Europaspeech

Toespraak gehouden door minister Timmermans op 19 februari 2014.

1. Inleiding

Dank voor uw komst naar Rotterdam. Deze locatie, de Maassilo, is een symbool van het Rotterdam dat we kennen: van de haven en de industrie. Maar het staat ook symbool voor het nieuwe Rotterdam: van startups, creativiteit en een internationale oriëntatie. Rotterdam is een Europese stad pur sang.

Het contrast tussen oud en nieuw is hier goed zichtbaar. We zijn bijeen op een plaats waar de twintigste eeuw en de eenentwintigste eeuw elkaar aanraken, in een tijdsgewricht waarin veel verandert.

In de discussie over de toekomst van de Europese Unie komen de grote mondiale veranderingen samen. De wereld is anders dan ruim vijftig jaar geleden. De Unie die in de jaren ’50 en ’60 is bedacht door Jean Monnet moet met haar tijd mee.

Via mail en Facebook heeft u vooraf veel vragen gesteld en suggesties gedaan. Die vragen hebben gediend als inspiratie voor deze speech. Ze zijn zo goed mogelijk verwerkt in de tekst, en ik hoop dan ook dat u de vragen herkent wanneer ik er over spreek. De meeste vragen gaan over hetzelfde thema: zorgen over het democratisch tekort van de Europese Unie, over de macht van Brussel, zorgen over de werkloosheid en de economische crisis, vragen over meer transparantie, meer duidelijke taal, minder ver van m’n bed-show, en natuurlijk ook minder verhuis-circus naar Straatsburg. Het waren kritische en praktische vragen, bezorgde en scherpe vragen:

  • Hoe kan de besluitvorming in het Europees Parlement transparanter worden?
  • Hoe kunnen we als Nederland onze eigen identiteit behouden en accentueren?
  • Wanneer kunnen we spreken van een Europese Unie?
  • Hoe gaat u ervoor zorgen dat euro-sceptische partijen niet de overhand krijgen?
  • Hoe geven we inwoners van de Europese Unie meer het gevoel dat ze Europeanen zijn?
  • Hoe ziet de Europese Unie er over vijfentwintig of vijftig jaar uit?
  • Kun je na vijf jaar onheil nog zeggen dat de EU en de euro positief zijn?
  • Komt er een referendum, en wat vindt het kabinet van een federaal Europa?
  • Hoe vergroten we de opkomst van jongeren bij de Europese verkiezingen?
  • Hoe beschermt Nederland zijn soevereiniteit tegen de ongekozen Europese Commissie?

Niet alle vragen hebben direct een antwoord. Eén van de vraagstellers vond het vervelend dat zijn Nederlandse Netflix-account niet werkt in België. Dat probleem ga ik vandaag niet oplossen. Straatsburg werd door veel mensen genoemd - het kabinet ziet dat net als u liever anders, maar ook dat probleem vergt een lange adem. Wat ik in ieder geval ter harte neem is de waarschuwing van Mw. Verbruggen dat we niet teveel ‘vanuit onze eigen toko’ moeten werken, en de mail van Mw. Visser, die me succes wenste ‘met deze onmogelijke speech’.

---

Wie de geschiedenis kent weet dat Nederland overtuigd lid is van de Europese Unie. Door de jaren heen hebben we ons ook vaak kritisch opgesteld. We behoren tot die lidstaten die de voorkeur geven aan een proces van kleine stappen vooruit, zoals Duitsland.

De laatste maanden heeft zich een nieuwe vraag aangediend in ons nationale debat: zou Nederland niet beter af zijn door het lidmaatschap van de EU op te zeggen?

Dhr. Van Dijk mailde: ‘De vraag is niet of Europa, maar welk Europa.’ Dat raakt de kern. Het kabinet staat aan de kant van Nederlanders die in de EU willen—maar ook een andere EU. De Unie moet beter luisteren naar kiezers uit alle lidstaten, en minder over de hoofden van Europeanen heen regeren.

