Nieuw werk, eerlijk werk, goed werk. Het ideaal van volledige werkgelegenheid in de 21e eeuw
Toespraak minister Asscher op 14 april 2014.
In 1936 - een jaar na het Plan van de Arbeid - schreef de Britse econoom (John Maynard) Keynes in zijn General Theory: 'de grootste zwakte van ons economisch stelsel is het onvermogen om te zorgen voor volledige werkgelegenheid en de willekeurige en oneerlijke verdeling van vermogen en inkomen'.
Dat citaat is niet verouderd. Nederland telt, na ruim 5 jaar crisis, bijna 700.000 werklozen. Net als in de jaren 30 van de vorige eeuw is het belang van volledige werkgelegenheid overduidelijk.
Een baan geeft inkomen en welzijn, biedt mensen mogelijkheden zich te ontwikkelen, biedt sociale contacten en structuur in het leven. Mensen met een baan zijn doorgaans gelukkiger en gezonder dan werklozen. Ook de maatschappij als geheel profiteert, met welvaartsgroei en een breder draagvlak voor de verzorgingsstaat.
Volledige werkgelegenheid komt juist ten goede aan mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Wanneer de werkloosheid toeneemt, worden zij namelijk onevenredig hard getroffen.
Ter illustratie: de werkloosheid onder autochtone Nederlanders steeg de afgelopen 5 jaar met nog geen 4%, die onder Nederlanders van Marokkaanse komaf met meer dan 11%.
De werkloosheid onder academici steeg met 1,5%, maar onder mensen met alleen basisonderwijs met meer dan 7%.
De werkloosheidsrekening van de crisis wordt dus vooral betaald door mensen die toch al kwetsbaar zijn.
Volledige werkgelegenheid is - of liever gezegd: zo volledig mogelijke werkgelegenheid - is dus een belangrijk doel. Maar is het ook een haalbaar doel? Of een ideaal dat altijd achter de horizon verdwijnt?
De beelden hierover veranderen snel. Nog niet zo lang geleden werd met grote stelligheid beweerd dat de vergrijzing zou leiden tot structurele tekorten op de arbeidsmarkt. Nu wordt met dezelfde apocalyptische overtuiging gewaarschuwd voor blijvend hogere werkloosheid door technologische ontwikkeling en robotisering.
Langetermijnvisies op de arbeidsmarkt zijn dus aan conjunctuur onderhevig en misschien zelfs aan hype. Vóór de val van Lehman Brothers was de arbeidsmarkt krap en bestond het idee dat die door de vergrijzing krap zou blijven. En nu is de werkloosheid hoog en wordt er gedacht dat de werkloosheid hoog zal blijven door technologische vooruitgang en robotisering.
Vandaag wil ik met u nadenken over de toekomst van de arbeidsmarkt op langere termijn, zoveel mogelijk los van hypes en zonder daarbij de problemen op korte termijn te vergeten.
*
De arbeidsmarkt is continu in verandering door ontwikkelingen als vergrijzing, globalisering, technologische vooruitgang en het steeds kennisintensiever worden van de Nederlandse economie.
Mijn verwachting is dat vergrijzing niet zal leiden tot krapte op de arbeidsmarkt. Dat is mede te danken aan het besluit om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen. In 2021 zal de AOW-leeftijd zijn gestegen tot 67 jaar. Daarna stijgt de AOW-leeftijd mee met de levensverwachting. Een aanzienlijk deel van de aanvankelijk verwachte daling van de beroepsbevolking wordt daarmee teniet gedaan.
Dit betekent niet dat vergrijzing ons niet meer voor uitdagingen stelt. Door de vergrijzing en de hogere AOW-leeftijd stijgt de gemiddelde leeftijd van werkend Nederland en zijn mensen langer actief op de arbeidsmarkt. Dat vraagt dat we anders nadenken over hoe mensen fit en met plezier hun pensioen halen. Gezond en veilig werken is daarmee weer helemaal terug op de agenda. Maar van structurele krapte zal geen sprake zijn.
