Van Rijn pleit voor intensieve samenwerking van oorlogsmusea
Staatssecretaris Van Rijn sprak bij de opening van de tentoonstelling ‘De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen’ in de Kunsthal in Rotterdam op 4 februari 2013. Hij zei: “De manier waaróp we herinneren en herdenken is dynamisch. Die ontwikkelt zich met de tijd, die reflecteert de tijdsgeest en die zoekt aansluiting bij steeds nieuwe generaties.”
Majesteit, excellenties, dames en heren,
Een groep soldaten kreeg in de Tweede Wereldoorlog een belangrijke opdracht van Franklin D. Roosevelt. Zij werden gevraagd om kunstwerken uit de handen van Nazi-dieven te redden. Niemand minder dan George Clooney maakte hier een film van. Eind deze week gaat de film – The Monuments Men - in première.
Deze oorlogsverbeelding zal ongetwijfeld een groot publiek aanspreken. Net zoals de langstlopende musical in Nederland, Soldaat van Oranje, dat doet. Ik kan mij voorstellen dat deze wijze van presentatie van serieuze en verschrikkelijke historische gebeurtenissen onwennig en soms ongemakkelijk kan aanvoelen. Historische feiten en ijkpunten in de geschiedenis doen er immers toe. Daar kan niet te licht mee omgesprongen worden. Maar aan de andere kant: de oorlog voor een groter publiek in beeld brengen, is een cultureel gegeven.
Dat we, als overheid en als samenleving, invulling blijven geven aan die herinnering, staat buiten kijf en moet buiten kijf blijven staan. Een feit is dat we nog steeds volop aandacht hebben voor wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd. Dat blijkt ieder jaar opnieuw uit onderzoek en uit de bezoekersaantallen van musea en herinneringscentra.
De manier waaróp we herinneren en herdenken is dynamisch. Die ontwikkelt zich met de tijd, die reflecteert de tijdsgeest en die zoekt aansluiting bij steeds nieuwe generaties. Zodat onze kinderen maar ook onze kleinkinderen de oorlog óók blijven herdenken en herinneren. En zich bewust worden van hoe het verleden onlosmakelijk is verbonden met actuele vraagstukken rond vrede, vrijheid, anti-discriminatie en de internationale rechtsorde.
Prof. Dr. Kees Ribbens, hoogleraar en lid van de stuurgroep van deze tentoonstelling, poneerde onlangs de stelling dat de officiële herinneringscultuur vaak opgesloten zit in nationale kaders. Ik wil niet zover gaan hem helemaal gelijk te geven, maar hij raakt wel een interessant punt. De herinneringscultuur in een land wordt naar mijn mening gelukkig door méér gevoed dan wat de nationale overheid bewust of onbewust uitdraagt. Wellicht zou je wel kunnen zeggen dat er niet zoiets is als één Nederlandse herinneringscultuur.
Willen we de herinnering aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog aan de volgende generaties werkelijk doorgeven, dan zullen we nieuwe paden in moeten slaan. Vorig jaar is er een toekomstverkenning gemaakt voor de oorlogsmusea en herinneringscentra, getiteld ‘Visie 2020’. Hier blijkt duidelijk uit met welke grote veranderingen u allen te maken krijgt. En hoe belangrijk het is om op deze veranderingen in te spelen.
Denk aan meer en intensievere samenwerking, internationale kennisuitwisseling en nieuwe media. En ook aan snelle technologische ontwikkelingen en digitale innovatie die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om ons in een handomdraai toegang te geven tot ons verleden.
De Stichting Musea en Herinneringscentra 40-45 heeft al laten weten dat ze deze visie als leidraad wil gebruiken voor toekomstige samenwerking. Want alleen door samenwerking, vernieuwing en professionalisering zal het lukken om nieuwe generaties te blijven aanspreken. Want het is jammer dat er – hoewel er veel mensen de musea bezoeken – er ook nog veel mensen zijn die de verzets- en oorlogsmusea niet kennen. De collecties zijn stuk voor stuk indrukwekkend; ik probeer er ieder jaar een paar te bezoeken.
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft het initiatief genomen om daar iets aan te doen. De tentoonstelling die u hier nu samen in de Kunsthal presenteert, is daar een prachtige uitwerking van.
Curator Ad van Liempt ging op pad om een keuze te maken uit de verschillende collecties. Deze kroonjuwelen zullen de komende decennia ongetwijfeld nog steeds belangrijke waarde hebben in de herinnering in onze samenleving. Straks vertelt de heer Van Liempt ons hoe hij tot zijn keuzes is gekomen. Ik ben benieuwd naar zijn verhaal.
Eén van de voorwerpen waar zijn keuze op viel, licht ik er graag uit. Ik wil het hebben over het filmpje van het dagelijks leven in doorgangskamp Westerbork, gemaakt in opdracht van de kampcommandant. Een bekend beeld uit deze film – het meisje met een hoofddoek in een vertrekkende treinwagon - is jarenlang een icoon geweest voor de verschrikkingen van de Jodenvervolging. Heel lang wisten we niet wie dit meisje was. Daarom noemden we haar gewoon ‘het meisje met de hoofddoek’. Tot een journalist in 1992 onderzoek ging doen naar haar identiteit.
Hij ontdekte dat het meisje in een wagon stond waarin Nederlandse Sinti en Roma op transport werden gezet. En hij kwam achter de naam van het meisje: Settela Steinbach. Later werd hem duidelijk dat ze met haar moeder en vier broertjes en zusjes in Auschwitz is vergast. Settela was dus geen Joods meisje; ze was een Sinti-meisje. Zo’n stukje film draagt eraan bij dat we zien en ons realiseren dat de vervolging ook Sinti en Roma trof. Het draagt bij aan brede kennis van de Tweede Wereldoorlog. Zoals ook de andere 99 voorwerpen dat zullen doen.
Ik las onlangs een pleidooi van Frank Ankersmit, hoogleraar theoretische geschiedenis en geschiedfilosoof. De historicus ziet het verleden voor zich, alsof niet hijzelf in een tijdmachine naar het verleden geschoten wordt, maar omgekeerd, vanuit het verleden naar het heden reist. Zijn pleidooi ging over de ‘sublieme historische ervaring’. Dat is wat er hoop ik, in de Kunsthal gaat gebeuren als de bezoekers hier de voorwerpen bekijken. Dat zij hier zullen ervaren hoe het verleden een ‘zo dicht bij mogelijke verte’ wordt.
Majesteit, dames en heren, ik rond mijn verhaal af. Ik spreek mijn woord van intense dank uit naar de heer Van Liempt, maar ook wil ik expliciet alle deelnemende musea bedanken en prijzen voor de samenwerking - die hopelijk ook na vandaag wordt voortgezet - om te komen tot deze unieke tentoonstelling die absoluut naar ik hoop en verwacht vele bezoekers zal trekken. En dat heeft hoop ik het gevolg dat de komende jaren veel meer mensen de weg naar úw musea en herinneringscentra weten te vinden. Opdat wij nooit vergeten.
Dank u wel.