Dat is ook waarom het waardevol is om te luisteren naar critici van de EU. Wie kritiek heeft is geen vijand van de Europese gedachte. Eurosceptici waarschuwen voor overmoed of ondoordachte beslissingen. Ze zetten het debat op scherp. Een goed debat verbetert de beslissingen die we nemen. Maar ik zie een verschil tussen de kritische sceptici, en mensen die het fundament van de Europese samenwerking ter discussie stellen.

2. Geschiedenis

Het fundament van de Europese samenwerking is lotsverbondenheid. Door ons als Europese landen aan elkaar te binden voorkomen we grote conflicten, en staan we sterker in de wereld. Dat fundament wordt nu ter discussie gesteld door politieke partijen die ‘nationalistisch’ worden genoemd. Nationalisten geloven in een Alleingang. Ze wantrouwen samenwerking op basis van lotsverbondenheid, omdat zulke samenwerking het logische gevolg heeft dat je over sommige zaken ook samen beslist.

Het is goed om helder te hebben waarover we spreken. Definities zijn belangrijk. De meeste mensen houden van hun land. Daar is niks mis mee. Een regering komt daarbij per definitie op voor het nationale belang. En het koesteren van onze identiteit is een groot goed, omdat het de samenhorigheid stimuleert en een gemeenschappelijk gevoel van lotsverbondenheid markeert. Maar wie trots is op Nederland, is nog geen nationalist.

Nationalisme is de politieke ideologie die gelooft dat de natiestaat de enige wenselijke politieke structuur is. Het is niet de bedoeling om nationalistische partijen van nu op één historische rommelhoop schuiven. De nationalistische politieke bewegingen die we nu zien, zijn anders dan die van vroeger. Het nationalisme van nu is niet militaristisch, niet per definitie reactionair, niet per definitie rechts en niet per definitie xenofoob. Tussen landen bestaan bovendien grote verschillen.

Maar de overeenkomst met vroeger is wel dat het nationalisme gelooft in een illusie: de illusie van een glorieus soeverein nationaal verleden, als basis voor een even glorieuze toekomst. Men schetst een beeld van een Nederland dat nooit heeft bestaan, als sjabloon voor een Nederland dat nooit zal bestaan.

We moeten ons niet van de wijs laten brengen door valse tegenstellingen, alsof het een kwestie is van alles of niets: óf een Europese federatie, óf de geïsoleerde natiestaat. De werkelijkheid is niet te reduceren tot oneliners. De tegenstelling tussen federatie en natiestaat is misleidend. De EU is niet zoals de V.S. Maar het is ook méér dan een loshangend samenraapsel van nationale staten. Het is een permanent zoeken naar de meest optimale balans tussen een bondsstaat en een statenbond.

We leven op een klein continent met een enorme diversiteit. We moeten een manier vinden om recht te doen aan onze verschillen, zonder dat het ten koste gaat van de vrede of de welvaart van één of meerdere landen.

De geschiedenis leert dat het niet altijd gemakkelijk is. Sinds de Napoleontische oorlogen, en ook lang daarvoor, heeft Europa op verschillende manieren geprobeerd een precaire machtsbalans te handhaven of bij te stellen, meestal met oorlog als instrument. In de negentiende eeuw was dit geopolitieke spel gebaseerd op de soevereiniteit van Europese staten.

Landen probeerden elkaar in te snoeren met diplomatieke manoeuvres en strategische bondgenootschappen. De Europese geschiedenis lijkt op een eeuwenlange aflevering van Game of Thrones: volkeren en naties op zoek naar dominantie, in voortdurend veranderende machtsverhoudingen, met steeds maar toenemend oorlogsgeweld als instrument om nieuwe evenwichten te bereiken.

De Europese politiek kent een geschiedenis van het streven naar dominantie. Dat geworstel was zelden goed voor het kleine Nederland. De Franse diplomaat Melchior de Polignac zei in 1713 tijdens de vredesbesprekingen voor het Verdrag van Utrecht: ‘Met U, over U, zonder U’. ‘Chez vous, sur vous, sans vous.’ Nederland mocht gastland zijn van de besprekingen, maar had niets in te brengen. Ook de vormgeving van Nederland na 1813 werd in grote mate bepaald door Europese mogendheden die ons land zagen als een buffer tegen de imperialistische ambities van anderen. Nederland had inspraak, maar lang niet alles over zichzelf te zeggen.