Ook al is er straks geen sprake van structurele krapte op de arbeidsmarkt, op delen van de arbeidsmarkt zal wel degelijk sprake zijn van tekorten. Dat geldt met name voor hoger opgeleiden. De beelden over de toekomst van de arbeidsmarkt veranderen, maar het toenemende belang van kennis is een constante factor. Lange tijd heeft het aanbod van hoger opgeleiden gelijke tred kunnen houden met de toegenomen vraag. Steeds beter opgeleide jongeren namen de plaats in van minder goed opgeleide ouderen, waardoor het gemiddeld opleidingsniveau gestaag is toegenomen. En deze trend zal nog enige tijd doorzetten.
Maar de rek raakt eruit. De vraag naar hoger opgeleiden is de afgelopen jaren sneller gegroeid dan het aanbod. Dat zie je terug in het groeiende loonverschil tussen hoger opgeleiden en lager opgeleiden. In 1995 was het brutoloonverschil tussen iemand met een mbo-diploma en iemand met een universitair diploma nog 37%. In 2009 was dit gestegen tot ruim 50%. De verwachting is dat het loonsverschil tussen hoger en lager opgeleiden de komende jaren nog verder toe zal nemen. Hierdoor wordt de inkomensverdeling scheef getrokken.
De ongelijkheid in een land kan worden afgemeten aan de hand van een drietal vragen. Ten eerste: welk deel van de welvaart komt bij de productiefactor arbeid terecht, en welk deel bij de productiefactor kapitaal? Ten tweede: hoe gelijk zijn de lonen verdeeld? En ten derde: hoe gelijk zijn vermogens verdeeld? Kijkend naar deze indicatoren zie je een groeiende ongelijkheid in de VS en Europa.
De afgelopen 20 jaar is het arbeidsinkomen als percentage van de welvaart afgenomen, ten gunste van de kapitaalbeloning. Gemiddeld daalde de arbeidsinkomensquote in landen van de OESO van 66% tot 62%.
Tegelijk nam het loonaandeel van de 1% best betaalden toe met 20%, vooral door gestegen beloningen voor CEO's en andere topmanagers. Zelfs in egalitaire landen als Duitsland, Denemarken en Zweden neemt de kloof toe tussen de rijkste 10% en de armste 10%.
Het loon van een modale werknemer bleef als gevolg van deze ontwikkelingen achter. De productiviteit groeide tussen 1999 en 2011 2 keer zo hard als het gemiddelde loon.
Kortom, in vrijwel alle ontwikkelde economieën is de loonverdeling schever geworden en is de arbeidsinkomensquote gedaald. Het beeld is daarmee dat kapitaalverschaffers en het topsegment zich een steeds groter deel van de taart toe-eigenen.
*
Als we deze ontwikkelingen op ons in laten werken, lijkt er 80 jaar na Keynes weinig veranderd. Ons economisch stelsel is niet in staat om te zorgen voor volledige werkgelegenheid en leidt tot een oneerlijke verdeling van vermogen en inkomen. Maar dan doen we onszelf tekort. Keynes schreef deze woorden niet om een natuurwet te omschrijven en over te gaan tot de orde van de dag. Keynes schreef deze woorden juist omdat hij geloofde in bewuste verandering. Het stelsel kon aangepast worden om volledige werkgelegenheid na te streven en vermogen en inkomens eerlijker te delen.
Het stelsel van de jaren 30 is ondertussen niet meer te vergelijken met dat van vandaag. Er zijn arbeidswetten gekomen die mensen beschermen en meer invloed geven op hun werk. Er is sociale zekerheid die mensen beschermt tegen pech wanneer zij even of voor lange tijd niet in staat zijn hun eigen brood te verdienen. En - met vallen en opstaan - is er de afgelopen decennia steeds weer geprobeerd zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen.
Het is ook niet voor niets dat er onder het algemene internationale beeld, grote verschillen bestaan tussen landen. Nederland neemt in dit plaatje een bijzondere positie in. Dezelfde trends zijn zichtbaar, maar veel gematigder dan in andere landen, zoals de VS. Dat is geen natuurwet, maar gevolg van actief overheidsbeleid. Daar kunnen we trots op zijn.
Aan de andere kant is in Nederland het aandeel flexibele arbeid veel hoger en bovendien veel sneller toegenomen dan in andere landen. En flexibele arbeid komt vooral veel voor in het laaggeschoold en laagbetaald werk. Ook dat is helaas een gevolg van hoe wij ons stelsel hebben ingericht.
