming.

Of het nu gaat om zorg, energie, bouw, voedselproductie of ICT: techniek heeft de toekomst. Ik wil daarom dat onderzoekers technologie kunnen ontwikkelen en ondernemers die vernuftige ideeën om kunnen zetten in producten die geschikt zijn voor de markt. Hoe dat moet, wist u in Eindhoven honderd jaar geleden al. Toen richtten Gerard en Anton Philips het Natuurkundig Laboratorium – het Natlab – op. Daar konden onderzoekers in vrijheid aan nieuwe ideeën werken en hadden ze veel contact met wetenschappers uit hun vakgebied. Zo ontwikkelde Philips producten die we nog iedere dag gebruiken.

Net als het Natlab heeft Nederland vernieuwende onderzoekers, handige vakmensen en slimme technici nodig. Voor bedrijven is het niet makkelijk om daarin te voorzien. Ruim de helft van de werkgevers in de techniek en in de industrie heeft moeite met het vinden van geschikt personeel. Tot 2020 gaan jaarlijks 70.000 bouwvakkers, installateurs, elektrotechnici en werktuigbouwkundigen met pensioen. Bedrijven moeten deze mensen vervangen. Zij zijn ieder jaar afhankelijk van voldoende instroom van afgestudeerden van technische opleidingen aan mbo’s, hbo’s en universiteiten. En nu de economie weer voorzichtig aantrekt en het belang van technologie groeit, wordt deze opgave voor bedrijven alleen maar groter.

Met het Techniekpact spraken bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden af om onderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar aan te sluiten en meer te richten op techniek. Vanmiddag evalueer ik met de partners van het pact de voortgang sinds de ondertekening een jaar geleden. We hebben al veel bereikt:

  • Basisscholen, middelbare scholen en Pabo’s hebben wetenschap en techniek in hun toekomstplannen opgenomen. Het bedrijfsleven helpt hen bij de toepassing in de lessen.
  • Het kabinet investeert vanaf 2015 structureel 100 miljoen euro extra in het middelbaar beroepsonderwijs. Scholen kunnen daarmee opleidingen met de nieuwste machines en technieken aanbieden en excellent vakmanschap stimuleren.
  • En de bedrijven uit de topsectoren stellen voor het komend studiejaar meer dan vijfhonderd beurzen beschikbaar voor studenten in het hoger onderwijs.

Gelukkig zien we al dat de belangstelling voor techniek groeit. Denk aan de jonge uitvinders die vanmiddag in de finale van Jouw slimste idee staan, aan jongeren die in zelf een programmeerwedstrijd organiseren of aan start-ups in de game industrie: steeds meer jongeren zien een toekomst in de techniek. Dat vertaalt zich nu ook in cijfers. Het aantal eerstejaars studenten dat dit studiejaar begon aan een technische bacheloropleiding aan een universiteit is twaalf procent hoger dan het jaar daarvoor. Voor een technische bachelor aan een hogeschool is dat zeven procent. En ook meisjes kiezen steeds vaker voor techniek!

Maar voldoende handige handen en knappe koppen op scholen, universiteiten en op de arbeidsmarkt alleen is geen garantie voor vernieuwing. Het Natlab bewees al dat de meest innovatieve producten voortkomen uit intensieve samenwerking tussen onderzoekers en ondernemers. En dat is nu nog steeds zo. De elektrische stadsauto Isa is daar een goed voorbeeld van. Met nog geen tweehonderd kilo en met een verbruik van 1 liter op vijfhonderd kilometer – omgerekend naar het verbruik van een benzineauto – het vervoer van de toekomst. Bedacht en ontwikkeld door studenten van de Technische Universiteit Eindhoven. Het bedrijf NXP hielp hen met vakkennis van elektronica, printplaten en andere hightech onderdelen. En bedrijven uit de regio sponsorden het initiatief om Isa klaar te maken voor de markt.

Om meer van dit soort vernieuwende initiatieven mogelijk te maken, stimuleert het kabinet onderzoek en ontwikkeling. Met fiscale prikkels – zoals korting op de loonkosten van onderzoekers – door minder bureaucratie en met ondersteuning van de financiering maken we het voor bedrijven makkelijker om te blijven innoveren. We zetten de succesvolle samenwerking tussen bedrijfsleven, wetenschappelijke instellingen, regio's en overheid – het topsectorenbeleid – onverminderd voort. We investeren extra in de versterking van fundamenteel onderzoek en in publiek-private samenwerking. En we helpen bedrijven en kennisinstellingen om aanspraak te maken op Europese financiering voor onderzoek en innovatie.

Dames en heren,

We moeten vernieuwen om bij te blijven. Na de stoommachines, de lopende band en de computers met het internet, staan we nu opnieuw voor een grote industriële sprong: die naar zelf communicerende apparaten. Machines die door middel van sensoren en internet onderling verbonden zijn. Dat noemen we smart industry, of zoals ze in Duitsland zeggen: industrie 4.0. Een ontwikkeling die kansen biedt om transport en productie door bedrijven goedkoper, flexibeler en meer op maat te maken.

Vandaag bezoek ik het AddLab, een 3D-printfabriek hier in Eindhoven. Daar spelen verschillende toeleveranciers uit deze regio handig op deze nieuwe ontwikkeling in. Zij investeerden samen in een grote industriële printmachine voor metaal in plaats van kunststof. Zo willen ze in de toekomst grote hightechbedrijven in de regio van metalen machineonderdelen voorzien.

Een goed voorbeeld van wat de broers Gerard en Anton Philips in 1914 al wisten: we kunnen alleen concurrerend zijn als we samenwerken. We danken onze werkgelegenheid en economische groei aan knappe koppen die nieuwe technologieën bedenken, ondernemers die hun ideeën vermarkten en vakmensen en technici die zorgen voor de uitvoering. Voor dat proces schept de overheid de voorwaarden: een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, beperkte kosten voor onderzoek en een stevig netwerk. Zodat onderzoekers en ondernemers – net als in het Natlab in Eindhoven destijds – samen kunnen doen waar zij goed in zijn: vernieuwen.

Ik dank u voor uw aandacht.