De Europese Unie heeft aan dat eeuwenlange streven naar dominantie een einde gemaakt. Het vormt de kern van de Europese samenwerking: geen enkel land kan meer dominant zijn - iedereen moet inschikken. De structuur van de Unie is zo bedacht dat ook de grote landen zich schikken naar de wil van alle lidstaten gezamenlijk. Het is een vorm van lotsverbondenheid en vrijwillige bescheidenheid. Het doet een beroep op onze redelijkheid en ons vermogen ons in te leven in het standpunt van anderen. Het is een groot goed dat landen als Duitsland en Frankrijk bereid zijn deze op bindende verdragen gebaseerde lotsverbondenheid duurzaam te respecteren, ook indien zij daarvoor soms een veer moeten laten tegenover landen die kleiner en minder machtig zijn dan zij.

Die lotsverbondenheid betekent dat landen niet altijd hun zin krijgen. Ook Nederland niet. Soms moeten we inschikken, toegeven, accepteren dat een beslissing wordt genomen die niet in ons onmiddellijke belang is. Het is belangrijk daar eerlijk over te zijn. We mogen echter niet vergeten dat dit proces van geven en nemen heeft geleid tot het samenbrengen van de Europese landen in de Europese Unie. Dat is een doorslaand succes gebleken - voor de vrede, de politieke stabiliteit van de lidstaten, de positie van Europa in het spel tussen de wereldmachten, voor de economische groei en voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat.

De Unie was de motor van democratisering in landen die nog buiten de Europese Unie lagen, én nu nog liggen. Het is een kracht geweest om landen achter het voormalige IJzeren Gordijn op het pad te zetten naar duurzame democratisering; om in heel Europa vrede, vrijheid, democratie te garanderen; om in Europa de universele waarden zoals de gelijke rechten voor ieder mens, de vrijheid van meningsuiting, en bestaanszekerheid diep te verankeren.

De positie van Oekraïne nu, tussen Europa en Rusland, was eeuwenlang de positie van Polen. De grenzen van Polen zijn in de geschiedenis vaak verschoven. Soms was Polen onafhankelijk, dan weer ingelijfd bij het Russische rijk, of werd het onder de voet gelopen in oorlogen. Dat is nu ondenkbaar. Polen ligt stevig in de Europese Unie, in het hart van Europa. Het land heeft zijn stabiliteit mede te danken aan de kracht die uitgaat van de EU. Het oude getouwtrek over Polen tussen Duitsland of Oostenrijk aan de ene kant, en Rusland aan de andere kant, is verleden tijd. Als we de situatie van Polen vergelijken met Oekraïne, begrijpen we de paradox dat Polen lid is van de EU, juist omdat het daardoor veilige, harde grenzen heeft. Ook dat is een kracht van de Europese Unie.

De EU verdient onze steun, ook in een tijd waarin we denken het alleen af te kunnen. De ware test voor samenwerking is of we die toewijding kunnen doen standhouden, wanneer de oorlog ver weg, of zelfs onmogelijk lijkt. Want wie kan het zich nog voorstellen dat Europeanen ooit weer zouden vechten?

Het is overtrokken om te denken dat een Europa zonder Europese Unie vervalt tot oorlog, maar het is het ook naïef om te denken dat het beter is als iedereen zijn eigen gang gaat. Sommige historici noemen 1913, de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, het meest kosmopolitische jaar uit de twintigste eeuw. Ook toen kon men vrij reizen, en men deed dat volop. Europa was optimistisch: nieuwe technologische ontwikkelingen volgden elkaar in hoog tempo op. Het waren ‘duizelingwekkende jaren’ met relatief veel welvaart en technologische vooruitgang.

Als de geschiedenis ons iets leert, dan is het wel dat er geen zekerheden zijn. Geen zekerheden van oorlog, geen zekerheden van vrede, geen zekerheden van welvaart. We mogen ons ook niet in slaap laten sussen door mensen die zeggen dat de wereld beter is als iedereen zijn eigen gang gaat. Het is een middenweg tussen overdrijving en naïviteit, tussen angst en overmoed: mensen blijven mensen, en we weten van onszelf dat we soms onvoorspelbare, grillige wezens zijn.