Kort gezegd hebben de lager betaalden internationaal vooral ingeleverd in termen van inkomen, en in Nederland vooral in termen van werkzekerheid. Dat is voor mij een belangrijke motivatie geweest de groei van de flexibele schil in te dammen door de Wet Werk en Zekerheid en door het bestrijden van schijnconstructies.
*
Spreken over inkomensverdeling gaat doorgaans over de ontwikkeling van de hoge inkomens ten opzichte van de lage inkomens. De laatste jaren heeft zich echter in veel landen een opvallende ontwikkeling voorgedaan. De middenklasse staat onder druk, zowel in termen van lonen als in termen van werkgelegenheid. De zogenaamde polarisering van de arbeidsmarkt.
In de VS en diverse Europese landen is het aantal laag- en hooggeschoolde banen gestegen en het aantal banen in het middensegment gedaald. Deze segmentatie op de arbeidsmarkt hangt samen met technologische ontwikkeling en offshoring.
Een deel van het werk dat traditioneel door werknemers in het middensegment van de arbeidsmarkt en in de dienstensector werd gedaan, is de afgelopen jaren geautomatiseerd of verplaatst naar het buitenland. Daar waar in de jaren 70 en 80 vooral laaggeschoold en relatief zwaar werk verdween door verplaatsing of mechanisering, gaat het nu vooral om werk als boekhouden, procesbewaking en productbeoordeling. Ook banen bij banken en andere instellingen waar het om direct klantcontact gaat, worden nu veelal door contact via het internet vervangen. Daarmee lijkt de arbeidsmarktpositie van werknemers met een gemiddelde opleiding onder druk te staan.
Daarentegen kan een aanzienlijk deel van het werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt niet zo makkelijk worden geautomatiseerd of verplaatst naar het buitenland. Denk bijvoorbeeld aan persoonlijke diensten, zoals schoonmaak, verzorging, ambachtswerk en pakketbezorging. De verwachting is dat de werkgelegenheid in deze beroepen de komende jaren toe zal nemen.
Overal in Europa zien we dezelfde trend. De onderkant van de arbeidsmarkt had het al moeilijk. De middenklasse lijkt onder toenemende druk te komen staan. In Nederland heeft polarisatie van de arbeidsmarkt zich nog niet zo sterk voorgedaan als in andere landen. Maar ook bij ons staat de middenklasse onder druk. In Nederland groeide de werkgelegenheid van banen aan de bovenkant en onderkant van de loonverdeling met ruim 2% in de periode 1998-2010. De werkgelegenheid in het midden daalt met 4,5% in deze periode.
Deze trends maken het extra lastig maar ook extra noodzakelijk om naar fatsoenlijk werk met een fatsoenlijk loon voor iedereen te streven.
Veel economen gaan ervan uit dat er een uitruil bestaat tussen de hoogte van de welvaart en de verdeling daarvan. Hoe meer herverdeling, hoe lager de welvaart.
Vaak wordt gesteld dat globalisering deze uitruil nog verder verslechtert. Bedrijven kunnen dan namelijk kiezen in welk land zij zich vestigen, en dat zijn dan de landen met lage lonen en een soepel ontslagrecht. In een dergelijke wereld moet je kiezen. Óf je kiest voor werkgelegenheid, door lonen laag te houden en je arbeidsrecht te flexibiliseren. Óf je kiest voor fatsoenlijk werk en een eerlijkere verdeling van de lonen, maar dan betaal je de rekening van een hoge werkloosheid aan de onderkant.
Ik geloof dat de wereld niet zo somber hoeft te zijn. De samenleving is meer dan een zero sum game. En er zijn goede redenen om niet te stoppen met denken bij dit kruispunt. Ten eerste klopt het beeld niet met wat je internationaal ziet. Scandinavische landen, maar ook Nederland, combineren een hoge mate van herverdeling met een hoge mate van welvaart. En ten tweede klopt het niet met wat internationale bedrijven zelf aangeven over hun motivatie om zich in een bepaald land te vestigen. Voor deze bedrijven zijn is een goed opgeleide bevolking, hoogwaardige infrastructuur en politieke stabiliteit vaak belangrijker dan de hoogte van de lonen.