Ik neem de uitdaging van critici serieus. Waar het terecht is neem ik de handschoen op. Maar het kabinet doet dat op een manier die past bij wie wij zijn als Nederlanders.

3. Inzet van het kabinet

Het is lastig te moeten erkennen dat, door de globalisering, ons lot onlosmakelijk verbonden is met het lot van 500 miljoen andere Europeanen. Sommigen daarvan lijken op ons, en staan dicht bij, terwijl vele anderen in meer of mindere mate van ons verschillen. De samenwerking schuurt, stokt wel eens en kan ook vastlopen. Het is niet altijd eenvoudig en bepaald niet comfortabel om tot de ontdekking te moeten komen dat we als Europeanen inmiddels met zijn allen in eenzelfde schuitje zitten. Ga maar na: hoe afhankelijk wil je zijn van iemand die je nauwelijks kent, wiens vertrouwen je nog niet gewonnen hebt, en aan wie je ook jouw vertrouwen nog niet hebt geschonken? Toch is dat precies de situatie waarin wij als Europeanen nu verkeren, zeker na de financiële crisis en in deze moeilijke fase van de economie.

Wij blijken in dat Europese schuitje meer van elkaar afhankelijk te zijn dan ons op dit moment lief is. Dat bij sommigen de intuïtieve reactie dan is: ’Ik spring met een reddingsboei uit het schuitje’, hoeft niet te verbazen. Maar isolement is geen reddingsboei - het is een fata morgana. In deze tijd van globalisering en grote veranderingen in de mondiale verhoudingen hebben we behoefte aan medestanders en bondgenoten. Ik hoef in de Rotterdamse haven denk ik niet uit te leggen dat een groter schip, dat stevig in elkaar zit, minder gevoelig is voor zware golfslag of een storm dan een klein schuitje, eenzaam dobberend op een grote oceaan, omringd door grote schepen, die wel met elkaar, maar nauwelijks met het kleine grut rekening houden.

De landen van de Europese Unie hebben het recht van de sterkste ingeruild voor de sterkte van het recht. Zij hebben zich er toe verplicht in verdragen vastgelegde afspraken na te komen, ook als deze afspraken ertoe leiden dat er beslissingen worden genomen die meer ten goede komen aan sommige lidstaten. Het gaat om de balans tussen geven en nemen, tussen voor- en nadelen. Die balans moet zowel voor de Unie als geheel, als voor individuele lidstaten duurzaam positief uitvallen, anders zal het fundament onder de Europese samenwerking verbrokkelen. Een eerlijke en uniforme toepassing van het recht is daarbij essentieel. Zonder een onpartijdige scheidsrechter worden alle afspraken tussen landen zwakker. Bedenk wat het voor de Nederlandse ondernemers betekent als de regels overal anders zijn. Bedrijven opereren internationaal, en als de regels in het ene land soepeler zijn, dan gaat het ten koste van de Nederlandse economie. Als we serieus zijn over samenwerking moeten we in Europees verband de regels maken en handhaven.

De gedachte dat het in ons belang zou zijn de Unie te verlaten komt mij onzinnig voor. Dit is een handelsland. Wie de handel op het spel zet heeft niet het beste voor met Nederland. Geen controles aan de grens, geen valutarisico binnen de eurozone, geen enkele onduidelijkheid over de regels waar producten aan moeten voldoen: het zijn essentiële voorwaarden voor het succes van een land dat het moet hebben van export, in het bijzonder binnen de EU. De Interne Markt van de EU kan alleen functioneren dankzij de regie die we samen voeren vanuit Brussel. Dankzij de Europese Commissie werkt de Interne Markt goed, al moet en kan het beter.

Toen Polen tien jaar geleden bij de Europese Unie kwam, waren het Nederlandse ondernemers die er investeerden. Nederlandse bedrijven zijn de grootste buitenlandse investeerders in Roemenië en Bulgarije; de export naar Polen bleef de laatste jaren, ook tijdens de crisis, snel stijgen. Het vrije verkeer van goederen, kapitaal, diensten en ook personen heeft de Nederlandse economie zeer veel voordeel gebracht.

Dat betekent echter niet dat er geen nadelen zijn. De Europese lotsverbondenheid heeft een keerzijde, en die moet niet worden weggemoffeld. Het kabinet erkent die keerzijde, en werkt samen met andere lidstaten om de nadelige effecten van, bijvoorbeeld, het vrij verkeer van personen aan te pakken.

Zakkenrollers zijn een probleem, huisjesmelkers en koppelbazen die tien man op een kleine kamer laten wonen zijn een probleem, schijnconstructies in de bouw zijn een probleem. Die problemen zullen we oplossen, waar nodig in Europees verband. Ons losscheuren van de Unie is geen optie. Het kabinet blijft trouw aan de Nederlandse waarden van samenwerking en een naar buiten gerichte blik. Die waarden horen bij wie we als Nederlanders zijn.

Dankzij de Nederlandse traditie van samenwerking in Europa zijn we altijd in staat geweest, ondanks onze geringe geografische afmetingen, onze invloed te laten gelden. Dankzij de Europese Unie staan de Nederlandse waarden sterk. Je kunt er als Nederland voor kiezen jezelf volledig los te maken van de rest van de wereld, maar het kabinet kiest liever voor invloed. Alleen dan is het mogelijk om echt mee te praten in de wereld.

Want Nederland is geen bundeltje met soevereiniteit - alsof je het kunt afmeten, wegen en inpakken; alsof je de waterstand in de Maas neemt en zegt: ‘Nederland is nog steeds Nederland, de soevereiniteitsmeter geeft een gezonde uitslag.’ Nederland is meer dan dat, en Nederland is sterker dan dat. Soevereiniteit is een papieren tijger - in deze wereld draait het om invloed als je de belangen van Nederland wil dienen. Michael Heseltine zei: ‘In de woestijn is het individu soeverein. Hij is echter ook verloren.’

Maar dat betekent niet dat de EU een vrijbrief krijgt om macht naar zich toe te trekken. De Europese Unie moet bescheiden zijn en beseffen dat de Unie niet bestaat zonder de lidstaten. De Unie is geen tegenstelling tussen Brussel en de lidstaten, maar een poging om die effectief en democratisch samen te laten werken. De EU bestaat bij de gratie van de lidstaten en hun democratische instituten. De EU zou er goed aan doen die democratische instituten, regeringen en parlementen, meer bij de Brusselse besluitvorming te betrekken en op hun beurt hebben die instituten de dure plicht de instrumenten die zij zelf te vaak onbenut laten om in Brussel invloed uit te oefenen, veel beter te benutten. Nationale parlementen laten kansen liggen om onderling te overleggen over de inzet van de gele en oranje kaart bij de beoordeling of Europese voorstellen wel nodig zijn. Dit moet en kan veel beter dan tot nu toe gebeurt.

Sommigen zeggen dat dit allemaal wel mooi lijkt, maar dat er niets van terecht komt, omdat Europa geen demos heeft, geen volk. Eén van de bijdragen die ik per mail kreeg zei: ‘Maar heeft Europa dan geen nous, geen geest?’

Het idee dat democratie alleen mogelijk is in de natiestaat is onjuist. Het Europees Parlement wordt direct gekozen, en de Raad, waarin de nationale regeringen vertegenwoordigd zijn, bewaakt de balans tussen Brussel en de lidstaten. Nationale lidstaten zijn altijd betrokken bij alle besluiten, ook als zij achteraf soms net doen alsof dat niet zo is.

De oud-president van Tsjechië, Vaclav Havel, zei het als volgt: Europa is ons homeland of homelands - een gemeenschappelijk dak op onze verschillende huizen. Voor Havel zijn Europeanen in de eerste plaats burger van hun eigen stad, regio, en nationale staat. Maar als inwoners van Europa maken ze ook deel uit van een groter geheel: het homeland of homelands.