Verder groeit in Europa en de VS het bewustzijn dat een eerlijke inkomensverdeling cruciaal is voor het draagvlak voor economische ontwikkeling en op lange termijn zelfs positief kan uitpakken voor de economische groei.
Een recente studie van het IMF stelt bijvoorbeeld dat inkomensgelijkheid hand in hand gaat met een snelle en meer duurzame economische groei, en dat herverdeling niet negatief uitpakt voor groei.
In de VS leidt ongelijkheid ertoe dat er te weinig geïnvesteerd wordt in het onderwijs van armere kinderen. Hierdoor blijven talenten en kansen onbenut. De sociale mobiliteit tussen generaties is in landen met een gelijke verdeling, zoals in Scandinavië en Nederland, dan ook hoger dan landen met een scheve verdeling, zoals de VS. Vanuit dit perspectief wordt er in de VS gediscussieerd over de introductie van een wettelijk minimumloon. In Duitsland is dat zelfs 1 van de belangrijkste voornemens van de nieuwe Grosse Koalition.
Volledige werkgelegenheid hoeft dus niet bereikt te worden door het afprijzen van de productiefactor arbeid. Wegwerparbeid kan niet onze toekomst zijn. Fatsoenlijk werk tegen fatsoenlijke betaling kan hand in hand gaan met het streven naar volledige werkgelegenheid.
Om dat te bereiken moeten we in Nederland wel aan de slag. Ten eerste is een giant leap nodig om de investering in menselijk kapitaal aanzienlijk te vergroten. Ten tweede moeten we de strijd aangaan tegen de parasieten van de arbeidsmarkt die wegwerparbeid faciliteren. Dat zijn de malafide uitzendbureaus die bijdragen aan illegale arbeid en werkgevers die gebruik maken van schijnconstructies en daarmee ons sociale stelsel ondermijnen. En ten derde moeten we de kosten en beslommeringen van het in dienst nemen van mensen sterk terugbrengen zonder dat ten koste van de werknemer te laten gaan.
We zullen een nieuwe, grotere en excellent opgeleide middenklasse moeten creëren.
Daarvoor moet het investeren in mensen en daarmee in de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats hoog op de agenda staan. Zodat zoveel mogelijk mensen meekunnen op een arbeidsmarkt die steeds hogere eisen stelt.
Investeringen in onderwijs en levenlang leren zijn daarbij cruciaal. De afgelopen decennia zijn we als Nederland ver met deze strategie gekomen. We hebben de kansen gepakt die handel en technologie boden. De mijnwerkers, turfstekers en tingieters zijn verdwenen, maar daar is ander werk voor in de plaats gekomen voor een steeds beter opgeleide beroepsbevolking. Het huidige kabinet bouwt voort aan Nederland in deze traditie. Daarom bezuinigt dit kabinet niet op onderwijs en is er in het begrotingsakkoord zelfs € 600 miljoen structureel uitgetrokken voor onderwijskwaliteit en innovatie, waarmee wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van leraren, extra onderwijstijd, beter technisch praktijkonderwijs en in onderzoek en innovatie. Hoe verder we komen met het bieden van goed onderwijs dat aansluit bij wat de arbeidsmarkt nodig heeft, hoe dichter we bij het ideaal van volledige en volwaardige werkgelegenheid kunnen komen.
Maar hoe belangrijk deze stappen ook zijn, ze vormen het begin, niet het eindpunt van het vormen van een nieuwe, sterke middenklasse. Nederland heeft behoefte aan hoogwaardig personeel. Dat is niet 1 op 1 hetzelfde als een hoge opleiding. Ook technische vakmensen en ambachtelijk specialisten zijn cruciaal voor het draaien van de economie.
Om dit doel te bereiken is beter onderwijs nodig. Want onderwijs is op de lange termijn het beste middel voor herverdeling. Het voorkomen van schooluitval en onderwijsachterstanden zorgt er voor dat zoveel mogelijk mensen goed gekwalificeerd bij de startlijn van de arbeidsmarkt verschijnen. Dat voorkomt dat er groepen achterblijven en werkloos worden, met alle kosten vandien. Van Redistribution naar Predistribution, zoals Ed Milliband zegt.