We zien ook dat bij dat homeland of homelands, het dak voor onze huizen, de schoen soms wringt. Globalisering zorgt voor vervreemding, en de eurocrisis kwam er nog eens bovenop. De crisis-toppen over de euro werden gespiegeld in nationale crises, die de vraag stelden: ‘Wie zijn wij eigenlijk? Waar staan wij voor? Wat is onze identiteit? De crisis in Europa is veel meer dan een economische crisis. Het is een crisis die samenhangt met een existentiële vraag die veel Europeanen, van Frankrijk tot Kroatië, van Finland tot Italië, over zichzelf stellen.

Als oude zekerheden op steeds lossere schroeven komen te staan zoeken mensen bevestiging in wat nog vertrouwd is. We ervaren dat de wereld verandert, en voelen dat de oude verbanden in de samenleving minder vanzelfsprekend zijn. Mensen stellen zich de vraag: ‘Wie denkt er nog aan mij?’ Het kabinet begrijpt deze zoektocht naar identiteit.

Daarnaast is er sprake van apathie. Met name jongeren verliezen het vertrouwen dat politiek überhaupt nog ergens over gaat. Of dat het waar kan maken wat het belooft. Het politieke bedrijf an sich ligt onder vuur—en ik zeg daarbij: soms terecht. Het aanzien van de democratie heeft te lijden onder impasses en onbeweeglijkheid. Elke verkiezingsbelofte die niet waargemaakt wordt, maakt dat het vertrouwen verder wordt uitgehold. Het gevolg van beloftes die steevast eindigen in teleurstelling, is dat politiek zijn betekenis verliest. Jonge mensen keren zich af van politieke structuren: óf ze doen het zelf, óf ze worden volledig passief en haken af.

Beide ontwikkelingen bevatten een onheilspellend vooruitzicht. Als we de jonge generaties verliezen - of het nu gaat om werkloze jongeren uit Zuid-Europa, of jongeren uit Noord-Europa die van mening zijn dat het er allemaal toch niet toe doet - verliezen we onze toekomst.

Zulke ontwikkelingen moeten ons aansporen tot zelfonderzoek, en aansporen onszelf te veranderen als dat nodig blijkt te zijn. Als Europa het gemeenschappelijk dak op onze huizen is, betekent dat vooral dat we het Europa van de Brusselse kantoren nooit als doel op zichzelf mogen gaan zien. Helaas is dat Europa voor het reëel bestaande Europa komen te staan. Het ontneemt voor Europeanen het uitzicht op het echte Europa. Want wie Europa exclusief op de grote glazen kantoren projecteert, ziet niet dat die instituties soms ook de Europese identificatie tegenwerken.

4. Vragen en afsluiting

De vragen en oplossingen die u hebt aangedragen zijn talrijk. Mw. Hassouna-Jansen stelde voor dat nationale politici hun kennis over Europa meer met burgers delen door actiever deel te nemen aan het debat. Dhr. Van Raalten wijst op de Brusselse ‘piramide’, die een grote kloof veroorzaakt tussen de Europese Unie en burgers. Hij waarschuwt, met vele anderen, voor het democratische tekort in de EU.

Het kabinet onderschrijft dat. Daarom doen we voorstellen om de rol van nationale parlementen te versterken, en willen we een kleinere Europese Commissie die zich richt op kerntaken. Het systeem van gele en rode kaarten, waarmee volksvertegenwoordigers in nationale parlementen kunnen ingrijpen, moet verder worden versterkt. De Commissie moet de gele kaarten bovendien niet lichtzinnig naast zich neerleggen. Nationale parlementariërs vertegenwoordigen de stem van nationale kiezers, en hun betrokkenheid is onmisbaar in het Europese debat.

Dhr. Duivesteijn ergert zich als student aan het feit dat Europa te weinig een eenheid is, en daardoor speelbal van China, Rusland en Amerika. Dat is een terecht punt. Als we de Europese Unie democratischer maken, kunnen we de Europese integratie op sommige terreinen doorzetten. Mondiale problemen vragen om oplossingen op de schaal van continenten. Lidstaten zijn te klein om die zelf aan te kunnen. De Interne Markt moet worden versterkt, het energievraagstuk vraagt om de grote schaal en de bescherming van mensenrechten, zowel binnen als buiten de EU, heeft een krachtig gemeenschappelijk buitenlandbeleid nodig.

Veel mensen wezen op de sociale problemen van de EU. Europa heeft de sociale dimensie veronachtzaamd: de euro is een harde munt die de storm heeft doorstaan, maar we mogen de wereld niet op zijn kop zetten. De euro is er om de Europeanen te dienen, niet andersom. De jeugdwerkloosheid in een aantal landen is onhoudbaar, een sociale tijdbom. Europa moet daar oog voor hebben, zowel Europees als bij de lidstaten.

Dat brengt me bij deze mail die ik kreeg van dhr. Talens uit Dronten. Zijn bericht trof me. Ik lees er stukken uit voor:

‘Ik ben geboren in Eext, een prachtig klein dorpje in Drenthe. Als kind vond ik het er fantastisch. Veel spelen, veel natuur, veel boerderijen. De Mavo bezocht ik verderop, in Gieten. Ik was trots op Eext. Kinderen uit andere dorpen waren maar zo-zo.

De Havo bezocht ik in Assen, de grote stad! Assenaren vond ik maar niets, de mensen uit Eext, Gieten, en de andere dorpen, daar hoorde ik bij!

Na mijn opleiding werkte ik in Enschede - ik vond het rare jongens die Tukkers. Vervolgens ging ik aan de slag als onderwijzer in Flevoland: niets vergeleken bij die Drenten en Twenten.

Anderhalf jaar geleden namen we onze kinderen mee op reis door Europa. We zagen de eerste Griekse tempels, we lazen de Griekse Mythen, we bekeken de catacomben van Rome met de eerste Christelijke fresco’s. We bezochten de Sixtijnse kapel. Europa is prachtig pap’, zei mijn jongste zoon op een avond aan de Middellandse Zee kust.

Wat we nodig hebben is een verhaal over Europa dat niet alleen een economisch verhaal is. Het is een verhaal over volken, gebruiken, mythen, religie, dansen en eten, over passie en ellende, over mensen die hun eigen woonplek koesteren en gewoon het beste ervan maken. Over trots zijn op eigen dingen, zoals ik op Eext.

Ik houd van mijn geboortedorp, maar heb gezien dat een klein dorpje groots kan zijn door een groter geheel; Europa.’

Dat is de spijker op zijn kop. Europees zijn betekent je bewust zijn van identiteit, cultuur en traditie, maar ook van de gedeelde verantwoordelijkheid die inwoners van nationale staten met de andere Europeanen delen. Ik geloof niet dat Europa en het thuisgevoel tegenover elkaar staan. Voor mijzelf geldt dat ik Europees denk, juist omdat ik verknocht ben aan mijn thuis. Nederland en de Europese Unie zijn niet aan elkaar tegengesteld, maar horen bij elkaar. Omdat ik houd van mijn stad, mijn provincie en mijn land ben ik Europeaan.

In een geglobaliseerde wereld staan we samen sterker. Europa is en blijft onze gezamenlijke lotsbestemming. Europa heeft een uniek sociaal model met een verzorgingsstaat, grote sociale mobiliteit en evenwichtige deling van welvaart. Het is niet vanzelfsprekend dat die erfenis de komende eeuw doorstaat.

Veel van de aarzelingen over de Europese samenwerking zijn het gevolg van snel opeenvolgende veranderingen, die grote onzekerheid met zich mee hebben gebracht. Pas tien jaar geleden kreeg de EU de meest ingrijpende uitbreiding uit haar geschiedenis te verteren. Na de val van de Muur was het een historische en uit alle denkbare oogpunten wezenlijke en noodzakelijke stap. Maar die uitbreiding heeft, door verschillen in economische ontwikkeling, politieke achtergrond en cultuur, tot een verscheidenheid in de EU geleid die door velen als ongemakkelijk, of zelfs bedreigend wordt ervaren. Ons Europese huis werd wel heel grondig verbouwd, en in de nieuwe kamers kwamen mensen wonen die nog erg aan ons moesten wennen - en wij aan hen.