De arbeidsmarkt is dynamisch en over 20 jaar hebben nu beginnende werknemers al weer andere kennis en vaardigheden nodig dan nu. Dat vraagt om een arbeidsmarkt die de persoonlijke ontwikkeling van mensen veel serieuzer neemt. Het vergt serieuze investeringen door de werkgever in de toegevoegde waarde van zijn werknemers. Maar we moeten ook meer verwachten van werknemers zelf. Zij moeten de bereidheid en inzet hebben om te leren, om zich aan te passen en te ontwikkelen. Alleen dan kunnen werknemers en bedrijven goed reageren op de snelle veranderingen. Dat betekent ook dat werken moet blijven lonen. Dus een einde aan de armoedeval als je uit de bijstand aan het werk gaat. Of als je herintreedt.
Zo lees ik ook het WRR rapport naar een lerende economie. Er moet meer rendement gehaald worden uit scholingsfondsen, de aftrekbaarheid van gerichte investeringen bij het wisselen van werk moet versneld worden doorgevoerd, inspanningen voor van werk naar werk trajecten moeten worden beloond. Een kwaliteitssprong in het middelbaar beroepsonderwijs is noodzaak om de toegang tot de middenklasse en de bescherming van die middenklasse te realiseren.
Een beleid dat zich richt op lange termijn investeringen in menselijk kapitaal kan alleen succesvol zijn als ondermijnende krachten worden bestreden. En die ondermijnende krachten zijn er. Denk aan de illegale constructies waardoor buitenlanders in Nederland voor 1 of 2 jaar te werk worden gesteld tegen arbeidsvoorwaarden die ver onder de CAO ligt. Dit leidt op korte termijn tot gewin van de werkgever, maar gaat ten koste van de kansen op de arbeidsmarkt van Nederlandse werklozen.
Bovendien ondermijnt het de solidariteit en de ruimte om te investeren in de vaardigheden en kwaliteiten van het personeel. Ook de korte termijn focus van financiële markten kan het investeren in menselijk kapitaal in de weg staan. Een private equity onderneming die als hoofddoel heeft een bedrijf na een jaar of 3 met winst te verkopen zal weinig oog hebben voor het investeren in de scholing en duurzame inzetbaarheid van het personeel.
Ook op het terrein van de internationale verhouding tussen kapitaal en arbeid is meer werk aan de winkel. Internationale ondernemingen betalen bijvoorbeeld vaak niet of nauwelijks vennootschapsbelasting. Dit ondermijnt het draagvlak voor sociale voorzieningen, gaat ten koste van de ruimte voor investeringen in menselijk kapitaal en zorgt er voor dat de productiefactor arbeid zwaarder belast wordt. Een gezamenlijke aanpak tegen belastingontwijking en ontduiking binnen Europa moet voor een eerlijkere belasting van bedrijfswinsten zorgen.
Ook de zeggenschap van werknemers is minder goed geborgd in multinationals. Het blijft zaak om werknemers, zowel op de werkvloer als in georganiseerd verband, optimaal te betrekken bij beslissingen. Bijvoorbeeld over de topbeloningen binnen een bedrijf. Dit vormt een nuttig tegenwicht tegen de invloed van aandeelhouders, die te sterk gericht kunnen zijn op korte termijn rendementen en minder op de duurzame inzetbaarheid en scholing van werknemers.
De arbeidsmarkt is gebaat bij beter onderwijs, de strijd tegen schimmige schijnconstructies en meer zeggenschap van werknemers. Maar voor sommige groepen is dit nog niet voldoende, omdat hun economische waarde voor de werkgever lager is dan het wettelijk minimumloon. Daarom moet er worden nagedacht over manieren om de kansen van deze mensen te verhogen, zonder te tornen aan de hoogte van het minimumloon. Daarom heeft het kabinet de quotumregeling voor arbeidsgehandicapten ingevoerd en door premiekortingen voor werkloze en arbeidsongeschikte jongeren en ouderen in het leven geroepen. Daar mag het denken niet stoppen. Tot 2005 bestond er in Nederland bijvoorbeeld de zogeheten SPAK, een afdrachtskorting waardoor werknemers met een salaris tot 115% van het minimumloon goedkoper werden gemaakt voor werkgevers. De komende tijd wil ik inventariseren welke mogelijkheden er zijn om zo effectief mogelijk de werkgelegenheid aan de onderkant te stimuleren. De grote belastingherziening die in de lucht hangt moet vooral dat doel hebben: werkgelegenheid voor mensen die nu achter het net dreigen te vissen.