Het is amper vijf jaar geleden dat de financiële crisis toesloeg, gevolgd door een economische crisis die veel van onze zekerheden een harde klap heeft toegebracht. In sommige landen is nu meer dan de helft van de jongeren werkloos. Ook werd er op ongekende wijze een beroep gedaan op de onderlinge solidariteit bij het redden van de bankensector. Een nodige stap, maar ook een stap die voor velen als een verrassing kwam, omdat daarvoor maar weinig Europeanen in de gaten hadden hoezeer onze financiële markten met elkaar verbonden zijn. De EU werd hierbij helaas vaak gezien als medeverantwoordelijke voor de problemen, en als onmachtig bij het bieden van oplossingen.

---

Het stevige debat dat in Nederland en in andere Europese landen is losgebarsten over de toekomst van de EU moeten we niet zien als een bedreiging, maar juist als uitnodiging om de verworvenheden van het verleden nu aan te passen aan onze nieuwe tijd. Ik ben optimistisch: optimistisch over het vermogen van Europa om een nieuwe richting te vinden, optimistisch dat we de Unie kunnen hervormen zodat deze sober, efficiënt voor ons allemaal werkt.

Wij staan voor de ingewikkelde maar tegelijkertijd ook nobele taak het potentieel van de Europese samenwerking te mobiliseren, om zo sterker uit de crisis te komen. Niet alleen economisch, maar ook sociaal en politiek. Dat kan alleen lukken als Europeanen meer dan nu overtuigd raken van het nut en de noodzaak van Europese samenwerking, gebaseerd op de verdragsafspraken die we hebben gemaakt. Daarom is het nodig dat de EU zich concentreert op hoofdzaken, en afscheid neemt van de neiging veel energie te stoppen in talloze bijzaken, in de uitbreiding van de eigen bevoegdheden, of in het ledental.

De verdragen hoeven er niet voor te worden herschreven. Het is nodig dat de Europese Raad, het Europese Parlement en de Europese Commissie kort na de verkiezingen in mei een politiek akkoord sluiten waarin wordt vastgelegd op welke prioriteiten de EU zich in de komende vijf jaar zal concentreren, én op welke terreinen de EU zich zal onthouden van activiteiten, zodat die terreinen aan de lidstaten worden overgelaten. De komende vijf jaar staan wat het kabinet betreft in het teken van een zeer noodzakelijk proces van concentratie op hoofdtaken, het afstoten van bijzaken, en het goed helpen verteren van de grote veranderingen die de EU heeft ondergaan. Meer doelgerichtheid, meer bescheidenheid, stoppen met redeneren vanuit de Brusselse virtuele werkelijkheid, en concrete resultaten laten zien. Alleen zo hebben we een kans onze soeverein, de Europese burger, te overtuigen dat investeren in onze lotsverbondenheid de moeite waard blijft.

Joost de Vries zal zo zijn visie geven op wat ik gezegd heb, maar ik wilde afsluiten met een vraag uit zijn laatste roman De Republiek. Ik begrijp dat ik daar risico mee loop. Het is altijd onverstandig om te doen alsof je een boek begrepen hebt waar de schrijver bij is. Maar ik waag toch een poging: in De Republiek krijgt Friso de Vos, de hoofdpersoon, op een zeker moment de vraag: ‘Wie wil je zijn? De dauphin of de Robespierre?’ Dauphin is het Franse woord voor de kroonprins, en Robespierre is de revolutionair die de Franse koning onder de guillotine legde.

Zoals ik De Republiek las, gaat het over het vinden van onze plaats in de wereld. Over positie kiezen en keuzes maken. Dat zijn belangrijke vragen. Het zijn vragen die mijn generatie zichzelf vaak stelt, maar jonge mensen nog meer. Als we de keuze krijgen voorgelegd, waarvoor kiezen we dan? Hervormen of afrekenen? Zijn we de erfgenaam? Of zijn we de beul van alles dat oud is? In De Republiek moet hoofdpersoon die vragen zelf beantwoorden, wij kunnen er gelukkig vandaag met elkaar over in gesprek. Mijn vraag aan u is daarom dus: worden we binnen- of buitenstaanders?