*
Het streven naar volwaardige en volledige werkgelegenheid is een belangrijke uitdaging voor de lange termijn. We moeten daarbij echter niet de korte termijn uit het oog verliezen.
De eerste en meest urgente uitdaging voor mij is de aanpak van de crisiswerkloosheid. Vooral jongeren, laagopgeleiden, niet-westerse Nederlanders en mensen met een arbeidsbeperking zijn hard getroffen door de crisis.
Het kabinet heeft een reeks van maatregelen genomen om de crisiswerkloosheid te bestrijden. Met premiekortingen voor uitkeringsgerechtigden, waardoor zij sneller een baan kunnen vinden. Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid, om jongeren aan de slag te helpen of langer door te laten leren. Met de sectorplannen, die voor een werkgelegenheidsinjectie van ten minste € 1,2 miljard zorgen. Maar er is meer nodig. Bijvoorbeeld maatregelen die de loonkosten aan de onderkant verlagen, om zo meer banen te creëren. Het snel inzetten van dergelijke maatregelen kan een bijdrage leveren aan het bestrijden van de hoge crisiswerkloosheid.
We moeten de motor van de Nederlandse economie weer aan het draaien krijgen; het midden en kleinbedrijf. Binnen het MKB is de vraag naar kapitaal groot, maar deze bedrijven krijgen vaak niet of moeilijk geld vrij bij de banken. En participatiemaatschappijen zijn vooral geïnteresseerd in grote bedrijven. Hierdoor komen veel MKB-bedrijven in financiële problemen en blijven noodzakelijke investeringen uit. Het is belangrijk dat voor MKB-bedrijven mogelijkheden worden gezocht om eenvoudiger aan kapitaal te komen. Banken zouden de vastzittende vermogens hier goed voor kunnen inzetten. Bovendien moet het juist voor MKB-bedrijven goedkoper worden mensen weer in dienst te nemen en met minder rompslomp.
Om de Nederlandse economie crisisbestendig te maken, werkt het kabinet aan strengere regelgeving voor banken en hypotheken om zo de kans op een volgende financiële crisis in te perken.
Voor Nederland zouden te allen tijde de woorden van J.F. Kennedy moeten gelden: a rising tide lifts all boats. De welvaartswinst wordt eerlijk verdeeld onder hen die door inbreng van hun arbeid of hun kapitaal daaraan bijgedragen hebben. Dit is de vrucht van voldoende investeringen in onderwijs, van goede en eerlijke regels voor de arbeidsmarkt en van maatschappelijke herverdeling.
Internationalisering en technologische ontwikkelingen zijn een gegeven. Nederland kan zich hier niet aan onttrekken. Maar Nederland kan er wel voor kiezen hoe we deze ontwikkeling tegemoet treden.
In de afgelopen 20 jaar zijn we in Nederland, als open economie die volop meedoet aan internationale handel en technologische innovatie, in staat gebleken veranderingen te verwerken, de werkgelegenheid te doen toenemen en de resulterende welvaart eerlijk te verdelen. Het is verre van vanzelfsprekend dat dat opnieuw lukt. Omdat eerlijke inkomensverdeling economisch verdacht is gemaakt, omdat economisch zelfvertrouwen is aangetast, omdat de strijd om de arbeid is verhard in de Europese en internationale economie. Maar het is wel wat we aan onze stand, maar meer nog aan onze kinderen verplicht zijn. We staan voor de taak dat nu en in de toekomst te doen.
Bij deze belangrijke opgaven kan ik alle denkkracht gebruiken die ons land in zich heeft. Denkkracht die hier vandaag in grote getallen aanwezig is en die jullie naar ik hoop voor dit belangrijke doel willen inzetten. Ik ga graag met u het gesprek aan.
Dank u wel.